58. Barbados
59. Ah-Leu-Cha
60. Constellation
61. Parker's Mood
62. Perhaps
63. Marmaduke
64. Steeplechase
65. Merry-Go-Round
Opgenomen: September 1948
Miles Davis: Trompet (behalve 61)
John Lewis: Piano
Curley Russell: Bas
Max Roach: Drums
Vanwege o.a. een nieuwe muzikantenstaking duurt het bijna een jaar voordat we Parker weer terugzien in de studio. Dit zijn meteen de laatste sessies voor het Savoy-label, en daarmee bereiken we de finishlijn van deze verzamelaar/ veel te lange monoloog.
Parker zou na deze opnames nog ruim vijf jaar leven voordat zijn door drank en drugs gesloopte lichaam uiteindelijk de strijd opgaf, en nog een aantal relevante en/of omstreden studio-opnames maken, vooral voor het Verve-label. De mensen die erbij waren beweren echter over het algemeen dat de opnames voor Savoy en Dial er het beste in slaagden zijn genialiteit op de band te krijgen.
Deze twee sessies uit september 1948 laten een band horen die op twee plaatsen gewijzigd is. John Lewis keert terug op piano, en op bas ook een naam die al eerder voorbij kwam: Dillon Russell, beter bekend als ‘Curley’ (en niet ‘Curly’, zoals ik in een eerder deel onterecht beweer). De personele wijzigingen waren besloten door Miles Davis, althans volgens Miles Davis, die in zijn boek zichzelf benoemd tot feitelijke bandleider en klaagt dat Parker in deze periode niets meer was dan een verlopen junkie, die soms kwam opdagen en dan iedereen te weinig betaalde.
Davis krijgt dus de kans om de door hem verfoeide Duke Jordan uit de band te trappen. Hoewel het nooit duidelijk is geworden wat Davis precies tegen Jordan heeft, zou ik liegen als ik zou beweren dat de meer verfijnde, oorspronkelijke stijl van Lewis geen nieuwe dimensie geeft aan het bandgeluid.
Als Parker inderdaad al zo’n wrak was als Davis beweert, is daar op deze sessies overigens weinig van te merken. Welke sores hij in het dagelijks leven ook had, als hij de hoorn aan zijn mond zet komt er pure muzikaliteit uit. Davis, met zijn hoofd al half bij
Birth of the Cool, speelt prettig en met zelfvertrouwen, en de enige kritiek die je op Lewis en Roach kan hebben is dat ze later in hun carriere nóg indrukwekkender zouden worden. ‘Barbados’ en ‘Au-Cheu-La’ zijn direct de grootste jazzklassiekers hier, maar de rest is ook goed. Fijn om af te sluiten met een hoogtepunt.
Waardering: ****1/2 (beide sessies)
Losse eindjes (epiloog):
1) Ik realiseer me dat ik erg weinig heb gezegd over wáárom deze opnames zo belangrijk zijn in de geschiedenis van de jazz, of waar ze passen in de tijdlijn van de ontwikkeling van Bebop. Het zou dan direct erg Wiki-achtig gaan aandoen, en uitleg van de muziektheorie laat ik ook liever aan anderen. Noobs op het gebied van moderne jazz/ bebop raad ik aan
Dit Youtube-linkje eens te volgen, naar een concert van Bird en Diz uit 1945 (vroegere opnames van Bird zijn spaarzaam). Leuke aan dit filmpje is ook dat je de
liner notes van Ira Gitler kan meelezen, die je aardig wegwijs maken in de voorgeschiedenis en relevantie van het bebop-fenomeen.
2) De autobiografie van Miles Davis herlezend, begon ik te vermoeden dat ik Davis in mijn eerdere stukjes een beetje te veel als een beginner heb neergezet. Hetzelfde geldt ook voor J. J. Johnson. Voor de duidelijkheid: beide mannen liepen al enige tijd mee in de jazzwereld, en waren al zeker een jaar onderdeel van de 'bebop'-scene in New York voordat we ze hier op plaat horen. Miles Davis, die eigenlijk minder onuitstaanbaar arrogant is dan ik me herinner (wat nog steeds wel vrij arrogant is) geeft ook ruiterlijk toe dat hij moest wennen aan het niveau van Parkers band en aan de toenmalige werkwijze in de studio. Dat de overgang naar het lp-tijdperk, waar meer tijd is om een idee uit te werken op een track, Davis spel in de studio ten goede komt is trouwens evident (luister:
Dig; Miles Davis Volume 1 & Volume 2).
3) De muzikant die het meest meespeelt op deze opnames maar over wie ik het minste heb gezegd is bassist Tommy Potter. Als ik de naam opzoek in de Jazz Encyclopedia van wijlen de grote criticus Richard Cook blijk ik niet de enige te zijn die moeite heeft iets wezenlijks te melden over zijn spel: Cook begint te stellen dat het moeilijk is voor een bassist om te excelleren in de korte tracks van het 78rpm format, en sluit het lemma enigszins melancholisch af door te melden dat Potter rond de jaren zestig stopte als jazzmuzikant en voornamelijk in ziekenhuizen ging werken, maar: 'Luister naar veel van de belangrijke Parker-opnames: daar is hij [Potter], op tijd, het juiste ding aan het doen.'
Miles Davis kiest een andere insteek, een van de weinige keren dat hij iets concreets over Potter zegt in zijn autobiografie: '[Tommy] wurgde die bas altijd alsof het iemand was die hij haatte. Wij zeiden altijd tegen hem:
Tommy, let that woman loose!'
Dus.