Beirut is terug van weggeweest! Een openingszin die enig enthousiasme doet vermoeden, en dat is dan ook het geval. Beirut weet mij al van het prille begin te bekoren, en bracht met ‘The Gulag Orkestar’ en ‘The Flying Club Cup’ twee bijzonder sterke platen uit, die bol stonden van de muzak- en Balkaninvloeden. Daarna bleef het een tijdje vrij stil rond Zach Condon, de man achter Beirut. Er kwam nog wel een dubbel-EP, maar die heb ik vreemd genoeg links laten liggen. De stilte is nu eindelijk voorbij, want met ‘The Rip Tide’ heeft Beirut een derde plaat aan z’n oeuvre toegevoegd. En dat het alweer een goeie plaat is, zou niemand mogen verbazen.
Deze plaat is meer als groep opgenomen, wist Condon te vertellen naar aanleiding van de release. Je kan het er wel aan horen, het geluid is een beetje compacter, maar ‘The Rip Tide’ is vooral weer typisch Beirut. Al moet ik zeggen dat het een stuk minder muzakinvloeden bevat. 9 lekkere popsongs, opgesmukt met de charismatische stem van Condon. Ook de gouwe ouwe pot met strijkers en blazers is weer flink opengedraaid.
Het begint meteen erg goed met ‘A Candle’s Fire’, een opener waarvan menig bandje alleen maar kan dromen. Prachtige melodie, erg uitnodigend om mee te zingen, warm accordeongeluid (denk ik?), en een sterke tekst. “Light a candle’s fire; carries a good name; what would you ask the campfire?; that scares me just the same; and knew you had it all along; an endless need for games; don’t forget a candle’s fire; is only just a flame” klinken de openingsregels, en we weten al meteen dat het een gezellige plaat zal worden.
‘Santa Fe’ is een heerlijke single, maar kan me op het album zelf vreemd genoeg iets minder overtuigen. Je hebt nummers die beter zijn op zichzelf, en vervagen in het geheel, en dit is er één van. ‘East Harlem’ is gebaseerd op ‘Spanish Harlem’ van Ben E. King. De twee titels zijn eigenlijk zelfs synoniemen, ze slaan beide op een wijk in New York. Dat Condon iets met plaatsnamen heeft, weet u ongetwijfeld nog wel. Het misschien wel meest bekende nummer van Beirut is namelijk ‘Nantes’, een stad in Frankrijk.
‘Goshen’ is wat meer ingetogen. Opgebouwd rond een mistroostige piano, met Condon’s stem die er als een wenteltrap omheen draait. Langzaamaan komen andere instrumenten inzetten, eerst blazers, daarna tromgeroffel. Het tromgeroffel zwelt aan, en de blazers verlenen het nummer een statig einde. Knap, hoe zo’n simpel nummer je kan raken. ‘Payne’s Bay’ is andere koek, met z’n brede arrangementen. Het nummer laat een zenuwachtige indruk na, instrumentaal gezien dan toch, want Condon’s stem klinkt weer zo rustgevend dat je vanzelf bijna in zwijm valt. Het nummer begint dan aan het tweede gedeelte, dat ik voor de gelegenheid maar ‘Headstrong’ (zie lyrics) noem. Veel herhaling, misschien zelfs iets te veel. 3 minuten had ook volstaan.
Het titelnummer vind ik het beste nummer van de plaat, al komt de opener erg dicht in de buurt. Waarom? De prachtige tekst, de overtuigende manier waarop Condon de woorden brengt en de treffende instrumentatie, die me het idee geven dat alles eraan klopt. De piano, de melancholische strijkers, de onderhoudende ritmesectie, alles werkt perfect. Nagel op de kop. De piano speelt een glansrijke rol op dit album, trouwens.
‘Vagabond’ en ‘The Peacock’ liggen in een iets lagere schuif dan het titelnummer, maar zijn toch beide prima songs. Dat ondefinieerbaar sfeertje hangt er toch altijd weer over, hoe Condon het voor mekaar krijgt, Joost mag het weten. Hij gebruikt telkens min of meer dezelfde ingrediënten, maar je wordt het eigenlijk nooit moe. ‘The Peacock’ lijkt misschien wat traag en saai (en stiekem is het dat ook, stiekem), maar het is vooral een erg mooi nummer. Beklijvend, op de juiste manier. ‘Vagabond’ is wat statiger, maar lijkt dan weer een iets kortere geldigheidsdatum te hebben. Smaken verschillen.
En zo zijn we alweer aan de afsluiter toe; ‘Port of Call’. Een verrassende sound, met dat belletje (of wat is het?). Beirut keert een beetje terug naar z’n roots, hier ontwaar ik weer iets meer muzak in. Zeker het walsende tempo van de piano en de blazerssectie (al zet die pas in na iets minder dan 2 minuten). Na bijna 4 en halve minuut nemen we afscheid van ‘Port of Call’, en zwaaien we af, het onbekende in. De stilte.
Erg goeie plaat weer van Beirut, maar ik ga deze toch wat minder royaal belonen wat betreft de sterretjes. Ten eerste omwille van de speelduur; het had van mij toch iets langer mogen duren (jawel!), ik heb een beetje het gevoel dat die 33 minuten wat magertjes uitvallen. Ten tweede omdat het geheel me toch net wat minder kan bekoren, omdat enkele nummers me afzonderlijk beter bevallen dan als onderdeel van de plaat. Maar ach, we hebben niet te klagen, natuurlijk, als Beirut dit soort platen blijft afleveren, ben ik een tevreden mens.
3,5 sterren