In 1980-1981 was Saxon de populairste groep van het Verenigd Koninkrijk binnen de New wave of British heavy metal. Vanaf 1982 was het echter Iron Maiden, in '83 vergezeld door Def Leppard, die samen hard op weg waren het in de Verenigde Staten te gaan maken. Saxon wilde niet achterblijven, maar willen is iets anders dan kunnen. Inmiddels weten we dat het hen niet is gelukt. Wat deden zij fout, wat die andere twee goed deden?
Vroeger dacht ik dat het dan altijd om de muziek ging, tegenwoordig weet ik dat zakelijke factoren als platenmaatschappij en management cruciaal zijn. Toch ging het ook qua muziek niet goed.
Ik was omver geblazen door hun tweede worp
Wheels of Steel, teleurgesteld bij
Denim and Leather maar met liveplaat
The Eagle has Landed en studioplaat
The Power & the Glory behoorden ze weer tot mijn topfavorieten. In de bieb las ik nieuwsgierig wat Oor had te melden over de opvolger. Koert Hoyng bleek
allesbehalve positief over
Crusader (scrol naar beneden en je ziet ook wat hij van de nieuwe Whitesnake vond).
Wie eveneens negatief was, was bassist Steve Dawson. Wat hij producer Kevin Beamish hoorde doen, beviel snorremans bepaald níet, zo blijkt in de docu 'Heavy Metal Thunder - The movie' (2012). Dit haantje lag al in de clinch met ander alfamannetje Biff Byford en de twee botsten opnieuw in de studio vanwege de gepolijste productie. De prachtige documentaire (eens in de twee jaar bekijk ik 'm onder het genot van een goed speciaalbiertje) is zeer openhartig: beide partijen mogen hun kant van de zaak belichten. We weten wie uiteindelijk het veld moest ruimen.
Als je de hoes het beste van een album vindt, gaat er iets mis. En dat is precies wat ik in '84 van deze klaphoes dacht, toen ik die uit de bieb had geplukt: schitterend! Maar dat Byford nu opeens geblondeerd was, vond ik wel een tegenvaller - subjectieve visie, ik weet het, maar op mij kwam het over als commerciële uitverkoop. En inderdaad, de groep had net als op
Denim and Leather zijn geluid gepolijst. Nog veel meer dan toen.
De gitaren zijn zachter en de drums ruimtelijker, net als Tygers of Pan Tang vanaf 1982 met album
The Cage had gedaan. Het effect was hetzelfde als met die band: Amerika trapte er niet in en de oude fans mopperden, om na enige tijd af te taaien.
Het is juni 2023. Vandaag op het werk speelde ik dit album af via streaming, bij een klusje waarvoor veel concentratie nodig was. Best lekker. Bij thuiskomst ontdekte ik een fijn stukje van
Queebus bij
Wheels of Steel : kennelijk hangt Saxon vandaag in de lucht. Dankzij hem ontdek ik dat gitarist Paul Quinn in maart heeft aangegeven niet meer met de band te zullen touren. Inmiddels is bekend dat hij op de planken zal worden vervangen door Brian Tatler van Diamond Head. Vanavond draai ik mijn exemplaar van het album, te vinden op cd 4 van
deze box met een hoes van dezelfde kunstenaar als
Crusader. Hoe komt dit album 39 jaar later binnen?
De productie is gemoderniseerd met meer ruimte voor drums, waaraan Beamish veel aandacht heeft besteed. Vooral de toms rollen heerlijk en de snare zit in een wolkje echo. Indertijd dacht ik vóór beluistering dat dit een conceptalbum was, wat misschien een beter idee was geweest om het album te promoten. Vervolgens bleek het echter een verzameling losse liedjes over allerlei onderwerpen. Soms sterk maar te vaak hoor ik melodieën als zwetende kaas, die te lang buiten de koelkast ligt.
De ruitergeluiden van
Prelude gaan mooi over in het titelnummer, waarin halverwege een rare, veel te harde spreekstem is gemixt. Voor een verhalend nummer is het me niet pakkend genoeg, okay is het wél. Geleidelijk blijkt de hoofdmoot van de plaat te bestaan uit popachtige refreinen in rock 'n' rollertjes, zoals gebeurt bij
A Little Bit of what You Fancy. Af en toe klinken sterkere nummers, zo is het uptempo
Sailing to America nog altijd heerlijk, zelfs al is het niet hard. En dat laatste was voorheen een kwaliteit van de groep.
In
Set Me Free zitten akkoordenlijnen en een deel met dubbele basdrum, lijkend op die van
Machine Gun van mijn geliefde
Wheels of Steel, maar hier klinkt het alsof het met een Amerikaanse reus als Styx of het Brits-Amerikaanse Foreigner moet concurreren. Dat werkt niet en al helemaal niet als je in de eindtonen een vervormingseffect uit de jaren '70 inzet.
De B-kant:
Just Let Me Rock is midtempo waarin de coupletten sterker zijn dan het refrein; een soort
Denim and Leather deel 2 en dat meezingertje vond ik al niks.
Bad Boys is als titel uitgekauwd en de muziek is dat ook, al is het refrein wel aardig.
Do It All for You vind ik zovele jaren later een hele fijne ballade, ik ben misschien romantischer dan ik wil toegeven... Vullertjes
Rock City en
Run for your Life met daarin een voetbalkoor zijn precies wat de titels zeggen. Gaaphardrock.
In het boekje bij mijn cd-box formuleert Steve Dawson het zo, nadat de video van
Just Let Me Rock is genoemd:
"I hated every minute of that shit, and it ended in me and Kevin Beamish nog seeing eye to eye (...)". Ik zag op Sky Channel een blonde Byford met boerenzakdoek om de nek en Quinn met plotseling een volle haardos; wat was er gebeurd met mijn pure helden?
Ach, was ik in 1984 dertien geweest, dan had ik het misschien heel fijn gevonden, maar in dat jaar was ik de puberteit voorbij en ging ik voor hardere muziek van ongeblondeerde metalen mannen. Vandaag ben ik milder. Dank u meneer Quinn, voor uw fijne gitaarwerk gedurende al die jaren. Dit album is zeker niet uw beste, maar de hoes is briljant (als ik die in een bak met tweedehands werk tegenkom...) en drie nummers zijn dik in orde. Het ga u goed, geniet van uw oude dag. Welverdiend!