Na het wat tegenvallende “Now We Are Six” revancheert Steeleye zich met “Commons Crown”, dat sowieso de prijs voor mooiste hoes krijgt. Negen nieuwe liedjes die bijna allemaal raak zijn, vanaf de sterke opener Little Sir Hugh tot de merkwaardige opbouw van New York Girls is het andermaal een album met veel variatie en veel gelegenheid voor alle bandleden om zich te onderscheiden.
Little Sir Hugh is ontdaan van de
antisemitische lading die het in het verleden heeft gehad – in de 13e eeuwse versie zou Hugh een slachtoffer zijn geweest van rituele moorden door Joden, met verering van Hugh en verdere vervolging van de Joden tot gevolg. Wat overblijft is een lied over een jongen die een huis ingelokt wordt en daar wordt vermoord. Tekstueel grimmig, muzikaal juist erg licht.
Bach goes to Limerick is precies wat je ervan kunt verwachten: een poging om Bach te mengen met (Ierse) folk. Het is de enige niet-traditional op de plaat, en heeft veel overeenkomsten met The Mooncoin Jig van de voorganger, met andermaal een hoofdrol voor Peter Knight. Long Lankin slaat op de lengte van de hoofdfiguur maar zou net zo goed over de lengte van het nummer kunnen gaan, tot dan het langste dat Steeleye had opgenomen. Het is een echt verhalend nummer geworden, met veel variatie en eveneens veel ruimte voor instrumentale passages.
Dogs and Ferrets is een typische samenzang in de beste Steeleye Span-traditie. Galtee Farmer is interessanter door de duistere (Oosterse) instrumentatie en het duel dat de zang van Prior en de gitaar van Johnson hier lijken te voeren. Demon Lover zou een heel sterk nummer kunnen zijn: het kent een prima refrein en prima coupletten, alleen deze passen totaal niet bij elkaar. Elf Call is vooral een oorwurm en Weary Cutters blijft niet altijd even goed hangen.
New York Girls is een rariteit, maar waar “Now We Are Six” door de ongebruikelijke afsluiters uitging als een nachtkaars, word je hier juist vrolijk uitgeleide gedaan. Het concept is simpel: alle mannelijke bandleden zingen ieder twee coupletten en Prior neemt het refrein voor haar rekening. De ukele van acteur Peter Sellers draagt vervolgens flink bij aan de lullige polkasfeer van het nummer.
“Commoners Crown” is wederom een sterke plaat geworden, ondanks wat mindere momenten.