Ataloona schreef:
Ik was deze nog niet eerder tegengekomen, maar ik zal 'm weldra eens de revue laten passeren. Merci bien!
Inmiddels dat een aantal keer gedaan. Aanvankelijk was ik bij mijn eerste luisterbeurt een beetje bang dat dit hele keurige softjazz in kwartetvorm zou zijn. Dat vooroordeel leek ook een beetje uit te komen bij het aanhoren van de opener ''Monograph''. Toch begon mij gaandeweg het album steeds meer het gevoel te bekruipen dat hoewel de muziek vooral harmonieus is en zeer makkelijk valt te verorberen, er toch zeker wel een hoop muzikaliteit valt te bespeuren. Hetgeen een paar dagen later ook bevestiging kreeg na een aantal ondernomen luisterbeurten. Die muzikaliteit is op diezelfde opener al goed hoorbaar met een strakke ritmesectie die Pohjola alle ruimte geeft om rustig te soleren op zijn trompet. Misschien erg netjes, maar het is ook niet altijd noodzakelijk om disruptief rond te tetteren. Er volgen echter composities met een sterkere spanningsboog.
Op ''Wilder Brother'' wordt gelukkig gelijk de vuilkuil omzeild om weer een soortgelijke compositie te serveren waarop Pohjola's trompetsolo's het hoofdgerecht vormen. Ditmaal kiest men ervoor om een gastmuzikant in te zetten als solist op sopraansaxofoon. Pohjola klinkt ook gelijk het meest levendig zodra hij in duel treedt met onze gast sopraan. Tevens krijgt de pianist (die continu ook de nodige elektronische soundscapes creëert) meer ruimte om te interrumperen. Met die afwisseling begin je ook frisser aan ''Voices Heard'', het hoogtepunt van het album, waarop Pohjola gelijk inzet met een lange trompetsolo. Deze track is iets minimaler, daar het basso continuo aanvankelijk in de eerste 3 minuten slechts wordt gehouden door de piano. De drums en contrabas dragen alleen bij aan de sfeerbouwende setting en niet aan het ritme. Later neemt de bas echter over van de piano om het ritme aan te houden en is het de beurt aan de pianist om een solo in te zetten die niet zou misstaan in een jaren 40 nachtclub om 03.00 uur 's nacht. Dit zijn composities zonder ook maar een disjunctieve noot, maar in haar dromerige verfijndheid bijzonder goed in elkaar steken.
Na een wat minder spannende compositie volgt het titelnummer. ''The Dead Don't Dream'' begint haast als een popsong met catchy pianospel, een lekker percussieritme en een licht-elektronische sound. Tegen dat bekoorlijke ritme speelt Pohjola een trompetsolo die meer aanvoelt als melodie dan als solo. Het vormt als het ware een geheel met het ritme en daarmee minder als een jazzcompositie waarin de afzonderlijke instrumenten vaak zeer onderscheidenlijk zijn. Dat veranderd pas halverwege wanneer de pianist zijn ritornello achterwege laat en langzaam Pohjola afwisselt als solist met een evenzeer zo rustige solo. Die pianist heet overigens Tuomo Prättälä. Laten we hem maar eens bij naam noemen nu hij zich langzaam ontpopt als de low-key ster van het album. ''Argillo'' wijkt daarna met haar improvisatieve karakter enigszins af van de rest van het album, maar kent ook terugkerende bas- en pianomotiefjes zodat de luisteraar (en ook de solist) niet verdwaald raakt. Misschien is de muziek soms ietwat te veilig omkaderd, maar Pohjola bewandeld genoeg buiten de gewandelde paden om de luisteraar te blijven boeien en iets af te leveren dat genoeg afwijkt. Een fijn rustgevend album dat de positieve berichten hierboven waard is.