In het cd-boekje wordt Kinks-genie Ray Davies geciteerd, trots snoevend over hoe dapper en tegendraads zijn bandje wel niet was door in 1968 uitgerekend deze plaat uit te brengen:
‘Terwijl iedereen het had over love, peace and San Francisco, (…) en dacht dat het hip was om lsd te gebruiken, zongen de Kinks over uit het oog verloren vrienden, bier van de tap, motorrijders, boze heksen en vliegende katten.’
(vert. s-v)
Ach, een beetje historisch revisionisme moet kunnen, nietwaar Ray? Zo revolutionair was je nou ook weer niet, hoor. Er waren in die tijd genoeg bands die zich lieten inspireren door het leven van alledag of door Britse folkthema’s, en die invloeden waren in 1968 al lang gemeengoed, tot aan de Beatles toe.
Dat wil niet zeggen dat The Village Green een onopvallende of middelmatige plaat is, want het is geen van beide. Het punt is alleen dat als mensen willen uitleggen waarom een plaat bijzonder is, ze al snel beginnen over hoe ‘bijzonder’ en ‘orgineel’ de muziek wel niet is.
‘Bob Dylan schreef als eerste poëtische teksten!’
‘Queen maakte de eerste videoclip!’
Meestal zijn dat soort beweringen onzin, en is het met een beetje zoekwerk makkelijk om een vroeger voorbeeld te vinden. De ‘eerste’ blijkt vaak een vergeten bluesneger te zijn, of een laborant in een of ander geluidslaboratorium. En die hebben het dan weer gejat van een nooit opgenomen kunstenaar, die in feite een traditie voortzette die terug gaat tot in de steentijd, enzovoorts.
Mensen zeggen vaak dat muziek ‘origineel’ moet zijn, als ze juist bedoelen: authentiek, individualistisch, en zonder al te veel clichés, wat iets anders betekent. Toch weigert het misverstand hardnekkig uit te sterven dat het de taak is van de artiest om iets volkomen nieuws te doen.
Ook in de popmuziek wordt volop gejaagd op die heilige graal die originaliteit heet, waardoor er per jaar honderden platen op de markt komen met veel te lange nummers en halfbakken geluidsexperimenten.
De taak van maker van een popliedje is natuurlijk bijna het tegenovergestelde. Het perfecte popliedje gaat eerder terug tot de basis, dan dat het nieuw terrein verkent. Vaak worden kinderliedjes genoemd als uitgangspunt: ‘Zijn liedjes zijn net zo aanstekelijk als kinderliedjes,’ wordt er gezegd over succesvolle songschrijvers.
Dus is dat het geheim van het goede popliedje, dat het een kinderliedje moet zijn? Dat klopt ook weer niet, want ik zie nooit in de kroeg mensen uit hun dak gaan op Ozewiezewooze.
Dit alles brengt me bij de cd-versie van The Kinks Are The Village Green Preservation Society die ik heb aangeschaft (15 nummers mono, 12 nummers stereo, monosingle van Days, totaal 28 nummers).
Davies gaat redelijk ver in het versimpelen van het ambacht van liedjes schrijven. Sommige liedjes van deze plaat, zoals Phenomenal Cat, zou je ook echt kunnen zingen met een groep kleuters (mits die Engels spreken).
Behalve over bier van de tap en boze heksen vertelt Davies ons op deze quasi-conceptplaat over de arrogante houding van het hemelgewelf, fotoboeken, het verlangen om in een stal te gaan wonen, en de club van mensen die Engels praten als Sherlock Holmes. En ook over uit het oog verloren vrienden, nostalgie, liefde en slechte meisjes.
De melodieën zijn geschreven in de meest elementaire toonladders denkbaar en de refreintjes gaan niet zelden van je 'la, la, la.'
Ongetwijfeld gaat dit alles een struikelblok vormen voor mensen die hun popmuziek heel erg serieus nemen.
Je zou ook verwachten dat een plaat met zoveel melige en simpele liedjes na een paar luisterbeurten zou gaan vervelen, maar het tegenovergestelde gebeurt: bij elke luisterbeurt vind ik de liedjes wijzer, de melodieën rijker, en de arrangementen diepgaander. Liedjes die ik bij de eerste luisterbeurt een beetje stompzinnig vond, koester ik nu.
De uitgekooktheid van Ray Davies en de heerlijke teksten hebben hier zeker iets mee te maken, maar er mag ook wel een keer gezegd worden dat The Kinks gewoon een geweldig bandje was, bestaande uit jongens die echt konden spelen, en dat in dienst konden stellen van het liedje. Luister maar naar de vocale harmonie in het titelnummer, de lekkere bluesriffs van Last Of The Steam-Powered Trains, of de gruizige gitaren van Wicked Annabella, om maar een paar voorbeelden te noemen.
En dan nog de teksten van Davies, die kinderachtig lijken maar blijven jeuken in je brein, bijvoorbeeld als hij op Do You Remember Walter mijmert over een uit het oog verloren jeugdvriend: ‘I bet you’re fat and married/ and you’re always home in bed by half past eight/ (…) Yes people often change/ but memories of people can remain.’
Verslavende topplaat, die elke pop/rockliefhebber in huis zou moeten hebben.