Behoorlijk fijne, lekker hectische plaat van Rollins, ergens in het grijze gebied tussen bebop en hardbop. Al te storende genre-clichés worden omzeild door de ervaren line-up, met de lage grooves van Paul Chambers op bas en J.J. Johnson op trombone als mooi contrapunt tegenover de hyperactieve roffels van Art Blakey en het de altijd felle saxofoonvlagen van Rollins zelf. Pianist is Horace Silver, die op elke hardbopplaat wel in zijn element is, en hier op een fijne manier de kaders aangeeft.
Mooist is het middenstuk 'Misterioso'/ 'Reflections', waarop Thelonious Monk plaats neemt achter de piano (op ‘Misterioso’ schijnen zowel Monk als Silver mee te spelen, maar ik hoor vooral heel veel Monk). Het gevaar bij hardbop-platen is dat je na twee of drie nummers een beetje gaat denken: klinkt lekker maar het zal verder wel, dus Monk komt hier precies op het juiste moment de boel nog een beetje verder ontregelen met zijn tegendraadse spel en hoekige composities. Slim gedaan, en het resultaat doet me soms een beetje denken aan mijn huidige top tien-plaat
Art Blakey's Jazz Messengers with Thelonious Monk (1957). Pluspunt!
Na twee sterke hardbop-nummers en twee sterke, eh, Monkbop-nummers worden nog even vrij relaxed twee jazz-standards afgewerkt, waarmee de plaat een tikkeltje als een nachtkaars uitgaat, maar het draagt ook wel weer bij aan de afwisseling. Opvallend op de hele plaat is hoe Rollins zelf zich ondergeschikt weet te maken aan de muziek: hij geeft anderen de ruimte, luistert goed, en haalt het grove geschut op het juist moment tevoorschijn.
Al met al geen geringe prestatie in een periode in de jazz waar de ene na de andere topplaat uitkwam, maar het een stuk moeilijker was om iets te maken wat ook echt boven het maaiveld uitstak.
Ruim zestig jaar later valt er nog steeds weinig te klagen over dit album. Dikke vier sterren.