Dat The Waterboys de overstap maakten van een meer Keltisch postpunk geluid naar een meer folk gericht album, daar was ik toen helemaal niet blij mee.
Ik was in 1988 net 15 jaar, en had net een paar jaar me verdiept in de meer duister klinkende acts.
Kom op zeg, ik was al te jong om de hele opkomst eind jaren 70 bewust mee te maken, en dan moeten bands perse een nieuwe richting in slaan.
Einde verhaal.
Ik bleef lekker stijf met mijn benen op de grond staan, en vertikte het om een stap naar voren te zetten.
Ik ga mijn zwarte doodgraverspak niet verruilen, voor een naar schaapsherders ruikende muffe wollen trui.
Dan maar conservatief, ik had totaal geen behoefte aan vernieuwing.
Natuurlijk hebben al die Schotse acts liederen, waarin hun trotsheid naar voren komt.
In iedere zanger daar schuilt een Braveheart, iemand die op de voorgrond treed, en een stukje geschiedenis wil laten ervaren.
Simple Minds, Fish, Lloyd Cole and the Commotions, The Blue Nile, Big Country, en ga zo maar door.
Voor mij voorlopig geen nieuwere albums van The Waterboys meer.
Maar toen kwamen de jaren 90.
Nirvana, The Stone Roses en Portishead verbreden mijn muzikale scala.
En ook een band als Levellers werd hieraan toe gevoegd.
Zo kom je uiteindelijk ook bij een album als Fisherman’s Blues terecht.
Wat mij opvalt, is dat het beter aansluit aan het geweldige drietal platen die voor gingen.
Zo bijzonder groot is de overstap nou ook weer niet.
Gewoon een echt The Waterboys plaat.