Dit is één van de laatste Kansasplaten die ik in het geheel hoorde, augustus 2017; ik was desondanks al een dikke vier decennia gewend aan de stijl van de band. Toch is het even wennen: de band zet hier extra fel aan.
De titelsong hoorde ik rond 1981 voor het eerst, dankzij hun liveplaat
Two for the Show (1978) waar het de opener is. Bovendien werd het een vaste track op verzamelaars, zoals de drie die ik bezit. Terecht gebombardeerd tot prijsstuk van deze studioplaat, die in februari 1975 verscheen en in de Verenigde Staten maar liefst #57 haalde. Best hoog voor zo'n muzikaal stevig gekruid album.
Het waren de dagen dat je nog
in tuinbroek en ruitjesblouse een "rockster" kon zijn; aan gelikte (glitter)kleding had de band geen behoefte, het was de muziek die telde. Bij Kansas was het niveau zo hoog, dat hun tweede album het debuut overtreft. Dit in tegenstelling tot wat ik bij veel andere bands heb gehoord, waar na een prima debuut de mindere songs voor de opvolger resteerden.
Geproduceerd door de piepjonge Jeff Glixman, door de band gevraagd om het geluid te doen tijdens hun tournees voor het debuut. Kansas speelde non-stop, in zowel clubs als stadions, onder meer in het voorprogramma van hun jeugdhelden The Kinks. 248 concerten deden ze, vertelt hoofdcomponist Kerry Livgren in de documentaire
Miracles out of Nowhere.
De band was dus bijzonder goed ingespeeld toen Livgren onderweg naar de studio, in het vliegtuig naar Los Angeles, de poëtische tekst van
Song for America schreef.
Behalve de titelsong staan er nóg twee lange composities op, eveneens geschreven door Livgren:
Lamplight Symphony (in miniversie ook op de liveplaat te vinden) en
Hymn to the Atman, met daarin onder meer een knappe drumsolo en vanaf 10'32" een heerlijke gitaarsolo. In dit ‘Gezang voor de ziel’ hoor je over de diepe levensvragen die Livgren zich in die dagen stelde.
Toen ik de plaat dan eindelijk in z’n geheel hoorde, sprong er echter een ander nummer uit.
Lonely Street werd geschreven door zanger/toetsenist Steve Walsh, bassist Dave Hope, gitarist Rich Williams en drummer Phil Ehart. Op het eerste gehoor lijkt het een standaard bluesschema wat ze gebruiken, maar verrek, mijn voet kan niet gewoon meetikken door de oneven maatsoort. Zelfs de blues moest er kennelijk aan geloven… Het lijkt een (hele snelle) driekwartsmaat te zijn, waardoor je als luisteraar in eerste instantie denkt dat het een gewone vierkwarts is. Maar zelfs dan kom ik er vooralsnog niet uit wat hier precies gebeurt. Knap gedaan, lekker nummer bovendien.
Een ander hoogtepunt is de opener van de plaat,
Down the Road, prachtig gezongen door Robbie Steinhardt, die bovendien op viool excelleert.
Duidelijk is ook dat Glixman erin slaagde de opnamekwaliteit van het toch al prima debuut te overtreffen: met name de zang komt beter tot zijn recht.
Platenbaas Don Kirshner begon om een hitsingle te vragen, vertelt Walsh in de genoemde docu. In zijn opdracht kortte Glixman (?) de titelsong in tot drie-minuut-één, voorwaar een knappe prestatie. Zelfs een radiohit wilde het desondanks niet worden, in tegenstelling tot de lange versie die zeven minuten méér aantikt en spoedig een succes werd op collegeradio in het hele land. Het groeide er uit tot een eigentijdse evergreen.
De single staat als bonus op de cd-versie (2005) die ik bezit en is ook op streaming te vinden. Dit samen met een liveversie van
Down the Road, waarop te horen is dat deze band geen overdubs nodig had. Briljant.