Met: Roy Haynes (drums); Rashaan Roland Kirk (div. blaasinstrumenten); Tommy Flanagan (piano); Henry Grimes (bas)
Deze wordt hier en daar genoemd als jazzklassieker, maar krijgt op deze site weinig liefde (al kan het voor jazzplaten een stuk slechter dan 7 stemmen en twee reacties).
Ex-mume'er pretfrit noemt het hierboven 'niet bepaald wereldschokkend'. Die term heb ik vast ook weleens gebruikt, maar soms heb ik de indruk dat er jazzluisteraars zijn die een subjectieve ervaring van 'originaliteit' zien als de maatstaf van alles. Het risico ontstaat zo dat kant noch wal rakende piep-kraak-tuut-muziek de hemel in wordt geprezen, en schouders worden opgehaald bij uitstekende platen van topmuzikanten.
Ter zake: dit vind ik wel typisch zo'n plaat die tekort zou worden gedaan als er alleen op wordt gewezen dat het niet de meest experimentele plaat is uit de jazzgeschiedenis. Dit is - op zijn minst - ook zeker niet het zoveelste hardbopplaatje, het spel is urgent en spannend en de ideeën fris. Met vier standards en drie eigen composities van Haynes zit er een mooie balans in tussen traditie en vooruitstrevendheid.
Wat de plaat voor mij echt bovengemiddeld maakt, is de combinatie van muzikanten. De kwartetopstelling laat veel ruimte open voor de verschillende instrumentale stemmen, en zorgt voor een duidelijk contrast. Ik ben geen groot kenner of liefhebber van deze vier muzikanten afzonderlijk, maar de kwieke, dynamische stijl van Haynes, met de excentrieke gekkigheid van Kirk, het krachtige, wat loggere basspel van Grimes en de melodieuze blues van Flanagan vullen elkaar aan en versterken elkaar als de ingrediënten van een goede pasta. Fris maar simpel: betrekkelijk korte nummers, geen egotripperij of nutteloos gepiel, gewoon een geïnspireerde pot jazz zoals ik het graag hoor.