Rond 16 augustus 1980 verscheen dit album in Nederland, als ik afga op de noteringen in dutchcharts.nl, de albumlijst van de Nationale Hitparade zoals die toen heette. Back in Black kwam de 23e op 41 binnen. Het was de week met op 1 de elpee Xanadu van E.L.O. en Olivia Newton John (die blonde van John Travolta in de film Grease).
Mijn ene oma woonde in de Grote Stad, op loopafstand van een platenzaak. Dat wist ik van de keren dat we daar naar de Chinees gingen. Ergens in september verliet ik haar van de zaterdagmiddagthee, om de lp te kopen waarvan ik op de radio bij het Betonuur van Alfred Lagarde twee fantastische tracks had gehoord: Back In Black en Hell’s Bells. Misschien ook wel What Do You Do For Money, want hey, Big Al draaide bij de VARA wat hij leuk vond, waarbij hij de schijf op zijn kenmerkende, enthousiaste wijze aanprees. Op naar de platenboer!
Dankzij de drie hits die AC/DC eind jaren ’70 had gescoord, kende ik hun stijl en reputatie. Nu ik eindelijk een platenspeler bij elkaar had gespaard, waren de mogelijkheden om aan goede muziek te komen groter.
Als puisterige-puber-met-bescheiden-inkomsten-uit-een-krantenwijk moest je voorzichtig zijn. Miskopen kon ik me niet veroorloven, dat had ik al eens meegemaakt. Geschrokken had ik in de late winter gelezen over de dood van Bon Scott, “gestikt in zijn braaksel na overtollig alcoholgebruik”, aldus de pers. Inmiddels weten we dat dat iets anders lag, maar mijn puberbrein was onder de indruk, zeker omdat ik het jaar ervoor in Muziek Expres over zijn drankgelagen had gelezen. Iets met alcohol en dan bijna in een zwembad verdrinken. Desondanks was een nieuw album met nieuwe zanger alweer onderweg!
Dat de plaat goed werd gepromoot, bleek uit het rek bij de ingang, een filiaal van Max van Praag in het winkelcentrum van deze buitenwijk. Ik hoefde niet te zoeken. Al bij binnenkomst staarde Back In Black mij aan, uitgebreid tentoongesteld in een hoog rek langs de wand. Snel een exemplaar pakken (mooi, de letters in reliëf!), mijn zorgvuldig opgespaarde geld afleveren en terug naar oma. Ik denk dat ik drie minuten in de winkel was. Bij oma zal ik de plaat een keer bekeken hebben, maar dan weer snel in de tas hebben gedaan. Dat was voor straks.
Thuis meteen naar zolder. Staande naast de pick-up de hoes uitpakken. De binnenhoes met zwart-wit foto's van de leden en credits op pikzwart papier, heel stemmig. Die arme Bon. De plaat gleed uit het zwart naar buiten, mijn hand in. Kijk, een zwart/grijs label in het midden, net als een rouwkaart, maar dan met het mooie logo van Atlantic erop. Ja, die kleuren herinnerde ik me nog van de rouwkaart bij het overlijden van mijn lieve opa, drie jaar eerder.
De naald liet ik voorzichtig op het verste randje van het zwarte vinyl landen, die mocht onder geen beding halverwege het klokgelui terecht komen. Geen tikken maken... Dan klonk plotseling de klok die ik van Lagarde kende, deze keer in volle diepte. Een onheilspellend-spannende sfeer vulde mijn zolderkamer. Als na vier klokslagen Malcolm Youngs stemmige gitaarakkoorden zich erbij voegen, wordt het tegelijkertijd rauw. Wat was ik blij met dit pick-upje, wat klonk het toch mooi!
We kennen het liedje allemaal, maar als ik nu hoor hoe goed dit intro is opgebouwd, ben ik opnieuw onder de indruk. Toen was het bovendien nieuw, onbekend, één groot avontuur. Vele, vele, vele draaibeurten volgden, mede geholpen door het feit dat dit pas mijn tweede elpee was. Maar wat voor één! Een heftige knaller als Whole Lotta Rosie stond niet op Back In Black, toch bleek dit een heerlijke lp. De nieuwe zanger vond ik net zo goed als zijn voorganger, zij het minder humoristisch. Logisch, dit was hun zwarte plaat.
Van een klasgenoot leerde ik dat niet alleen die gekke, fabelachtige sologitarist Angus Young onze aandacht verdiende. Nee, hun drummer ook, maar dan om andere redenen: waar andere drummers een roffel doen, houdt Phil Rudd het bij één mep. Verrek, dat klopte wel. Ik zou inderdaad in de navolgende maanden op AC/DC’s eerdere albums (geleend uit de bieb in het dorp) meer bewijs horen. Als je hem vergelijkt met andere (hard)rockdrummers… Neem bijvoorbeeld het intro van You Shook Me All Night Long; wie anders zou dit zo sober en groovy tegelijk hebben kunnen inspelen?
Diezelfde soberheid vind je in de baslijnen. Vaak wordt één noot héééél lang herhaald, een virtuoze bassist zou gék worden als hij zo moest spelen. Echter, hoe effectief is de eenvoud van Cliff Williams… Let maar eens op de bass in het eerste deel van Shoot To Thrill. Het intro plus eerste couplet met precies één noot. De man heeft eigenlijk maar twee snaren nodig. Opnieuw: de kunst van het weglaten.
Een ander compliment voor iets wat te weinig wordt genoemd: het gitaargeluid, zowel slag als solo. Net als zijn voorgangers legde producer Mutt Lange die messcherp vast. Scherp maar nooit schel. Hard en toch transparant. Vast ook de verdienste van de broertjes Young.
Mijn hoogtepunten naast de al genoemde liedjes zijn de titelsong en de snellere tracks Shake a Leg (knappe gitaarsolo’s!) en Givin’ The Dog a Bone. De lome afsluiter Rock ‘n’ Roll Ain’t Noise Pollution is bovendien een verraderlijke meezinger.
In datzelfde 1980 verschenen heftiger albums, die mij ruim een maand later definitief bij de lurven zouden grijpen. Bovendien kwam in dezelfde week dat Back In Black de albumlijst betrad, iets hoger Seventeen Seconds van The Cure binnen, nog zo’n klassiekertje dat mij in het hart zou raken. Muziek in overvloed, ook toen, maar uiteraard bleef ik AC/DC volgen. Waar staat de schijf nu?
Back In Black blijft hun sterkste in het tijdperk Johnson, dit niveau haalden ze nooit meer. Op latere albums mis ik de speelsheid die op eerder werk vaak klinkt. Dat komt niet door hem, vermoed ik: in interviews (zie YouTube) is goed te merken wat een hartelijke vent Johnson is. Begin een gesprek en zijn grappen en grollen krijg je er gratis bij. Nee, ik vermoed dat de ”oude” bandleden met het verlies van Bon toch een kras op de ziel opliepen, waardoor iets van het kwajongensgevoel meestierf.
Vinyl ben ik kwijt, helaas, doe het nu met streaming. Daarover gemopperd: waar-om die ir-ri-tan-te tikken vooraf bij de titelsong? Zo begin je een B-kant niet. Maar vooral: dit bleef/blijft een fijn schijfje. Zo popte twee jaar geleden, na het jaren niet te hebben gehoofd, Givin’ The Dog… op in mijn hoofd en was er niet uit te slaan. Hoe bijzonder!