Stoepranden speelde ik vaak en fanatiek in 1977. De bal moest op de juiste plek van de tegenovergestelde stoeprand worden geworpen, zodat je ‘m kon vangen, wat een punt opleverde ten opzichte van je tegenstander die aan de overkant stond. Op zondagen klonk, vanuit het jongerencentrum aan de andere kant van het belendende grasveld, luide muziek. Die kende ik van de radio en Toppop. Vooral
Presence Dear van Blondie en
No More Heroes van The Stranglers bezorgden me vlinders in de buik.
Drie jaar later constateerde ik in de fonotheek van het dorp verderop, we waren verhuisd, dat dát Stranglersalbum er niet stond. Jammer. Wel stond er hun debuut, dat nog geen half jaar voor
No More Heroes verscheen. Het was het eerste punkalbum ooit, had ik geleerd uit
Muziekkrant Oor’s Eerste Nederlandse Pop Encyclopedie, editie '79, met op de voorkant die bekende foto van Elvis Costello. Dankzij alweer de bieb vond veel popstudie plaats: het naslagwerk las ik letterlijk van A tot Z, na eerst de favorieten te hebben bekeken. Alles wilde ik weten. Huiswerk schoot er bij in, ik was daardoor het jaar ervoor blijven zitten.
De plaat. Geen enkel nummer kende ik, maar de eerste tonen van opener
Sometimes lieten hetzelfde geluid horen als op die hit uit ‘77. Niet de gitaar, maar de dansende bas van Jean-Jacques Burnel brengt de zware sound van deze uptempo song. De drums klinken droog, de soms klaterende toetsenpartijen brengen meer melodie en Hugh Cornwell is bóós:
“Beat you honey ‘til you drop”. Eeeeeh, wát?
De gitaarsolo (Cornwell) is melodieus, net als de keyboardsolo van Dave Greenfield daarna. O? Was ons niet geleerd dat solo’s verboden waren in punkland? Bovendien is de opener met zijn bijna vijf minuten lengte veuls te lang voor de strenge regels van dat muziekstaatje. De anarchistische, nihilistische filosofie van Rotten & co werd al in ‘77 weersproken, precies zoals ik eerder had gehoord bij
No More Heroes.
Het tempo gaat omhoog in
Goodbye Toulouse. In 1980 dacht ik dat de titel verwees naar een meisje… De snaredrum klinkt op elke tel, de gitaar rammelt, behalve in alwéér een melodieuze solo - mét overdubs! Hier klinkt melancholie.
London Lady is dan weer boos, met aan het einde een valse gitaarsolo van het soort dat ik inmiddels ook bij The Cure had gehoord. Daar zijn ze echter een tikkie lichter dan hier.
Princess of the Streets is een bluesje met tweemaal dezelfde fraaie gitaarsolo. Kant A sluit af met het volgende hoogtepunt,
Hanging Around, net als de opener uptempo. Toetsenwatervallen klinken in het refrein; ze blijven bijzonder! In het solodeel zingen gitaar en toetsen een duet.
Kant 2 opent met single
Peaches. Hier had ik over gelezen, maar wist desondanks niet beter dan dat het over perziken ging. Dat had ik immers in mijn woordenboek opgezocht, was het onding nog ergens goed voor. Daarna
Grip: hoera, we gaan weer snel! Met de saxofoon kon ik alleen niet zoveel. Wél met de valse rammelgitaarsolo die aan het einde opduikt.
Ugly was voor mij het minste nummer van de plaat, terwijl Burnel, die hier zingt, nog wel zó boos is. Alweer iets met een mevrouw die de dingen anders ziet. Zou dit album vandaag zijn verschenen, dan zou het wellicht op hezjtekmietoe zijn gestuit.
De hoes vermeldt dat afsluiter
Down in the Sewer uit vier delen bestaat. Op dezelfde achterzijde van de hoes is de rat te zien, verwijzend naar de titel én dit slot. Wát een lied! Nauwgezet probeerde ik te onderscheiden waar elk deel ophield, nauwgezet volgde ik het verhaal. Eindigend met de afvoergeluiden van het riool werd het mooier en mooier.
Vijfendertig jaar later kocht ik ‘m op vinyl, vanavond draai ik ‘m “streaming”. Hier lees ik dat de laatste track een medley is. Mooi niet! Verder hoor ik bonustracks, maar omdat die anders klinken dan de plaat én het effect van het afvoerputje teniet doen, storen ze me hier.
Ik kwam bronnen tegen die beweren dat
Goodbye Toulouse over een apocalyps gaat. Ze doen maar. In mijn oren verhaalt het over een teleurgesteld afscheid van de Franse stad.
Wat me toen niet, maar nu zeker opvalt is dat de blues van
Princess of the Streets eigenlijk heel ongewoon is voor een punkplaat. Die filosofie leerde immers dat er vóór punk geen relevante muziek was gemaakt, herfst 1976 begon het nieuwe jaar nul. Aan The Stranglers hoorde je dat dit quatsch was.
Verdere studie leerde dat producer Martin Rushents volgende klus voor een ander monument was: Shirley Bassey. Mooi hoe hij moeiteloos van het ene naar het andere genre stapte. Net als The Stranglers hield hij zich niet aan punkconventies: goede muziek is goede muziek.
Ook leuk is dat ik pas enkele jaren geleden ontdekte dat drummer Jet Black één jaar jonger is dan mijn moeder. Wat? Ze hoorde mijn constatering hoofdschuddend aan, terwijl ik haar herinnerde aan de tijden dat ze weleens de stop eruit draaide, omdat de muziek op zolder te hard stond.
Tenslotte nerdpraat over de titel. Decennialang heb ik gedacht dat ie
IV Rattus Norvegicus heette. Tegelijkertijd werd de lp bijna overal als
Rattus… genoteerd, zonder het Romeinse cijfer. Op Discogs gaat men tegenwoordig, net als de popencyclopedie vóór hen, voor
IV (Rattus Norvegicus), het waarom hiervan verklaard in een
forumdiscussie.