Ik vind die discussie over wat nou de eerste “echte” progrock/symfo-plaat is best interessant, want hoewel we er nooit uit zullen komen is het wel een mooie aanleiding om te wroeten in de heksenketel van de beginjaren van de “progressieve” muziek. Maar belangrijker dan het al dan niet toekennen van dat epithet aan dit album, en nog veel indrukwekkender dan die eventuele eretitel, lijkt mij het feit dat
In the court of the Crimson King al vanaf (bijna) de eerste noot zo volwassen klinkt, zo gefocust, alsof er hier een band bezig is die precies weet wat ze wil en die niet alleen nieuwe wegwijzers neerzet maar meteen ook maar een paar nieuwe wegen aanlegt (en dat dan op zodanige wijze dat elke navolger zich op het hoofd zal krabben hoe dit in godsnaam te verbeteren). Gitaar, mellotron, fluit en sax nemen om de beurt de hoofdrol op zich, er zit enorme variatie zowel in elk nummer als tussen de nummers onderling, diverse momenten rekken de muzikale grenzen op terwijl de speldiscipline toch steeds aanwezig blijft, en naast de gekte van bijvoorbeeld het openingsnummer durft de band in
I talk to the wind ook ongegeneerd romantisch te zijn zonder de dwangmatige neiging om daar dan ook meteen een rare maatwisseling of een atonale solo in te gooien om die romantische insteek te ondergraven. En natuurlijk zijn die laatste tien minuten van
Moonchild er een stuk of acht te veel, maar ach, de overige 33 minuten muziek zijn zó briljant dat ik die misser graag door de vingers zie. (Op de allereerste KC-compilatie op CD
The compact King Crimson (1987) is
Moonchild het enige nummer van
In the court dat samensteller Fripp níét heeft opgenomen.) En dan heb ik het nog niet eens gehad over de intrigerende teksten en de uitstekende zang... Een halve eeuw later is dit nog steeds een opzienbarende plaat – wat hij aan impact qua vernieuwing misschien heeft ingeleverd heeft hij wat mij betreft aan onbetwistbare kwaliteit nog altijd behouden.