Thin Lizzy. Ik vond het eerst een stomme naam en daarom schatte ik in dat de muziek niet zo goed kon zijn. Domme puber. Slechts één liedje van hen hoorde je op de Nederlandse radio:
Whisky in the Jar, waar ik niet steil van achterover viel. Gelukkig nam ik met
Black Rose toch de gok, mogelijk vanwege Gary Moore. Fijn dat de fonotheek deze plaat én
Live and Dangerous had: die bevielen zó goed, dat de groep geleidelijk tot mijn überfavorieten ging behoren.
Daar kwam bij dat Thin Lizzy begin jaren ’80 frequent werd genoemd als bron van invloed op de nodige nieuwe bands. Dat had vrijwel altijd te maken met de twingitaren, een stijl die de band met een vleugje Keltische folkhardrock tot stijleigenschap had verheven.
Vanaf 1980 moest de trendbewuste bandleider Phil Lynott zijn romantische stadionhardrock van extra peper voorzien. Dit om gelijke tred te kunnen houden met een nieuwe lichting hardspelende bandjes. Terwijl de groep aan
Renegade werkte, werden tevens songs voor Lynotts tweede soloalbum opgenomen. De bandleden wisten meestal niet op welk album een opname zou belanden, maar logischerwijs werden de steviger liedjes voor Thin Lizzy gereserveerd. Kit Woolven zou als producer van zijn tweede soloplaat worden genoteerd, Chris Tsangarides voor
Renegade.
Die hardere stijl hoorde ik terug op dit album en veel nummers kopieerde ik op cassettebandje. Kees Baars' recensie in Oor
was terecht. Mijn favorieten waren de titelsong, waar de invloed van Snowy White doorklinkt met een meeslepend akkoordenschema; de snelle shuffle in
Leave this Town, waarin Lynott zijn voorliefde voor ZZ Top verwerkte; er klonk zowaar metal in
Hollywood, dankzij de felle riff en de snelheid; het breekbaardere
No One Told Him vond ik bijzonder vanwege de tekst over een verbroken relatie en kameraadschap:
“When I’m down my friends they always come around. And when I’m upset my friends they help me to forget. But how can he forget? He hasn’t got a friend.” Mijn slechte Engels werd langzamerhand beter en deze boodschap begreep ik. Tenslotte belandde de cowboyromantiek van
Mexican Blood op een bandje, omdat Lynott mij op het puntje van mijn stoel kreeg met dit indringende westernverhaal, geschreven als een filmscript.
Bij dit alles viel mij op dat toetsenist Darren Wharton een grotere rol kreeg dan op zijn debuut bij de band,
Chinatown. Sterker nog, eigenlijk had hij als vijfde bandlid op de hoes moeten staan, zo weet ik inmiddels dankzij de biografieën. De platenmaatschappij echter vond vier portretten op de achterzijde genoeg. Op de inlay van de extended cd (2013) staat de
ontbrekende foto.
De platenmaatschappij was niet zo tevreden als ik: men had in de gaten dat de heroïneverslavingen van zowel Lynott als gitarist Scott Gorham onbeheersbaar dreigden te worden en verminderde de steun. Die keuze werd bevestigd toen Gorham tijdens de hierop volgende tournee moest opgeven en buiten het zicht van het publiek werd vervangen door de mij onbekende gitarist van Lookalikes, ene
Sean O'Connor; aldus de biografie Cowboy Song (2016) van Graeme Thomson.
De overige liedjes behoren inmiddels ook tot mijn favorieten. Zelfs
Fats, een ode aan pianist
Fats Waller met fraaie solo van Wharton bevalt me nu goed. Idem voor
Angel of Death, wat eerst de albumtitel had moeten worden, tekenaar Jim Fitzpatrick had al een ontwerp voor de hoes klaar. Indertijd vond ik het te dreigend, te donker. Wat me nu juist extra bevalt is de expressiviteit van Lynotts stem, die acteert alsof hij opnieuw de rol van priester in
War of the Worlds van Jeff Wayne doet.
De 2013-cd-editie bevat enkele interessante bonustracks, zoals het zo goed als geflopte
Trouble Boys, wat alleen maar op single verscheen omdat Lynott dat per se wilde. Extra leuk voor de groep fans als ik, voor wie deze plaat een favoriet in de discografie van de band is geworden. Meer nog dan het werk van de hoogtijdagen 1976-1978.
Tenslotte graag uw aandacht voor de drumbreaks die Brian Downey in
Renegade na 4'50" over ons loslaat: fantastisch! Wat een eigen stijl heeft deze man toch, deze rollers kan ik bijna eindeloos horen...