Op een zonovergoten dinsdagochtend vertrok ik stipt om half 9 naar de Grote Stad, om de nieuwe Dio te gaan kopen in de grootste platenzaak aldaar. Dat moet 3 juli 1984 zijn geweest, want de plaat was nét uit. Opstaan, ontbijt en vertrek waren strak gepland: deze plaat moest ik onmiddellijk hebben!
Concerten in Vredenburg in december 1983 (ik had het van de radio opgenomen in KRO’s Rocktempel, hier een heerlijk
verslag) en op
Pinkpop in juni 1984 hadden bevestigd dat de groep een ijzersterk geheel vormde.
Iets na 9 uur betrad ik de winkel, waar slechts één medewerker rondliep. Op dit vroege uur zette hij nieuwe platen in de bakken, waarbij hij kéihard
Gold van Spandau Ballet had opstaan. Het liedje met zijn sterke melodie en knallende congo’s denderde door de winkel met zijn grote oppervlak. Genieten!
The Last in Line had ik snel gevonden. Opnieuw een fascinerende hoes. Hier een oude beschaving met misvormde mensen in de schroeiende zon en dat lelijke demonachtige wezen van de vorige plaat. Op naar de kassa, afrekenen en snel terug naar huis.
Ik was razend benieuwd. Dio was de zanger die ik in 1980 met Black Sabbaths
Heaven and Hell ontdekte, waarna ik zijn discografie ging ontdekken. Zo was ik getuige geworden van zijn ontwikkeling van de boogie-achtige hardrock van Elf, via de klassiek-beïnvloede hardrock van Rainbow naar de gitaarmuren van Sabbath. Vanaf
Rising (1976) waren zowel de muziek iconisch als de allegorische teksten fascinerend. Op het debuut met Dio waren het beste van Rainbow en Sabbath samengekomen, waarbij het ultieme zangtalent de longen uit zijn lijf zong, mij opnieuw omver blazend.
Mijn favoriete ritueel volgde. Pas thuis de binnenhoes bekijken, daarna voorzichtig het vinyl eruit, het label ervan bekijken. Hoera, mijn favoriete: die met dat
ruimteschip! De plaat ging op mijn het jaar ervoor verworven platenspeler met grote boxen. De naald daalde voorzichtig in de groef. Muziek op het volume dat mijn moeder haatte.
In 2002 zag ik de tweede film in de reeks
Lord of the Rings van Peter Jackson en was enigszins teleurgesteld: het was goed, maar iets ontbrak. ‘Waar ken ik dat gevoel toch van?’ dacht ik toen, om uit te komen bij deze tweede Dio. Soms is een debuut zó goed, dat de opvolger, hoe degelijk ook, tegenvalt. Qua opbouw lijkt
The Last in Line namelijk sterk op de voorganger. Ook na herhaaldelijk draaien concludeerde ik in die zomer dat dit een herhaling van zetten was. Ik had verwacht weer verrast en continu meegesleept te worden door Dio & co, maar dát ontbrak.
Nu ik het album weer draai (helaas heb ik dat vinyl niet meer, wel op cd) valt bovendien op dat de “grom” in zijn stem standaard was geworden. Overdaad schaadt, waardoor deze climax in zijn stem niet meer opvalt. Luister maar eens naar
Breathless: continu die rauwe stem, maar als hij op 3'17" met lichtere stem zingt, pakt me dat opeens! Had Dio maar meer variatie ingezet... Zijn zangtechniek werd door Ken Tamplin uitgelegd in deze
minicursus en meer in
deze analyse.
Qua teksten bleef het interessant. In opener
We Rock klinkt in de coupletten de levensvisie van Ronald Padavona;
The Last in Line interpreteerde ik als zijn beeld bij het laatste oordeel, een echo van zijn Rooms-Katholieke jeugd;
Mystery heeft een mooie tekst bij een nummer dat ik net iets te popachtig vond, een zwakkere versie van
Rainbow in the Dark op de voorganger; in
Egypt wordt een aangrijpend beeld van slavernij neergezet.
Genoeg over de zanger, Dio was een groep. Bij dit album geniet ik nog altijd van het gitaarwerk van Vivian Campbell (je zal als jonkie maar de schoenen van Ritchie Blackmore en Tony Iommi moeten vullen, maar het lukte hem!) en de nummers
One Night in the City,
Evil Eyes en
Egypt. Op dat laatste nummer vloeien de klassieke stijl van Rainbow en het logge geluid van Black Sabbath samen. Her en der klinken de toetsen van Claude Schnell, die was toegetreden als volwaardig groepslid. Het ritmetandem Jimmy Bain en Vivian Campbell speelt herkenbaar hoekig en degelijk.
Ooit las ik de
tip die
BlauweVla in 2007 gaf, eentje die inderdaad werkt. Desondanks wordt duidelijk dat het qua composities minder is dan op de voorganger. Er was daarbij een format gevormd waaraan de band in alle bezettingen zou vasthouden. De creatieve ontwikkeling van de kleine man met de grote stem, mijn zangheld in die dagen, verflauwde.
Voor mij een dikke zeven voor dit album, mede dankzij het sterke spel van de groepsleden. Na de dikke negen (misschien gaf ik toen wel een tien) voor
Holy Diver was dat een tegenvallertje.