Het moet ergens midden in de nacht geweest zijn, toen een stuk uit de
‘Twelve Tone Tales’ van deze Alexander von Schlippenbach op Radio Klara passeerde. Mijn interesse was meteen gewekt, omdat Von Schlippenbach binnen het gewaagde conceptuele systeem (cfr. infra) toch zijn scherpte wist te bewaren en een duidelijk afgelijnd nummer neerzette – of dat was mijn indruk toendertijd.
Dit toch wel bijzonder concept hoeft misschien een beetje uitleg? Wat von Schlippenbach doet is – zoals de titel al doet vermoeden – de
dodecafonische principes van de
Tweede Weense School toepassen, volgens welke geen enkele noot belangrijker mag zijn dan een andere. De heel strikte navolging van de theorie vereist dat geen enkele noot
màg voorkomen vooraleer de overige 11 de revue zijn gepasseerd (halve tonen inclusief). Dit resulteert uiteraard in muziek waar ‘melodie’ totaal anders wordt benaderd, en waarin lyriek een stille dood beschoren lijkt.
Alexander von Schlippenbach gaat echter niet zover in de toepassing van het systeem. Zo imiteert hij bepaalde fragmenten uit zijn improvisaties, waardoor de
‘Twelve Tone Tales’ geen zuiver “machinaal” werk (kunnen) zijn. Niemand zal hier bovendien Schönberg in terug horen, al is het harmonisch materiaal absoluut gelijk. Von Schlippenbach slaagt er dus op één of andere manier in om toch een portie jazz te injecteren, en dat is dé verdienste van dit album.
Toch zal deze plaat vooral bij het free-jazz-publiek moeten scoren, want ondanks hier en daar een beklemmend, indringend moment lijkt von Schlippenbach buitengewoon op drift. Nergens is er ook maar een klein houvast, en na een goed half uur ga ik al kopje onder. Dat von Schlippenbach nog een half uur langer blijft vertellen, kan mij gestolen worden. Nuttigen met mate is dus de boodschap!