In oktober 1980 verscheen
Just Supposin'... met daarop de eerste helft van materiaal opgenomen in de Windmill Lane Studios in Dublin. De tweede helft hiervan kwam al eind maart ’81 uit op
Never Too Late. Was de eerste wisselvallig, de tweede is juist sterk. Hoe kan dat?
In drie woorden:
John Eden, tijd. Oftewel, een producer met een goede smaak die vijf maanden extra tijd had om de opnames te mixen. Zijn inspanningen leverden een ouderwets goede Quo op, mij herinnerend aan hun midden jaren '70.
1980 was een innovatief topjaar voor de heavy muziek, waarbij “mijn” Status Quo links en rechts werd ingehaald. Eigenlijk had ik ze al afgeschreven toen begin april '81 op een zaterdagavond
Enough is Enough klonk in Elpee-Pop, een NCRV-programma op Hilversum 3. Zouden de gitaren écht scheuren? Op naar de winkel. De hoes vond ik fraai: de raket die op
Just Supposin’ werd afgeschoten, wordt hier door een Goddelijke Hand uit de lucht geplukt. Een leuk miniverhaal.
Vreemd genoeg liet deze puistenkop zich vooral overtuigen door de achterkant van de hoes, waarop de vier met ruige stoppelbaarden te zien waren. ‘Ja,’ dacht mijn puberbrein, ‘dit is in orde!’
Gelukkig bleek die onnozele aanname juist:
Never Too Late is een heerlijk stevig plaatje. Eentje met gitaren vooraan in de mix plus een vette bas en drums, waarbij de toetsenbijdragen passend zijn. Bovendien is het songmateriaal evenwichtiger. Zelfs de poppy single/cover
Something 'Bout You Baby I Like bevat een stevige slaggitaar. De tweede cover op de A-kant
Oh Carol knalde zelfs zo hard, dat mijn boxjes moeite hadden dit geweld te verwerken: “Rrrrrrock, aaaah!” stemde ik blijmoedig in met de eerste klanken van dat klassiekertje.
Kant B bevat het juweeltje
Mountain Lady, waarop drummer John Coghlan heerlijk in vorm is en zich van een andere kant laat horen. Bovendien zijn de toetsen van Andy Bown hier effectief. Het gaat abrupt over in de uptempo songs
Don’t Stop Me Now en mijn favorietje
Enough is Enough met zijn springerige riff.
Een ander hoogtepunt van de plaat is het laatste nummer
Riverside, waarvoor Eden duidelijk eens goed was gaan zitten: het begint met het infaden van het refrein, waarna het intro daaroverheen wordt ingemixt en alweer een vlotte rocker begint; op twee derde van de song een tempowisseling naar het bekende doenke-doenkritme, waarmee het refrein van de eerste tonen terugkeert.
In latere jaren belandde de plaat regelmatig op mijn draaitafel, vooral als de lente weer begint, net als toen. Geleidelijk groeide
Mountain Lady, nota bene van de hand van Alan Lancaster, wiens songs ik op Quoplaten vaak de minste vind. Hier echter zijn zowel muziek als tekst (mooie omschrijving van zijn lieffie) méér dan dik in orde.
Rechtsonder op mijn exemplaar staat het adres van de fanclub in Didam. Daar zal in de jaren daarna flink gemopperd zijn, want vanaf opvolger
1+9+8+2 werd het twintig jaar steeds braver en gladder.
Coghlan had inmiddels de band verlaten. Hij dook o.a. op bij
een single met Phil Lynott en
een album met de band Partners in Crime. Pas in 2002, toen manager David Walker was overleden, herkreeg de band artistieke vrijheid, wat te merken was op
Heavy Traffic. In de tussentijd zou ik hun oudere werk gaan ontdekken.
De laatste Quo met Coghlan is dus een hele lekkere, ook een dikke veertig jaar later. In 2017 verschenen in een Deluxe versie, die je ook op streaming aantreft. Die bonustracks voegen echter weinig tot niets toe, mede omdat de geluidskwaliteit van de live-opnamen zeer matig is. Het promospotje voor
Never Too Late is echter wél aanbevolen, heerlijk fout: "Achtung Österreich, hier ist das neue Album!"