Wat leuk, zes jaar lang geen berichten bij deze plaat en dan nu opeens twee binnen een week. Ik deel ieders enthousiasme hier: ik was hier wel enigszins huiverig voor na de teleurstellende tweede plaat, maar omdat ik die ook weer niet echt slecht vond (het grote probleem was juist dat ik niet precies kon zeggen waaróm ik hem minder vond dan het debuut) heb ik me hier toch maar aan gewaagd, en daar heb ik nooit spijt van gehad. In muzikaal opzicht liggen de janglepop van
Rattlesnakes en de blazers en strijkers van
Easy pieces nu achter ons, en daarvoor in de plaats hoor ik hier een sober bandgeluid waarin de compositie centraal staat en geen enkel instrument echt de hoofdrol krijgt, met teksten die meer bespiegelend en melancholisch zijn en die het album daardoor een gevoel van volwassenheid (en misschien ook wel iets van desillusie) geven.
Zo’n serieuze insteek misstaat Cole geenszins, maar ik moet toegeven dat dat tijdens de eerste helft van het album niet steeds goed uitpakt, met de plaatopener die voorbijglijdt zonder te beklijven (misschien had dít nummer dan nog wel geprofiteerd van een janglegitaar...),
29 dat wat te lang doorgaat, en het titelnummer dat nergens los komt. Maar dan krijg je opeens het extreem aanstekelijke
Jennifer she said waar Johnny Marr zich niet voor zou hebben geschaamd, en vanaf dat moment is de plaat op gang en kakt hij nergens meer in.
Sean Penn blues scheurt er lekker op los, en
These days is van een troosteloze schoonheid, maar de hoogtepunten zijn voor mij toch
Big snake en
Hey Rusty.
Wat dat eerste nummer betreft, wie had er ooit kunnen denken dat twee zulke sonore stemmen als die van Cole en Tracey Thorn samen zo hemels zouden klinken? Ik in ieder geval niet – ik viel haast van mijn stoel toen ik in het boekje zag wie er verantwoordelijk was voor die prachtige harmonieën, en ook na tientallen malen luisteren ontroert de samenzang mij nog altijd. Natuurlijk is dat maar één van de sterke punten van dit nummer, want de trompet van Jon Hassell is minstens zo belangrijk (ik zit meteen weer in David Sylvian-
Brilliant trees-sferen), en van het oorwurm-loopje waarmee het nummer begint en dat op het einde steeds weer herhaald wordt kan ik geen genoeg krijgen. En wat
Hey Rusty betreft,
TEQUILA SUNRISE heeft daar hierboven al mooie woorden aan gewijd; toen ik dat nummer voor het eerst hoorde had ik nog geen berouwde verloren vriendschappen, maar toen al sprak het enorm tot mijn verbeelding, en die zo prachtig verhalende tekst (Cole op z’n best) komt bovendien op superbe wijze tot leven door het stevige en stuwende arrangement.
Hoe fantastisch ik
Rattlesnakes (het album) ook vond en vind, met déze twee nummers bevond Cole zich toch op een ander niveau qua zeggingskracht en intensiteit, en ik deel dan ook
Rainmachine’s verzuchting dat deze band zich nog wel degelijk verder had kunnen ontwikkelen en een hoop mooie muziek had kunnen maken. Commercieel was
Mainstream ook zeker geen misser (de plaat reikte tot de negende plaats van de Engelse albumlijsten), maar de koek was kennelijk op. Spijtig, omdat juist deze zwanezang zulke mogelijkheden voor de toekomst leek te bieden.