Wel eens in een restaurant gegeten dat met de formule ‘Eat all you can eat’ werkt? Je betaalt per uur en kunt dan zoveel eten als je wilt. In zo’n eettuin vind je diverse culinaire eilanden, zoals Italiaans, Indisch en sushi. Je loopt rond en pakt hap-snap wat je bevalt.
Datzelfde gevoel bekroop me bij de eerste drie albums van Styx, waar muziek met uiteenlopende smaken wordt opgediend. Rode draad in hun muzikale restaurant is de combinatie van scheurende hardrock en harmonieuze samenzang. Zouden ze blijven hapsnappen nadat ze met single
Lady in maart 1974 de Amerikaanse top 10 hadden gehaald?
Het antwoord is een duidelijk ‘nee’. De stijl op
Man of Miracles is veel homogener, zonder de muzikale uitstapjes van voorheen. Oftewel minder ruimte voor de experimenten van gitarist John Curulewski, terwijl de invloed van toetsenist Dennis DeYoung en gitarist James Young juist is gegroeid. Nog niet zo zoet-geraffineerd-stevig als later het geval zou zijn, maar toch.
Vooral op de A-kant klinkt de invloed van ouderwetse rock ‘n’ roll door, te weten op
Rock & Roll Feeling,
Havin’ a Ball met in het intro een riff á la Keith Richards en
A Man like Me waar een dameskoortje en blazers klinken. Beide elementen zijn verrassend én lekker, bovendien laat drummer John Panozzo zich hier van zijn virtuoze kant horen.
Sterkste nummer in de eerste helft vind ik de van een cello voorziene ballade
Golden Lark, waarna een onweersbui de overgang vormt naar het symfonische
A Song for Suzanne, dat bij herhaald draaien wat eentonig blijkt.
Op de B-kant (vanaf track 6) wordt de muziek progressiever. Daar lijkt het bij het uptempo
Lies nog niet op, oorspronkelijk uit 1965 van de mij onbekende Amerikaanse beatgroep Knickerbockers.
Progrock is er met het ingetogen
Evil Eyes en twee nummers later bij het epische
Christopher, Mr. Christopher en het bombastische titellied. Het intro van die laatste klinkt als filmmuziek van Ennio Morricone.
Bij
Southern Woman vroeg ik me sterk af of dit geen cover van Uriah Heep was, maar het is toch werkelijk een liedje van Young met niet-bandlid Ray Brandle, met bovendien een heerlijke gitaarsolo.
Internet levert zoals zo vaak leuke feitjes. De hoes toont een man van het type Gandalf met in zijn baardharen de initialen van tekenaar Leon J. Rosenblatt. In 1980 verscheen het album onder de titel
Miracles in een
nieuw jasje, waarbij
Lies plaatsmaakte voor de met mellotron overgoten ballade
Unfinished Song . Een slechte ruil.
Ook lees ik dat er in ’74-’75 onenigheid met de platenmaatschappij ontstond over de vermeend gebrekkige promotie, waarmee dit hun laatste plaat voor Wooden Nickel was.
De overeenkomsten met Uriah Heep vind ik verrassend groot, zij het dat bij Styx het geluid wat “ronder” klinkt en het gaspedaal vaker wordt ingedrukt. Heb nog eens opgezocht of de bands in de jaren 1970 – 1974 wel eens samen hebben opgetreden, maar volgens de
giglist van Heep is dat niet het geval. Ook ken ik geen biografie die antwoord zou kunnen geven op mijn vraag of de groep uit Chicago door de Londenaren was beïnvloed; heeft
musician in 2011 de
bio die hij noemt aangeschaft en weet hij meer? Of biedt de bio die
Lonesome Crow hierboven noemt antwoorden?
Een album dat veel meer een eenheid vormt dan zijn voorgangers, maar het tegelijkertijd zonder grootse nummers moet doen. Mijn 6,5 zet ik om in drie sterren. Daarbij zullen
Golden Lark,
A Man like Me en
Man of Miracles op mijn afspeellijst van de groep komen.