menu

Hier kun je zien welke berichten L_T_B als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Paul Robeson - Songs of Free Men (1943)

3,5
Het levensverhaal van Paul Robeson kent talrijke hoogtepunten maar ook diepe dalen. In zijn jonge jaren was hij een begenadigd sportman en in het bezit van maar liefst 15 varsity letters in niet één maar vier verschillende sporten (football, honkbal, atletiek). Daarnaast studeerde hij rechten aan de universiteit van Columbia. Na zijn afstuderen in 1923 was hij de eerste zwarte Amerikaan die bij een van de meest vooraanstaande New Yorkse advocatenkantoren, Stotesbury and Miner, ging werken. Daar ging hij echter weer snel weg nadat een blanke secretaresse weigerde door hem gedicteerde brieven te typen vanwege zijn huidskleur ("I never take dictation from a nigger"). Tevens sprak hij minimaal 10 talen en heeft hij in meer dan 25 verschillende talen nummers opgenomen.

Het was juist ten tijde van dit album dat zijn roem en status langzamerhand begonnen af te nemen. Robeson uitte openlijk kritiek tegen de leefomstandigheden van de zwarte Amerikanen in de zuidelijke staten was eveneens actief in de bestrijding van het lynchen. Ook weigerde hij een niet-communist verklaring te tekenen. Robeson was dan ook een van de weinige Amerikanen die zich niet openlijk keerde tegen het communisme. Sterker nog, een aantal nummers op dit album komen van de hand van de Russische componisten Ivan Dzerzhinsky en Isaac Donayevsky. Maar Robeson beperkte zich niet tot enkel klassieke werken. Met zijn diepe zangstem zong hij ook veelvuldig spirituals en folksongs als "Joe Hill" en "The Peat-Bog Soldiers" ("Die Moorsoldaten"). Door zijn imposante en krachtige stem was veel instrumentatie dan ook overbodig. Zodoende werkte Robeson voor dit album ook enkel samen met zijn vaste metgezel Lawrence Brown die zorgt voor de pianobegeleiding.

Ruim tien jaar geleden, een kleine honderd jaar na Robeson's geboorte in 1898, is dit album heruitgebracht met de toevoeging van veel zijn overige werk uit de jaren '40. Op deze heruitgave is de diversiteit van zijn composities nog beter hoorbaar. Een van de toegevoegde nummers is zijn meest bekende nummer "Ol' Man River" uit de musical "Showboat". Al met al is dit een voortreffelijk album van niet enkel een groot zanger, maar vooral een groot mens.

Peter Bradley Adams - Leavetaking (2008)

4,0
Eind jaren '90 ontmoet Peter Adams de uit Roanoke afkomstige Kat Maslich op de set van een reclameauditie. Adams heeft inmiddels al een studie in het Duitse Freiburg achter de rug en studeert nu Film Scoring aan de University of South California. Hij is erg onder de indruk van haar warme stemgeluid. De twee besluiten samen een bandje te beginnen en niet veel later is Eastmountainsouth geboren. Twee jaar later nemen ze een demo op die toevallig in de handen valt van Robbie Robertson. Hij was dusdanig onder de indruk van het tweetal dat hij ze in contact brengt met Dreamworks. In de zomer van 2003 verschijnt hun naamloze debuutalbum. Dit is ook het enige album dat het duo samen uitbrengt. In 2006 volgt het eerste soloalbum genaamd "Gather Up". Als artiestennaam gebruikt hij nu Peter Bradley Adams. Waarschijnlijk om verwarring met de gelijknamige singer/songwriter uit Cincinnati te voorkomen. En in augustus van dit jaar verscheen zijn tweede soloalbum "Leavetaking". De nummers op dit album zijn zeer kaal opgenomen. Adams' zang en gitaarspel zijn al voldoende om de Jayhawkachtige popliedjes goed uit te doen komen. Al met al een heerlijke dromerig herfstplaatje dat het ook goed in deze regenachtige herfst.

Pharis & Jason Romero - A Passing Glimpse (2011)

4,5
Less is more lijkt het credo van Pharis en Jason Romero. Met zeer minimale middelen weten ze een krachtig muzikaal geheel neer te zetten. Een geheel van zowel eigen werk als authentieke covers zoals bijvoorbeeld “Hillbilly Blues” van Uncle Dave Macon en “Engine 143” van The Carter Family. Daarnaast is er plaats voor bekende en minder bekende traditionals. Dit album ademt de Appalachen, maar is opgenomen aan de westkust van de Verenigde Staten in Portland, Oregon door een duo dat tegenwoordig verblijft in blokhut in de bossen van Horsefly, British Columbia. Hun dagelijkse leven bestaat uit het vervaardigen van banjo’s en het spelen van old timey en countrymuziek. Daarnaast verzorgen ze ook nog (muzikale) workshops.

“A Passing Glimpse” is het eerste album dat Pharis en Jason als duo hebben uitgebracht. Beiden zijn echter al een geruimere tijd actief in de country- en folkmuziek. Zo trad Pharis al op zeer jonge leeftijd op met haar ouders en jongere zus als the Patenaude Family band. Haar jongere broer zou zich op een later tijdstip ook nog bij de band voegen. Tijdens haar studie biologie volgde ze ook enkele lessen tekstschrijven die een welkome afwisseling vormde van haar dagelijkse studentenleven. Voor deze lessen bezocht ze een bluegrass kamp in British Columbia. Hier ontstond haar liefde voor de authentieke country- en folkmuziek. Jason daarentegen luisterde voornamelijk naar Led Zeppelin en Cream tijdens zijn studiejaren. Nadat hij een Ierse band met banjo op de radio hoorde spelen, was hij direct verkocht. Hij nam lessen en begon zich meer en meer te interesseren in het instrument. Inmiddels is hij een volleerd instrumentenbouwer en levert hij banjo’s aan onder andere Ricky Skaggs en Dirk Powell.

