Nadat ik ontzettend had genoten van Thin Lizzy’s
Live and Dangerous en
Black Rose, was
Johnny the Fox hun derde album dat ik uit de bieb leende. Ergens in ’81 waarschijnlijk. Op de hoes uitgezocht, nadat ik her en der had gelezen dat dit uit de legendarische jaren met gitarist Brian Robertson kwam. Ook in de Lizzybiografieën die ik vanaf eind jaren ’90 las, kwam ik steevast tegen dat deze fase de allerbeste van de band was. Spoiler: oneens.
Als puber viel de plaat me tegen: ik wilde minimaal uptempo hardrock / metal, maar op deze plaat klinkt nogal eens softrock. Okay, hij is uit ’76 en voor de stevige rock en metal die ik wilde, was het toen nog niet de tijd, uitzonderingen als bij bijvoorbeeld Purple en Sabbath daargelaten. Maar de tempo’s zijn te vaak laag en de sfeer wel erg knus.
Alleen
Johnny en
Don’t Believe a Word vielen meteen goed, waarbij ik de bescheiden blazers in
Johnny voor lief nam. Heerlijke riffs, ook al zijn de liedjes zeker niet hard. Midtempo liedjes als
Fool’s Gold en
Old Flame vond ik wel aardig, vooral dankzij de gitaarlijnen.
De ballades
Borderline en vooral
Sweet Marie bevielen op zich goed, maar omdat dit geen ruige plaat is, kakte de plaat daar wel erg in.
Mijn muzieksmaak veranderde door de jaren heen. Soms bevalt een album mij beter of juist slechter dan vroeger. Heb de plaat daarom gisteren en vandaag via streaming weer eens een paar keer gedraaid.
Wat opvalt is dat de liedjes hoorbaar een akoestische basis hebben. De weemoedige aard daarvan vond ik in 1981 mooi en dat geldt nog steeds. Ik herken van toen onmiddellijk diverse fraaie twin-leadgitaarmelodieën, die ik nog altijd kan meezingen. Goede composities.
Hetzelfde geldt voor enkele tekstfragmenten: zoals de verhalen over Johnny, of “But my home is where my heart is, and my heart is not at home” in
Sweet Marie, waar de melancholie eraf druipt met op de achtergrond een sitar - perfect getimed. Lynotts fascinaties met geschiedenisverhalen en Amerika klinken in veel teksten, naadloos verweven met de Keltisch-Ierse wortels.
De ruige tracks doen me net als veertig jaar geleden weinig: bij
Massacre en
Boogiewoogie Dance mis ik nog steeds sterke riffs en de typisch knusse jaren ’70-productie helpt hier ook al niet.
In
Sweet Marie werkt die productie juist wél, hoe heerlijk klinkt dat met zijn strijkersarrangement! Het zou zó door bijvoorbeeld Jonathan Jeremiah kunnen worden gecoverd, past goed bij diens hit
Happiness.
De vergelijking met de Eagles, hierboven gemaakt door
Kondoro0614, snap ik goed. Minder begrip heb ik voor Martin Popoff, wiens vlogs ik regelmatig op YouTube bekijk. Volgens de Engelstalige Wikipedia noemt hij het o.a. 'soft-edged metal'. Metal? Beter lijkt mij een kruising tussen westcoast- en Celtic rock, duidelijk gemaakt met het oog op de Verenigde Staten. Het resultaat heeft diverse mooie momenten, maar is als geheel wisselvallig.