Met: Sonny Rollins (tenorsax); Oscar Pettiford (bas); Max Roach (drums)
Net als zijn befaamde liveplaat A Night at the Village Vanguard van een paar maanden eerder, speelt Rollins hier met alleen een bassist en drummer. Persoonlijk hoor ik toch liever een pianist erbij, al draagt de kale, hoekige sound op deze plaat waarschijnlijk wel iets bij aan de activistische sfeer van het titelnummer.
Dat activisme is verder best mild, in vergelijking wat we tegenwoordig gewend zijn en als je bedenkt dat dit in 1958 was opgenomen, geen leuke tijd om een kleurtje te hebben in Amerika. Het trio klinkt gedreven maar beschaafd, en op de achterkant beklaagt Rollins zich, in een paar zinnen, in keurige bewoordingen over de behandeling van de zwarte man in Amerika. Met de luxe van een moderne bril mogen we gnuivend ons hoofd schudden bij de platenbazen die destijds snel een gecensureerde versie uitbrachten, met een andere voorkant en zonder Rollins' tekst.
In deze veranderde tijden laat het zich het beste beluisteren als een brok hogeschool-saxofoonjazz, waarin Rollins zijn creativiteit flink kan laten gelden, zij het nog netjes binnen de lijntjes (in de jazzgeschiedenis was het de vooravond van meer vrije, radicale inventies van John Coltrane, Ornette Coleman, enz.). Max Roach is hier een uitstekende sparring partner: hij en Rollins kenden elkaar inmiddels door en door, en zaten ook politiek goed op één lijn.
Het stuk heeft enige aandacht nodig, maar beloont die ook. De ballads op de B-kant zijn best mooi, maar voor mij niet het meest memorabele werk van Sonny Rollins uit deze periode.