menu

Hier kun je zien welke berichten Barney Rubble als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Nico - Desertshore (1970)

4,5
Haast nog meer dan de wulpse, duitse zang van Nico, is het harmonium het belangrijkste gezicht van dit album. De herhalende, klagende toetspartijen vestigen in ieder geval al snel een mythologische sfeer. Het doet denken aan een europa vóór de moderniteit: vrouwen die aan de kade vol afschuw kijken naar scheepvrakken die eindigen op het eindeloze zand. Het album opent nota bene met een ode aan een van deze scheepswrakken. Hoogdravende, indringende geluidsgolven wuiven Brian Jones nog na. Nico zingt voorts een half uur lang weemoedig tot het grote niets. Haar zeereis vangt een krappe twintig jaar later aan, hoewel ze hier al ongemakkelijk op het vaste land staat.

Dit soort triestige sfeerbeelden en ietwat klassieke (welhaast middeleeuwse) arrangementen doen mij vooral denken aan Dead Can Dance. Bij tijd en wijlen benadert deze plaat qua sfeer en kwaliteit 'Within the Realm of a Dying Sun'. Wel is het ietwat jammer dat deze plaat zo kort is. Al vormt een half uur intense schemer een puntige ervaring die bijblijft. Wat een prachtplaat!

Ryuichi Sakamoto - Thousand Knives of Ryuichi Sakamoto (1978)

3,5
Al een tijdje wilde ik wat meer muziek van Ryuichi Sakamoto beluisteren. Met name de invloed van japanse ethnomuziek op electronica vind ik interessant. Grappig genoeg, is dat eigenlijk al van meet af aan het uitgangspunt bij deze artiest. Als student ethnomusicology bij de Tokyo University of Fine Arts raakte hij immers steeds meer geïnteresseerd in de electronische muziek die vanuit het westen Japan binnenvloeide. 'Thousand Knives' mag dan ook gezien worden als een eerste poging tot een synthese.

Dit debuut is niettemin ook deels een gangbaar electronicalbum. De invloed van Vangelis ('Spiral') is bijvoorbeeld duidelijk merkbaar op het titelnummer. Het is een sprankelende openingscompositie met een spannende opbouw. Het aangename gitaarwerk vormt hier verder de spreekwoordelijke kers op de taart. Op Island of Woods waagt ook deze pionier zich aan een soort Schönberg-interpretatie. Over het algemeen vind ik dat soort experimenten ietwat ergelijk, maar deze artiest weet in ieder geval een interessante sfeer neer te zetten. Ietwat unieker (en ook geslaagder) is Grasshoppers. Hier hoor je Sakamoto's liefde voor Debussy . De electronische muziek ondersteunt hier het klassieke pianospel. Een fijne afsluiting van de A-kant.

De poging tot een synthese treffen we aan op de B-kant. Op Das Neue Japanische Elektronische Volkslied vertolkt de synthesizer een japanse volksmelodie. De lome sequencers zorgen voor een comfortabele ondergrond. Het is een aangenaam nummer dat echter wel wat te lang doorgaat. Plastic Bamboo is dan weer de grote misser van deze plaat. Deze compositie bevat weliswaar veel interessante ideeën en ik ontwaar een aangename hoofdmelodie, maar het arrangement is echt té vol. Gelukkig sluit het album overuigend af met The End of Asia. Een prachtig melodisch nummer, met veel ruimte voor zweverige synths. Hier en daar is het arrangement nog steeds ietwat druk en duwerig, maar het totaalplaatje is best tof.

Al met al is Thousand Knives een prima eerste exploratie van Sakamoto. De muziek is nog ietwat rauw en richtingloos, maar je hoort al duidelijk waar deze toetsenist naar toe wil. De richtingaanwijzer geeft immers aan dat we op weg zijn naar een spannende combinatie van klassieke (Debussy) en electronische muziek (Vangelis) met Japanse folkmelodiën. Al snel zou hij deze vermenging meer slagkracht geven. Ten minste als we de hoofdweg kunnen vinden. Wellicht kunnen we het aan die twee heren (Hosono en Takahashi) verderop vragen?

