Alhoewel de nieuwe Quo op het Caribische eiland Nassau zou worden opgenomen, zaten Rossi & Parfitt ten tijde van
Ain't Complaining in grote geldnood: ondanks alle gemaakte succesalbums waren er grote schulden. Deels veroorzaakt door hun cocaïneverslaving die eind jaren '70 begon, was desondanks de grote vraag: hoezo dit geldgebrek?
Nieuwe bandmanager Colin Johnson verbaasde zich erover en legde contact met de manager van Quo's producer Pip Williams. Of David Walker daar eens in wilde duiken? Deze nam Quo op in zijn Handle Group en dook de financiële boeken in, zo vertelt de biografie van Rossi & Parfitt 'Just for the Record' (1993).
Terug van een reeks van zeventien concerten voor steeds zeventienduizend man/vrouw in de Olympische zaal van Moskou, waar ze KGB'ers in het hotel herkenden aan hun schoencodes (!), hadden de oudgedienden nieuwe energie gekregen dankzij de nieuwe bezetting die op voorganger
In the Army Now debuteerde.
Op Nassau gold een strak regime: in de ochtend gezamenlijk dertien tot achttien mijl fietsen, gevolgd door een korte duik in zee en vanaf tien uur de studio in, waarna om zes uur werd gegeten. Dit gedurende drie maanden in de winter van begin januari tot eind maart 1988. Er werd een lucratieve
endorsementdeal met gitaarmerk Charvel gesloten, waarmee de traditionele Fender Telecasters voor een tijdje in de kast verdwenen.
Na twee maanden Nassau kwam Walker kijken en meldde dat hij ook in financieel opzicht blauwe luchten zag komen. Korte tijd later constateerde hij dat de band niet alleen schulden had, maar vooral dat diverse partijen veel geld aan Quo waren verschuldigd. Ten tijde van de publicatie van het boek was nog niet alles opgelost, maar de heren van Quo hadden al spoedig achterstallig geld gestort gekregen op hun rekeningen. Vermoedelijk hebben de ex-leden van Quo daar ook van geprofiteerd; geldzorgen was één van de redenen dat Alan Lancaster drie jaar eerder de band verliet.
Pas rond 2010 hoorde ik dit album, dat ik links had laten liggen vanwege de lelijke hoes en vooral de poprockkoers. Tot mijn verbazing hoorde ik hier en daar leuke popliedjes: vooral het uptempo
Every Time I Think of You (niet te verwarren met het gelijknamige nummer van The Babys), het snelle
Cream of the Crop en het gelijkaardige
Magic. En laat ik de onQuoaanse pop van
Another Shipwreck en
Don't Mind if I Do niet vergeten. Niet toevallig allemaal door Francis Rossi gezongen, wiens stem veel beter bij dit genre past dan de rauwere stem van kompaan Rick Parfitt. Saillant detail: op het album staat ook een nummer van Fluitsma & Van Tijn, namelijk
I Know You're Leaving, één van de mindere popnummers op de plaat.
Bij de extra's die ik op streaming vind, afkomstig van de 2cd-editie van 2018, zit relatief veel lekkere muziek. Hiervan springen vooral
Lean Machine (licht-stevig met zang van Parfitt) en goededoelensingle ten bate van Sport Aid '88
Running All over the World eruit.
Het stevige werk klinkt me meestal te geforceerd met de gladde jaren '80-geluiden: juist de popkant die Rossi prefereerde smaakt aardig, zelfs de sequencers storen niet. Tweeëneenhalve ster voor dit album en dat is een stuk hoger dan ik aan de voorganger gaf.
Misschien was wel de grootste winst dat de heren weer geld in hun portemonnees hadden, het leven een stuk gemakkelijker makend. Wat ook hielp was dat de cocaïneconsumptie werd gestopt, al vraag ik me af of dat werkelijk zo makkelijk ging als in het boek wordt voorgespiegeld.
Een redelijk album en een band die weer lucht en energie kreeg: ik mag niet klagen, zoals de albumtitel mij inderdaad voorhoudt.