menu

Hier kun je zien welke berichten Slowgaze als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Vic Chesnutt - Little (1990)

5,0
Plagerig breekt Vic coupletten schijnbaar willekeurig af om naar het refrein over te gaan. Als er ook nog een aangenaam zeurderige synthesizer invalt, contrasteert dat vreemd genoeg niet met het akoestische folkliedje waarin een verlamde man droomt dat hij danst met de beroemde Isadora Duncan. Al direct toont Vic een bijzonder, welhaast Leonard Cohen-achtig talent voor teksten schrijven heeft.

Vervolgens zingt Vic een liedje over de avontuurlijke jongen Danny Carlisle. De scherpe observaties volgen elkaar snel op, waarbij er een sfeer opgeroepen wordt die herinnert aan de roman Other Voices, Other Rooms van Truman Capote. Hier wordt het duidelijk; met Vic bevinden we ons in het domein van de southern gothic. Het is mooi hoe er toch niet uitgelegd wordt hoe de vork in de steel zit: hebben we hier te maken met een herinnering aan een jeugdvriend van Vic, of gaat dit over een volwassen man met een Peter Pan-syndroom?

Maar Vic gaat verder dan alleen het Diepe Zuiden, want in het over adoptie handelende Gepetto (dat dus niet anti-Italië is, wordt er ons op het hart gedrukt) vertelt hij ons dat Pinokkio dol was op de Alpen, maar niet tegen de sneeuw kon.

Vic maakt ook meer metafysische uitstapjes en presenteert ons Bakersfield als een soort hemel. Van de posters is er niets meer over, maar wie heeft ze nodig op zo’n leeftijd? De herinneringen aan het aardse bestaan zijn gewoon souvenirs, zoals een t-shirt uit Berlijn. Niets meer en niets minder. Johnny Cash had deze eigenlijk moeten coveren voor zijn American Recordings, want er wordt huiveringwekkend beschreven hoe iemand met één been in het graf staat.

Wordt er in het vorige nummer nog teruggekeken op een leven dat al lang en breed achter de ik-persoon ligt (en hij weet het), in het gothische en beklemmende Mr. Reilly. Het meisje zakte door het ijs. Eerst was ze prachtig, nu is ze het koudste lijk in de Verenigde Staten. Deze morbide constatering lijkt eerst nog een voorbeeld van zwarte humor, maar toch voelt het ongemakkelijk om er om te lachen. Uiteindelijk rest alleen de tragedie.

Daarna vertelt Vic ons een verhaaltje over hoe hij een valstrik bouwde om konijnen te vangen, maar een buidelrat en een kat vangt. Bang als hij was, het gaat hier immers om een jeugdherinnering (geheel in stijl, ook gezien de oude jeugdfoto's in het artwork) dat ze hem zouden bijten, was het nog moeilijk ze vrij te laten. Minder onschuldig is het als hij vertelt hoe hij een aantal mussen neer heeft geschoten, hoewel hij er heilig van overtuigd was dat het duiven waren. Het centrale thema van dit nummer lijkt te zijn dat kinderen naïef kunnen lijken, maar ondertussen kleine, gewelddadige duiveltjes zijn, hoewel ze dat zelf ook niet doorhebben.

In Speed Racer haalt Vic ook weer een jeugdherinnering op: hij begint met hoe hij naar de gelijknamige tv-serie keek toen hij vijf was. Met een lamlendig zeurderige en toch sonore synthesizer en achtergrondvocalen van ene Michael Stipe als begeleiding, neemt hij de verantwoordelijkheid over zijn leven en geeft de christenfundamentalist nog een flinke pets. Vic is geen slachtoffer, Vic is een atheïst, hij is intelligent.

Op bijzonder scherpe wijze beschrijft Vic vervolgens hoe de moderne man een zachte Picasso is geworden en emoties leert kennen. De seksuele revolutie en bevrijding voor vrouwen is geweest, biseksualiteit is ook nog eens in opkomst en Vic is hier de chroniqueur van de moderne economie van de liefde, als een soort aardsere Leonard Cohen.

Vervolgens mijmert Vic over hoe symbolisch Onafhankelijkheidsdag is, als je die eenzaam door moet brengen. Het nummer gaat door merg en been, je ziet hem voor het raam zitten, in zijn rolstoel, tussen het meubilair dat vol spinnenwebben zit. Vic zit onder een glazen stulp, net als de onafhankelijkheidsverklaring, hij is net zo onaanraakbaar. Pijnlijk mooi en ontroerend, nog meer dan de andere nummers, die toch al niet misselijk waren.

Om even op adem te komen heeft Vic een thuisopname aan het einde van het album gezet, waarin hij op onnavolgbare wijze het wonderschone gedicht Not waving but drowning van zijn heldin Stevie Smith op muziek zet. Inmiddels is dit gedicht mij heel erg dierbaar, net als het overige werk van Stevie (hoewel, in mindere mate, moet ik toegeven), evenals deze prachtige, intieme folkplaat van een man die groots was in al zijn kleine bescheidenheid.