Mijn soms Dickensiaanse
grootouders woonden destijds naast een florerende frituur.
Als dertienjarige hengelde ik naarstig naar de goedkeuring van mijn cd's door het frietkopende publiek. Op zaterdagmiddag gaf ik steevast een stevige hengst aan de volumeknop, er op hopend dat iemand aan de andere kant van het raam halt zou houden en meegenieten van mijn muziek (share the pleasure
!)
Groot probleem: ik kreeg enkel hoongelach voor de keuze van mijn muziek. Wanneer ik mijn desperate hartklachten (*kuch*
) probeerde te verwoorden via "Desintegration" van The Cure, hoorde ik frequent bewoordingen als "Bleitmuile" (= huilebak) en "Softie" in de richting van mijn grootouders huis geslingerd.
Toen ik echter 's avonds laat op Studio Brussel een nummer meepikte van de Masters of Reality, besefte ik plotsklaps twee dingen:
1. dat dit fantastische, vette spetterende rockmuziek was.
2. dat ik hier het frietkopende publiek wel mee kon paaien : )
Twee weken later kreeg ik eindelijk
Sunrise of the Sufferbus na veel gejen cadeau van mijn ouders ( komaan, pa! Het klinkt een beetje als Cream - alleen véél harder! ) en vertrouwde ik de cd toe aan mijn grootouders' Kenwood cd-speler.
Ha! En van die eerste gezongen woorden van mister Chris Goss (
"She got me when she got her dress on " ), wist ik dat deze schijf een prominente plaats zou krijgen in mijn prille cd-verzameling.
De reactie van mijn grootmoeder was zoals verwacht:
"Dit is ware schurkenmuziek!" , maar twee weken later werd er op het raam getikt door een frietkopende manspersoon die
" verdomme goeie rock, man! " riep. Eindelijk goedkeuring