RodVL zegt:
stiekem wel wetende dat er al die tijd veel betere musici bestonden maar goed, die zaten in de oefenruimte hun licks en zang te oefenen terwijl Bowie Studio 54 en de navenante foto's in The New York times veel belangrijker vond.
en onderstreept wat ik ook al stelde:
David Bowie; kunstenaarschap als roeping – Nes – Medium bij Bowie wordt je wel gedwongen tot diepe bewondering of afkeer (/afgunst). All well, ieder zijn ding. Maar toch 2 zaken:
- Betere muzikanten; Bowie heeft zelf nooit gesteld dat hij een virtuoos muzikant is, koos mede daarom voor de popmuziek en niet voor de Jazz. Toch hadden diverse navenant technisch vaardigere musici als Rick Wakeman, Steven Wilson en Pat Metheny veel bewondering voor Bowie's compositorische vaardigheden en originele invalshoeken. Hij wist ook altijd goeie muzikanten om zich heen te verzamelen en die werkten echt niet (alleen (graag)) met hem om het geld. Muzikanten die met hem werkten vonden Bowie extreem gefocust/monomaan -om niet te zeggen een workaholic-, dus deed hij echt wel meer dan zichzelf exposeren "terwijl anderen hun licks en zang oefenden".
- Beperkte zanger; ik vond Bowie als zanger t/m Diamond Dogs inderdaad enigszins beperkt, maar vanaf Young Americans werd dat onder coaching van o.a. Luther Vandross wel behoorlijk veel beter. Of je van zijn zangstijl houdt is een ander ding, het is best theatraal (maar dat was Freddie Mercury ook), galmt zo af en toe stevig en hij deed zijn best om als Bowie en niet als iemand anders te klinken. Ik krijg er persoonlijk geen genoeg van. Dat het "inkt van de stempel" al lang op was is i.m.o. een misverstand. Na 1980 heeft Bowie nog behoorlijk wat goede songs op zijn conto geschreven en de albums '1.Outside' en 'Blackstar' doen niet onder voor zijn beste werk uit de jaren 70. De machtige galm is op 'Blackstar' minder, je hoort hier zeker een oudere Bowie, maar het is weer zijn meesterschap dat zijn uitdrukkingskracht daar niet onder lijdt. Nu maar hopen dat Gijs Naber het er (ongeveer) even goed vanaf brengt als Michael C. Hall.