Uit boze punk en melancholische new wave kwamen de nodige ontwikkelingen op gang. Eén daarvan is synthesizerpop, een genre dat ik deze weken eens nader beluister. Dit nadat ik indertijd slechts de hits kende maar daarvan genoot, ondanks mijn voorkeur voor scheurende gitaren.
Na twee albums met The Human League te hebben gemaakt, vonden toetsenmannen Martyn Ware en Ian Craig Marsh in 1980 in Glenn Gregory de zanger voor hun nieuwe groep Heaven 17. Hun
debuut viel me tegen, maar met het ogenschijnlijk voor de hitlijsten gemaakte
The Luxury Gap keerden de drie sterk terug. Het album verscheen veertig jaar en vier dagen geleden. Veel pakkende melodieën, waarbij strakke maar kille synth-danspop van de voorganger deels heeft plaatsgemaakt voor funk met soms een vleugje jazz. Gladder dan voorheen, maar wél pakkend en warmer.
Daarmee paste de groep naadloos in een muzikale trend die met de modevernieuwers van de new romantics was ingezet. Hierbij vormden plezier en dans de reactie op de zware economische situatie, die het Verenigd Koninkrijk toen al een decennium in zijn greep hield. Geen protest tegen premier Margaret Thatcher, maar feesten als ontsnapping uit de realiteit.
Bovendien sloeg dit aan in de Nederlandse VVD-regio waar ik toentertijd woonde. Merkkleding en poloshirts waren daar helemaal jottum, met voor de jongens het haar in een scheiding opzij, de pony het liefst in een lange lok.
Daar was ik niet van, maar muziek van bijvoorbeeld Duran Duran en dit Heaven 17 kon ik wel waarderen. Een goed liedje is immers een goed liedje. In juli 1983, kort na mijn eindexamen, haalde
Temptation vreemd genoeg slechts #25 in de Nationale Hitparade. Het album haalde al in mei #20.
The Luxury Gap kent meer hoogtepunten, constateer ik veertig jaar later, al haalt niet één nummer het bij de hitsingle. Dit dankzij het intro dat je meteen bij de strot grijpt en later is het gastzangeres Carol Kenyon die de show steelt op een pakkende melodie; de tekst bevat delen uit het gebed Onze Vader over verleiding en bekoring.
De drie schreven alle nummers zelf, waarmee ze hun muzikaliteit bewijzen. Mijn andere vier hoogtepunten zijn de van een swingende en funkachtige synthriff voorziene
Who’ll Stop the Rain,
Key to the World met blazers en het regeltje tekst dat tot albumtitel werd verheven, lekker met deze soulinvloeden; in
Lady Ice and Mr. Hex zit heerlijk jazzachtig pianospel; tenslotte de orkestrale ballade
The Best Kept Secret; deze is deels in 6/8 maat en ontbeert een beat: een verrassend slot van het album.
Soms hoor je overeenkomsten met The Human League, namelijk op de plekken waar een slepende melodie klinkt en de stem van Gregory op die van Philip Oakey lijkt. Maar vooral is dit een groep die de overstap maakte van new wave naar luchtiger pop, gemaakt op een digitale basis. Zorgeloos en swingend, zoals ik me die zomer herinner, werkend in een afwaskeuken.