Yellow Magic Orchestra - Yellow Magic Orchestra (1978)

3,5
“Het Japanse antwoord op Kraftwerk” Althans dat zegt een user boven mij. Ik vind het echter geen gekke opmerking! Hoewel je de muziek van Yellow Magic Orchestra daarmee ergens tekort doet, vat het i.i.g deze plaat goed samen. Zeker als je kijkt naar de ontstaansgeschiedenis van The Yellow Magic Orchestra.

Deze band is namelijk het geesteskindje van Haruomi Hosono. Hij begon begin jaren 70 als folkmuzikant, Gaandeweg verwerkte hij meer elektronica in zijn muziek, wat onder meer leidde tot een elektrojazz album en een exotica-plaat met veel synthesizers. Tevens was Hosono bezig aan de soundtrack voor een fictieve Bollywood-film. Op al deze platen speelde een jonge student van de universiteit van Tokyo als sessiemuzikant mee: Ryuichi Sakamoto. Yukihiro Takahashi was voorts de drummer van de Beatle’esque Sadistic Mika Band. Deze band liep rond 1978 echter op de klippen. Sakamoto was sessiemuzikant op het debuut van Takahashi. De heren kenden elkaar dus al langer. Hosono wilde een commerciëlere, discogedreven plaat maken om succes in het westen te behalen en beide heren stemden toe. The Yellow Magic Orchestra begon zich te vormen! Rond juli 1978 vonden de eerste opnames voor dit debuut plaats en de rest is - zoals ze zeggen- geschiedenis. Dit album is kortom echt opgezet als een eenmalig zijproject om te kunnen wedijveren met de grote namen uit het westen. Gezien het massale succes kunnen we zeggen dat ze uitstekend zijn geslaagd in hun opzet. (1,2).

Dit heeft ook te maken met de goede interactie tussen de drie heren. Elke muzikant voegt wel iets interessants toe aan het totaalgeluid. Zo komen de conceptuele en frivole elementen van deze plaat overeen met het solowerk van Hosono (Cosmic Surfin' komt zelfs oorspronkelijk van ‘Pacific’ ). Sakamoto weet vervolgens een opvallende stempel te drukken door middel van goed getimede traditionele melodieën en Takahashi voegt slim wat popsensibiliteit toe. Het resultaat is synthpop met pakkende, bondige ritmes en puntige spanningsbogen.

De ijzersterke interactie tussen de drie heren komt het sterkst tot uiting in Firecracker. Aanvankelijk lijkt dit een simpele popknaller, maar we blijken eerder van doen te hebben met een verdomd intelligente adaptatie met een idealistisch randje. Het (op ietwat westerse wijze) coveren van een stereotiep Aziatisch nummer is immers nogal ironisch. In wezen wil de band zo met een knipoog een oprechte (gelijkwaardige) muzikale interactie tussen het westen en Japan opstarten (3). Verder is afsluiter Mad Pierrot een fijne oorworm. Een sprankelende rondtedans met smaakvolle vocoders. Op Tong Poo laat Sakamoto bovendien al zien dat hij een uitstekend componist is. Een heerlijk stomend discoritme vormt hier de perfecte ondergrond voor tegendraads synthesizerwerk.

Hoewel het album veel mooie muziek bevat, voelt het totaalplaatje ietwat slordig aan. Oneerbiedig gezegd, bevat deze plaat voornamelijk aan elkaar geplakte probeersels. Weliswaar zijn het erg geslaagde experimenten, maar de muziek is desalniettemin schetsmatig van karakter. Dat laat echter onverlet dat deze muzikanten zich zo goed internationaal op de kaart hebben gezet. Hoewel dit Japanse antwoord op Kraftwerk nog op het antwoordapparaat kon blijven hangen, moest iedere muziekliefhebber bij het volgende album toch zekers opnemen.