Alsof Neil Young nog even de laatste restjes Buffalo Springfield uit zijn systeem moest verwijderen alvorens aan z'n echte solocarrière te kunnen beginnen, met Byrdsy gitaren, strijkers, een elektrische piano, een orgel, een dameskoortje en zelfs een synthesizer (daar was hij volgens mij wel redelijk vroeg mee). Op zich past het wel in het tijdsbeeld om zulke uitgebreid geproduceerde "kamermuziek" te maken, en met de arrangementen heb ik dan ook geen moeite, maar wel met de composities, want hoewel er genoeg mooie melodieën op staan zijn zes van de tien nummers zó kort dat ze eigenlijk al voorbij zijn voordat ze ook maar enige impact kunnen maken.
The loner springt er natuurlijk uit, alleen al vanwege het contrast tussen het stuwende orgel en het instrumentale tussenstuk waarop zoveel gas wordt teruggenomen, en het mysterieuze
The old laughing lady is een ander hoogtepunt (mede vanwege die prachtige elektrische piano), maar de rest is te licht en af en toe ook een beetje te gekunsteld (of zelfs te melig: "Oh, I've loved her so long... oh, I've loved her so long...").
Wat ik met dat slotnummer aanmoet weet ik niet goed. Het klinkt inderdaad een beetje als een voorbode van
On the beach zoals
The Eraser op 6-4-2014 zegt, en het heeft een lekker cryptische tekst, maar waarom het zo ontzettend moet contrasteren met de rest van het album is mij niet duidelijk. Als Young dit album echt als een geheel had willen brengen had hij wat meer werk van
Last trip to Tulsa moet maken, en als hij daarentegen dat nummer presenteert als een vooruitwijzing naar wat hij in de toekomst zou gaan doen vraag ik me af waarom hij ons dan de voorgaande 25 minuten heeft willen laten horen. Maar ja, het is Neil Young, en die heeft nooit de weg van de minste weerstand gekozen, en zéker niet de meest vanzelfsprekende route. We doen het er maar mee.