Gitarist Mike Slamer maakte in de Birminghamse groep City Boy kwaliteitspoprock, soms lijkend op 10CC en Supertramp. De groep bracht in de periode 1976 – 1981 zeven albums uit, geproduceerd door Mutt Lange, later van AC/DC- en Def Leppardfaam. Ze haalden driemaal de U.K. Charts, waarbij éénmaal de top 10. Dit in 1978 met
5-7-0-5.
Geleidelijk veranderde hun geluid van pop met tweestemmige zang naar een licht-pittiger variant, waarbij Slamer iets vaker zijn gitaar liet scheuren. Het gewenste succes bleef echter uit en hij vertrok naar de Verenigde Staten om daar zijn geluk te beproeven.
Ondertussen besloot frontman Steve Walsh, die korte tijd had meegedaan aan de voorbereidingen van het achtste studioalbum
Vinyl Confessions van zijn groep Kansas, de groep te verlaten. Dit naar verluidt vanwege sommige teksten van Kerry Livgren. Deze was namelijk na een jarenlange zoektocht naar zingeving christen geworden en schreef lyrieken die Walsh te expliciet vond.
Slamer en Walsh brengen met bassist Billy Greer en drummer Tim Gehrt op
1st onvervalste aor, veel gelikter dan Kansas op de twee albums zonder Walsh zou vastleggen. Herkenbare coupletten, pakkende refreinen en dito keyboardlijntjes. Degenen die zweerden bij de progressieve klanken van voorheen zullen teleurgesteld zijn afgehaakt. Alleen in
One Way Street klinkt kort iets symfonisch. Daarbij gaan de teksten onveranderd over boy-meets-girl.
Slamers stijl is anders dat bij City Boy: hij krijgt nu alle ruimte en benut die virtuoos. Zijn frivole spel lijkt regelmatig op dat van Eddie van Halen, zoals in het zojuist genoemde nummer en in
Blue Town.
Andere verrassing is Walsh: die zingt hier nog beter dan voorheen bij Kansas, dankzij een hees randje dat inmiddels aan zijn stem is blijven haken. Het brengt extra emotie.
Opener
If Love Should Go werd op single uitgebracht en haalde in december 1983 #87 in de Billboard Hot 100. Leuk
om te zien wie die week nog meer hitsingles scoorden in gelijksoortige muzikale sferen. Zo ontwaar ik Rainbow met
Street of Dreams op #60 en Yes met
Owner of a Lonely Heart op #7; veteranen die net als Walsh kozen voor een toegankelijker geluid dan voorheen.
1st werd #166.
De liner notes bij de cd geven meer informatie. De leden van Kansas waren enkele jaren eerder verhuisd van Topeka, Kansas naar Atlanta, Georgia. Het was daar dat Walsh een nieuwe band om zich heen verzamelde. Allereerst was er drummer Tim Gehrt, een bekende van Walsh uit de tijd dat de twee nog in St. Louis woonden. Gehrt had de meeste nummers op Walsh’ solodebuut
Schemer Dreamer ingespeeld en dat was beiden kennelijk goed bevallen.
Producer Jef Glixman, voorheen geluidsman en later producer van Kansas, raadde gitarist Mike Slamer aan.
Het was lang zoeken naar een bassist die tevens achtergrondzang kon doen. Uiteindelijk werd Billy Greer gevonden, tot dan actief als zanger/bassist bij de groep QB1 en als zodanig te horen op
deze verzamelaar van een radiostation in Atlanta. Dit met de lokale hit
Cold Hearted Woman, dat op deze Streets wordt gecoverd.
Walsh’ bekendheid hielp enigszins: hun livedebuut was bij de Annual Jam van countryrocker Charlie Daniels in januari 1983. Toch was het hard werken om een platencontract te krijgen. De band organiseerde eigenhandig showcases in hun oefenzaal, een voormalig fitnesscentrum. Het publiek kreeg gratis bier en daarbij werden tevens talentzoekers van platenmaatschappijen uitgenodigd. Net als Walsh voordien met Kansas had gedaan. Wederom succes: Atlantic hapte toe.
Als producer werd de Brit Neil Kernon gevraagd, die kort daarvoor Kansas’
Drastic Measures had gedaan en was aanbevolen door hun drummer Phil Ehart. De opnames vonden plaats in de Electric Lady Studios in New York. Als Kernon gedurende de opnamen frequent wordt geplaagd door migraine, neemt Slamer diens werk over: hij had het vak in Engeland van Mutt Lange afgekeken.
1st is een album dat, toen ik het voor het eerst hoorde, opvallend genoeg pas met het afsluitende
Fire volop knalt. Dit dankzij een pakkend toetsenintro, swingende groove en fan-tas-tische zang. De overige nummers hadden meer tijd nodig om te landen, zoals
Everything is Changing, dat op de oorspronkelijke elpee de B-kant opent. Het kent een simplistisch keyboardintrootje, maar komt snel tot bloei met bovendien een pakkend refrein. Typerend voor dit debuut: je onderschat de kwaliteit. Vaker draaien loont zich, fraaie details duiken dan op.
Indertijd kwam ik de elpee niet vaak (zelden?) in platenzaken tegen, al werd hij hier wel uitgebracht. Dat zou met de opvolger beter voor elkaar zijn en bovendien is die nog beter.