In 1990 vond ik het jammer dat Gary Moore overstapte op de blues, maar bij zijn vorige album
After the War had ik wel enige sleet op diens hardrock gehoord. Bovendien scoorde hij met
Still Got the Blues en andere nummers internationaal grote singlehits en speelde hij nog altijd smeuïge gitaarsolo's. Het verrassend grote succes was hem wat mij betreft dik gegund.
Volgende pluspunt is dat Moore zijn stem niet zo hoeft te forceren, zijn keeltje klinkt hier natuurlijker dan in het heavy werk. Wat ik extra leuk vind, is dat drummer Brian Downey, ex-Thin Lizzy, op drie nummers is te horen, zoals op het gejaagde
Texas Strut. How how how how! Bovendien zijn oudgedienden uit zijn fusion- en hardrockjaren toetsenist Don Airey en bassist Bob Daisley weer aanwezig, naast de nodige namen die ik niet kende.
Extra publiciteit en credibiliteit was er door de bijdragen van bluesgitaargrootmeesters Albert King op
Oh Pretty Woman en Albert Collins op
Too Tired van Johnny 'Guitar' Watson.
Op de cd-versie als bonus onder meer
That Kind of Woman, dat qua riff deed herinneren aan de Stones maar geschreven werd door George Harrison, ooit bij dat andere bandje.
Binnen deze elektrische blues zocht en vond Moore maximale variatie in tempo's, toonsoorten en arrangementen, zoals de blazers die hier en daar opduiken. Het maakt
Still Got the Blues tot een heel afwisselend plaatje, waarin zijn vijf eigen composities niet onderdoen voor de vier covers. De hoes met zijn verhaal op voor- en achterzijde mocht er ook zijn, fraaie zoekplaatjes.
Harry Shapiro vertelt in zijn biografie (2022) over Gary Moore dat de Noord-Ier al in 1984 tijdens de opnamen van
Run for Cover met technicus Tony Platt dagdroomde over een bluesalbum, wat platenmaatschappij 10 niet zag zitten. In 1989 tijdens de tournee voor
After the War is het Daisley die erover begint: hij heeft daar zelf ook wel zin in! Deze keer gaat 10 akkoord, mits het bij een eenmalig zijproject blijft.
Moore neemt geen halve maatregelen en waar de bassist zinspeelde op een bluesalbum met de tourband van
After the War, haalt Moore tot Daisleys teleurstelling zijn oude maatje bassist Andy Pyle binnen. Deze speelde met Moore in de fase rond 1975, tussen de Gary Moore Band en Colosseum II in. Ook speelde hij bij Moore op album
Live at the Marquee, opgenomen in 1980. Pyle neemt toetsenist Mick Weaver en toetsenist Graham Walker mee. Co-producer wordt technicus Ian Taylor, die hij bij de opnamen van
After the War leerde kennen.
Een demo met zes nummers leidt tot heel enthousiaste reacties bij Virgin/10. Wat helpt is dat blues inmiddels weer modieus is, dankzij Stevie Ray Vaughan en Jeff Healey.
Shapiro schrijft het nodige over de uiteindelijke studio-opnamen. Als die zijn afgerond, komt het plan om Albert King te vragen. Deze komt vanwege het geld en is aanvankelijk nauwelijks geïnteresseerd in de hem onbekende "kid". Wel geeft hij Moore op zijn kop als deze
Pretty Woman laat horen:
"Stop the tape! It's SURE is the rising sun, not SHE is the rising sun." Gaandeweg raakt King onder de indruk van Moore:
"I had some ideas - and I forgot them watching that kid play!" De hulpsheriff uit Memphis heeft ook een tip:
"Nobody's gonna shoot you if you don't play for two seconds."
Zo stuurs als King was, zo makkelijk in de omgang bleek de andere Albert, Collins. Van hem leert Moore hoe je je kunt ontspannen kort voor een concert.
George Harrison en Moore kennen elkaar uit Henley-on-Thames waar ze wonen. De twee hebben een klik en Moore leert zelfs hoe het openingsakkoord van
A Hard Day's Night wél moet worden gespeeld.
Als Gary Moore & The Midnight Blues Band wordt een promotietour gemaakt met Pyle, Walker, Airey en de blazerssectie. Op het Haagse Parkpop zien ze
aan de reacties hoe goed de muziek aanslaat en bovendien vertellen de eerste verkoopcijfers van elders hetzelfde. Veel meer details in de bio, onder andere over Moores beginnende problemen met gehoorverlies, de depressie die hierop volgde en Kings bijzondere visie op het stemmen van instrumenten.
Ik geef 3,5 ster, waar een pure liefhebber van elektrische blues er zo een ster meer aan kan geven. Met het gemopper op MuMe over Moores blueskwaliteiten kan ik niets; en waarom zou ik Albert King en Albert Collins in deze tegenspreken?