De vergelijking met Gillian Welch en David Rawlings is snel gemaakt en ten dele ook terecht. De zoetgevooisde stem van Pharis laat de nummers op dit album enigszins vrolijk klinken, maar de teksten zijn voor het merendeel even depressief en neerslachtig als op “The Harrow & The Harvest” van Welch en Rawlings. Pharis en Jason Romero weten op perfecte wijze de luisteraars langs deze veelal melancholische songs te leiden. Dit is pure muziek gemaakt door muzikanten met ware liefde voor traditie en hun instrumenten.

Piñataland - Hymns for the Dreadful Night (2011)

4,5
Piñataland is geen alledaagse band. Zo hebben ze de vreemde gewoonte om obscure historische gebeurtenissen in hun teksten te verweven. Ook qua instrumentatie zijn de composities opvallend. De muziek verschuift van rock naar klezmer, van folk naar blues en van pop naar celtic, en dat soms meerdere malen binnen hetzelfde nummer. Bij tijd en wijle heeft de band veel weg van The Great Lakes Myth Society van de broers Monger, die ook een allegaar aan stijlen en instrumenten gebruiken in hun muziek.

De band is het geesteskind van songwriters Doug Stone en David Wechsler uit respectievelijk Brooklyn en Chicago. Op dit album wordt het tweetal bijgestaan door een keur aan gastmuzikanten. Zangeres Robin Aigner, drummer Bill Gerstel, violiste Deni Bonet, pedal steelspeler Gerald Menke en multi-instrumentalist en producer Ross Bonadonna. Dit geheel zorgt voor een bijna orkestrale muziekbelevenis. Tubaspelers Dave Hofstra en Dan Nosheny zorgen nog voor extra ondersteuning bij de Laurie Anderson-cover “Hiawatha”.

Zoals eerder genoemd staan de teksten van Stone en Wechsler vol met historische verwijzingen. Het album opent met een ouverture, het titelnummer “The Dreadful Night”. Een ode aan het pre-elektrische tijdperk toen mensen nog echt bang waren voor het donker. De muziek komt daarna direct tot een apotheose bij “Island of Godless Men”. Hier wordt het verhaal verteld van Jasper Danckarts, een Zeeuwse kuiper, die 1679 en 1680 samen met zijn vriend Pieter Sluiter een reis ondernam naar Amerika om daar de kolonie der Labadisten te stichten. Eenmaal in Brooklyn aangekomen schreef hij in zijn reisverslag over de goddeloosheid van de rokende en drinkende populatie aldaar. Verderop in het album komen nog veel meer historische figuren voorbij. Waaronder de Amerikaanse filosoof Thomas Paine (“An American Man”), de Amerikaanse koopman Silas Deane (“The Death of Silas Deane”) en de Franse filosofe Simone Weil (“Hungry Angel”). Het album eindigt met “Border Guard” waarin fraai verwoord wordt dat het onmogelijk is om je voorbereiden op de nieuwe dag en “Cemetery Mink” (letterlijk begraafplaatsnerts) met gesproken intro van jazzcriticus Stanley Crouch.

Dit album is een muzikale soms bombastische, soms verfijnde mix tussen The Decemberists, The Pogues en Gogol Bordello dat word bijeengehouden door een divers palet van historische gebeurtenissen. Direct bij de eerste luisterbeurt heeft het mijn aandacht weten te trekken en bij elke nieuwe luisterbeurt hoor ik weer nieuwe en verfrissende melodieën. Absoluut een band om in de gaten te houden.

Priscilla Ahn - A Good Day (2008)

4,0
Gewaagd advies pakte in het geval van Priscilla Ahn toch nog positief uit. Toen ze 16 jaar oud was begon ze met haar eerste kleine optredens. Haar eerste optreden was in een lokale Borders Book Store. Een leraar die haar, een aantal optredens later, zag optreden op school adviseerde haar om van school te gaan en een carrière als zangeres proberen op te starten. "Maybe you should think about not going to school right now and pursuing songwriting as a career. After school, your whole life might be so different and you may not have that opportunity again". In 2006 nam ze haar eerste EP op en kwam ze via een vriend in contact met Blue Note Records.

Op de haar eerste naamloze EP staan ook twee nummers die terugkomen op "A Good Day", “Dream” en "I Don’t Think So”. De overige nummers op haar debuutalbum bevatten ook dezelfde zomerse Californische folk-pop deuntjes maar wel met rootsy ondertoon die ze overhield uit haar jeugd in Philadelphia. Veel van de nummers op dit album gaan ook over haar oversteek van de oost- naar de westkust en haar worstelingen als beginnende muzikant. Ook het nummer "Wallflower" over een verlegen muurbloempje lijkt gedeeltelijk autobiografisch geschreven te zijn. De jonge Priscilla weet een jeugdig maar toch ook erg volwassen album ten gehore te brengen met luchtige maar toch ook serieuze teksten. Een artieste om de komende jaren goed in de gaten te houden.