Deze plaat pikte ik een jaartje geleden op uit een
lijstje met platen die een zogenaamde ‘Crown’ hebben gekregen in één of meerdere edities van de
Penguin Guide to Jazz Recordings. Dit soort lijstjes blijven natuurlijk leuk, al staan hier onvermijdelijk platen in die de enigszins ingevoerde luisteraar al lang kent (
Hot Fives And Sevens, A Love Supreme, etc.), en platen die, omdat jazz nou eenmaal een nogal brede tent is, totaal buiten je interessegebied liggen. Maar onvermijdelijk pik je uit dit soort lijstjes ook één of twee juweeltjes op waarvan het bestaan je nog onbekend was, en dit was er voor mij zo eentje.
Een plaat met een merkwaardig bescheiden status voor de grootheden die erop samenkomen: Als eerste Monk, de patroonheilige van alle idiosyncratische muzikanten. Met zijn atypische spel en composities wist hij zowel bewondering als onbegrip op te wekken, vaak tegelijkertijd en in dezelfde oren. En dan meesterdrummer Blakey, die mede de standaard zette voor hoe jazz vanaf de jaren vijftig zou klinken, en die als leider van de Jazz Messengers een mentor zou zijn voor verschillende toekomstige jazzgrootheden.
Voorbeelden te over van klassieke jazzalbums waarop een compositie van Monk wordt gespeeld, maar de vijf hier geselecteerde nummers hoorde ik eigenlijk nooit in betere versies. Zelfs de oerversie van ‘In Walked Bud’ door Monk zelf (te beluisteren op het in 1951 uitgebrachte
Genius of Modern Music) moet onderdoen voor de versie op deze plaat.
Blakey speelt natuurlijk een belangrijke rol hierin: hij kende Monk al jaren, en speelde ook mee op
Genius of Modern Music. Hier, met nog een aantal jaren ervaring achter de rug, is Blakey zowel de aanjager als de man die zorgt voor ruimte. Ruimtes waarin anderen kunnen excelleren.
Als muzikant was Monk zelden beter dan hier, zelden zo duidelijk in zijn element. Hij kan alle registers opentrekken en op zijn unieke manier meandert hij van swingend naar lomp, van lieflijk naar confronterend, van minimalistisch tot kakofonisch, zonder een moment zijn scherpte te verliezen. Vergelijk dit voor de grap eens met zijn opnamen met Miles Davis van een paar jaar eerder (uitgesmeerd over
Bags' Groove (1954) en
Miles Davis and the Modern Jazz Giants uit hetzelfde jaar), waarop de verwarring in de band bijna hoorbaar is zodra Monk begint te soleren.
De ster van het album is echter de saxofonist, Johnny Griffin, een naam die me eigenlijk nooit eerder was opgevallen. Nader onderzoek vertelde me dat hij een verleden had met Monk, en bekend stond als de snelst spelende, en een van de technisch meest vaardige saxofonisten van zijn tijd. Op basis van deze plaat verbaasde ik me erover dat hij niet meer ‘star power’ heeft onder jazzfans. Toen ik later luisterde naar zijn solowerk snapte ik het wel: Griffin speelt ongelooflijk goed, met veel soul en gevoel voor swing, maar qua artistieke zeggingskracht blijft hij toch wel achter bij de Coltrane’s en Shorters van deze wereld.
De composities van Monk lijken de creativiteit van Griffin maximaal te stimuleren, en zorgen dat hij ver boven zichzelf uitstijgt. Luister bijvoorbeeld eens naar albumopener ‘Evidence’ (
Youtube-linkje) en beluister de solo van Griffin op 3:04 - 4:26. Dat soort solo’s, vol energie en swing en fraaie vondsten, daar grossiert Griffin in op deze plaat. Alsof de rare akkoorden en tegendraadse gedachtewereld van Monk hem precies dat beetje extra peper in zijn reet heeft om echt in de stratosfeer te belanden.
(disclaimer: sinds ik deze plaat ontdekte heb ik ook andere platen van Monk beluisterd waarop Griffin meespeelt, b.v. liveplaat
Misterioso (1958), en daar was ik eerlijk gezegd minder onder de indruk.)
Verder is de trompettist van dienst Bill Hardman, van wie de eerder genoemde
Penguin Guide opmerkt dat hij op deze plaat niets doet om zich voor te schamen. Een beetje een rotopmerking, maar wel dicht bij de waarheid. Fijne trompetsolo’s, niets meer of minder. Over de bassist kan ik al helemaal niets zinnigs zeggen, behalve dat hij bekend stond onder de onwaarschijnlijke naam ‘Spanky DeBrest’.
Hoe dan ook, dankzij de creatieve energie van supertrio Blakey/ Monk/ Griffin zeker één van mijn meest beluisterde platen van het afgelopen jaar. Krijgt bij deze een plekje in mijn nieuwe top tien, en ook van mij een kroontje. Prachtmuziek.