In april 1970 begon de tour voor
Benefit, de derde van Jethro Tull. Dit in Denver, Colorado. Na een vakantie speelde de groep in augustus op het festival Isle of Wight om daarna terug te keren naar Amerika, zo schrijft Scott Allen Nollen in zijn biografie over de groep uit 2002.
In november vliegt de groep vanaf New York huiswaarts, maar bassist Glenn Cornick wordt door manager Terry Ellis op het vliegveld apart genomen voor een kop koffie:
"Well, Ian [Anderson] doesn't want to work with you anymore. We've cancelled your plane ticket and you're on the flight tomorrow." Hij zou zijn groepsgenoten voorlopig niet meer zien.
Als compensatie neemt Ellis in 1971 de nieuwe groep van Cornick onder contract: welkom Wild Turkey. In 1972 was de groep één van de groepen die voor Jethro Tull opende tijdens hun Thick as a Brick Tour.
Afgezien van de delen met akoestische gitaar ontbreekt het folkelement bij Wild Turkey, dat zeker géén poging tot imitatie van Tull is. Wel trekt Wild Turkey op het debuut
Battle Hymn de ontdekkende lijn door.
Na een stevige start scheuren de elektrische gitaren van Alan Lewis (lead) en Jon Blackmore (slag, geen familie van zijn naamgenoot bij Deep Purple) minder en wordt duidelijk dat hier progrock klinkt. Dit met de voor die periode typische virtuoze drumpartijen (Jeff Jones), waarin de invloed van de powertrio's van eind jaren '60 klinkt. Verder akoestisch gitaarwerk en heldere zang van Gary Pickford-Hopkins. Die had al vanaf 1966 enige reputatie opgebouwd als frontman van Eyes of Blue, maar verkoos rock boven de hitparadepop van die groep. Het totaalgeluid op
Battle Hymn is een stukje melodieuzer dan Cornick voorheen bij Tull deed.
De progressive rock van Wild Turkey heeft enerzijds de echo's van een Hendrix en Cream, dankzij de elektrische gitaristen. Anderzijds is het de akoestische gitaar die frequent rustiger tegenwicht brengt. De stem van Pickford-Hopkins krijgt op sommige momenten een rauw randje. Cornick, met Blackmore de hoofdcomponist en een melodieus en technisch bekwame bassist, hield ervan om avontuurlijke paden te betreden. Er valt daarom het nodige te genieten.
Magnum opus van
Battle Hymn is het titelnummer op kant 2, maar over de gehele plaat is er de nodige variatie. Na de energieke en hard rockende opener
Butterfly volgen bijvoorbeeld het subtiele
To the Stars met daarin een piano en westcoastzang,
Easter Psalm met drumrolls in de stijl van
White Rabbit van Jefferson Airplane maar ook een prachtige akoestische gitaarsolo, het op een akoestische basis drijvende uptempo
Sanctuary en mooie baslijntjes in afsluiter
Sentinel. Jammer dat laatstgenoemde zo vlot wordt weggedraaid. Ander pluspunt van dit album zijn de fraaie solo's op elektrische gitaar van Lewis.
Het album haalde in mei 1972 in Amerika
#193 in de albumlijst, waar het drie weken genoteerd stond. Op YouTube vind ik nog twee bonustracks, liveversies van nummers die op het debuut ontbraken, sinds 2004 verkrijgbaar op een cd-editie. De trackvolgorde op YouTube en hierboven bij MuMe verschilt overigens van die op de
oorspronkelijke elpee.
Bij degenen die achter de knoppen zaten, herken ik twee namen uit de hardrock- en metalwereld: de dan nog piepjonge Rodger Bain en Tom Allom. In 1971 deden ze echter veel meer dan dat, getuige dit sterke
Battle Hymn.