Hoewel er een hele reeks sympathieke Byrds-albums is verschenen, is op de meeste albums wel het een en ander aan te merken. Er zijn er maar drie waar je daarvoor goed je best moet doen. Younger Than Yesterday is daarvan de eerste, gevolgd door The Notorious Byrd Brothers en Sweetheart of the Rodeo. Wat mij altijd verbaasd heeft, is dat de verscheidene soloprojecten, ‘prequels’ en afsplitsingen vaak interessanter zijn (o.a. Gene Clark, Gram Parsons, David Crosby, CSNY, Flying Burrito Brothers, Manassas, Nashville West, International Submarine Band, Gene Parsons). Het loont in geval van The Byrds om wat stamboomonderzoek te verrichten.
Younger Than Yesterday is David Crosby’s favoriete Byrds-album. Niet zo vreemd ook gezien de omstandigheden en zijn vertrek ten tijde van de opvolger. Wel opvallend dat hij zich live nooit aan dit materiaal waagt. Niet alleen David Crosby liet zich hier gelden, ook Chris Hillman ontpopte zich plotseling tot een songwriter om rekening mee te houden. Eerstgenoemde zou zich volgens de overleveringen steeds meer als een eikel manifesteren en een gooi doen naar het leiderschap van de band, wat – aangesterkt door zijn politieke rants en deelname aan Buffalo Springfields optreden op Monterey – leidde tot zijn ontslag. Hillman hield het nog wat langer vol, maar verkoos daarna ook Gram Parsons en de country boven Roger McGuinn.
Als je het mij vraagt, is opvolger Notorious Byrd Brothers hun meesterwerk. Experimenteler, ambitieuzer, nog veelzijdiger en vol met hun beste samenzang. Dat doet echter niets af aan de eclectische mix van folk, rock, country en psychedelica/raga op dit album. Gevangen in melodieuze liedjes met de karakteristieke samenzang van gemiddeld nog geen drie minuten per stuk. Ik ben nooit een McGuinn-fan geworden; wel van Crosby en Hillman, die het album domineren. Laatstgenoemde is een van de meest invloedrijke onderschatte artiesten van de vorige eeuw en presenteert hier ook meteen een vroege bliep op de countryrockradar (‘Time Between’ en ‘The Girl with no Name’). En Crosby’s ‘Renaissance Fair’ (hij betwist de co-credit van McGuinn) is 50 jaar na dato nog steeds volstrekt uniek. De Byrd die het hoogste vloog en ook het hardst viel.
Bijzonder wel dat ‘Lady Friend’ als bonusnummer is toegevoegd. Qua geluid past het perfect bij dit album, alleen werd het pas na het verschijnen ervan opgenomen. Of het aan de tegenvallende hitnotering lag, aan Crosby zelf, of dat McGuinn vond dat Crosby al wel genoeg terrein had veroverd, weet ik niet, maar het ontbreken van zijn ‘Lady Friend’ op een regulier Byrds-album is een gemis. Hillman en McGuinn waren er niet blij mee dat Crosby hun stemmen wiste en ze zelf opnieuw inzong, maar hij had het wel bij het langste eind. Een miniatuursymfonie die in die tijd als niets anders klonk en zich nog steeds staande houdt als een ambitieus meesterwerkje. Toevallig in het jaar dat toekomstige partner Graham Nash een vergelijkbaar hoogtepunt bereikte met misschien wel zijn beste liedje
Butterfly. De B-kant van ‘Lady Friend’, het veel zwakkere ‘Old John Robertson’ van McGuinn haalde het volgende album overigens wel.