menu

Hier kun je zien welke berichten Slowgaze als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Nap Eyes - Thought Rock Fish Scale (2016)

3,0
We hebben er weer eentje te pakken: iemand die denkt dat-ie Lou Reed is. Deze keer gaat het om de zanger van Nap Eyes, van wie ik geen zin heb om de naam op te zoeken. Ik ben daar gewoon eerlijk in. Hij praat meer dan-ie zingt, en doet heel erg Reed na, en dan bedoel ik de Reed van diens rustigere nummers. Thought Rock Fish Scale krijgt goede recensies, maar ik weet niet waarom, want dit is toch best een saai plaatje. Als je een album wil horen dat het midden houdt tussen de rustigere Velvets en Lou Reed solo enerzijds, en Dire kotsbui Straits anderzijds, dan is Thought Rock Fish Scale vast wat voor je. Wil je dat niet horen, bijvoorbeeld omdat je een goede smaak en gezond verstand hebt, dan moet je een andere plaat checken. De laatste Jeffrey Lewis bijvoorbeeld, die ook denkt dat-ie Lou Reed is, maar dat nog wel aardig doet. Nap Eyes heeft namelijk een aardige, maar behoorlijk saaie plaat gemaakt. De opener ‘Mixer’ is best aardig, en is het enige nummer dat echt overtuigt. Het gitaargepiel op de andere nummers is soms wel aardig, ook al is de gitaar het meest overschatte instrument in de geschiedenis, maar de nummers en zang zijn best wel saai. ‘It’s the Alaskan shake’ en zo, zingt de zanger, en het zal allemaal wel. Ik werd er een beetje vervelend van.

Neil Young - After the Gold Rush (1970)

4,5
Ondanks dat ik Neil Young nooit echt helemaal in mijn hart zal kunnen sluiten, op een aantal erg sterke nummers na, is dit toch wel het dichtste dat Neil bij mijn hart zal kunnen komen. De mooie opener "Tell Me Why", met een sterke tekst ook, zet de toon voor het album. Mij ga je niet wijs maken dat dit album in een studio is opgenomen, nee, o zo cliché, maar dit album moet wel opgenomen zijn op een cassette-recorder naast het kampvuur op het strand. Zoiets.

Zo'n fijn gevoel steekt er in de meeste nummers, zoals de korte tussendoortjes, die echter zeker geslaagd zijn, "Till the Morning Comes" en "Cripple Creek Ferry". Mooi is dat, echt mooi. Ik zou hier bijna het woord "ambachtelijk" willen gebruiken, al klinkt dat vaak best wel lelijk omdat liedjes per definitie ambachtelijk zouden moeten zijn. Net zoiets als mensen die spreken over "luisterliedjes", hoe wil je in godsnaam anders liedjes tot je nemen verdomme? Maar soit, dit zijn vast luisterliedjes omdat ze rustig zijn, een interessante tekst hebben en allemaal van dat soort dingen.

Dan moet er natuurlijk tussendoor nog even "gerockt" worden (o, wat heb ik een hekel aan het werkwoord "rocken"! Dat is voor coverbands die covers van Kings of Leon en Nickelback spelen; "We gaan vanavond rocken joh!" en dan gaat hun zangeres wild met het hoofd schudden en de microfoon heel stoer naast zich houden als ze gelukkig haar muil mag houden. Ja, zulke mensen "rocken" en bezigen dat werkwoord). Afijn, Neil trapt het gaspedaal af en toe flink in op "Southern Man" waarin de zuidelijke medemenschen die het jammer vinden dat je gekleurde medemenschen niet meer mag kopen en katoen mag laten plukken een flinke trap krijgen (en er zijn vast nog wel meer dingen daar niet in de haak, godsdienstwaanzin, inteelt, zulke dingen. Maar soit, de southern gothic komt er ook vandaan. Kleine offers om William Faulkner voort te brengen, nietwaar?) en "When You Dance You Can Really Love".

Als ie afgelopen is na de mooie ballad "I Believe in You", wat echt een mooi hart onder de riem is, en we allemaal nog even mee mogen zingen met "Cripple Creek Ferry", ja, dan weet ik dat dit gewoon een heel erg mooie plaat is. Als je dan toch een Neil Young-cd op wil zetten, laat het dan in godsnaam deze zijn.

Neil Young - Harvest (1972)

3,5
Er zullen wel genoeg mensen over me gaan vallen, maar "Harvest", tja, ik weet het niet helemaal met die plaat. Bepaald niet slecht hoor, maar vreselijk inconsistent. Nummers als "Are You Ready for the Country" of "The Needle and the Damage Done" lijken maar wat verdwaald. Vooral laatstgenoemde nummer weet me niet te pakken, het hangt er voor mijn gevoel maar wat bij, en sowieso, ik zie het nut niet in van live-nummers op een studio-album (ja, mijn grote held Leonard Cohen maakt zich er ook wel eens schuldig aan, ik weet het). Vooral dat applausje na afloop, tuurlijk, dat is wel zo netjes, maar dan krijg ik het gevoel dat ik goed moet vinden omdat het publiek klapt. Net zoiets als ingeblikt gelach bij sitcoms: ik vind het niet grappig, ik wil niet lachen, maar ja, we horen het er toch bij.

Dat wil overigens niet zeggen dat er geen nummers zijn hier die gewoon erg mooi zijn, zoals "Old Man" of de ijzersterke opener "Out on the Weekend". Dat er ook uitgepakt wordt met lange solo's en wat hardere nummers, dat heb ik van Neil geaccepteerd en dat waardeer ik ook. "Alabama" en "Words (Between the Lines of Age)" zijn gewoon sterke nummers, redelijk meeslepend ook wel.

Maar ja, dan krijgen we totaal nietszeggend georkestreerde gevallen als "A Man Needs a Maid" en "There's a World", dat verdorie wel als een soundtrack voor "War of the Worlds" klinkt. Op zich interessante liedjes, maar het orkest wordt er gewoon bijgesleept zonder dat het meerwaarde verleend aan de liedjes. Naast pre-grunge en folk krijgen we dus ook nog Neil als crooner achter de piano met totaal overbodige orkestraties.

Daar ligt het probleem met "Harvest": voor mij is het zo inconsistent dat het album over het geheel niet echt voor mij leeft. Het is meer een grabbelton geworden waar je af en toe iets leuks uit haalt, maar waar ook veel prulletjes in zitten die even leuk zijn, maar die je daarna ergens in een hoek gooit. Neen, geef mij dan toch maar "Everbody Knows this is Nowhere" of natuurlijk mijn grote favoriet "After the Gold Rush".

Nick Cave & The Bad Seeds - Dig, Lazarus, Dig!!! (2008)

4,0
Van de heroïne en groupies naar God en ware liefde, Nick Cave's levensloop is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Dat is ook 's mans muzikale carrière. Begonnen als manische wildeman, maar begon zich eind jaren 80 te manifesteren als loverman met een voorliefde voor de piano. Daarom werd zijproject Grinderman, een soort 21e-eeuwse grotestads-no pussy blues, als een grote verrassing gezien. De manie van The Birthday Party in diens ziekste dagen ontbrak toch wel, maar soit, het smaakte zeker naar meer.

De Bad Seeds werden toch maar weer opgetrommeld en vervolgens nam men een album op. De piano werd in de hoek gezet, allerlei akoestische snaarspul en percussie werd opgetrommeld en vervolgens werd de boel op manische wijze opgestookt met elektrieken gitaren, bassen en orgeltjes. Onze brombeer en zijn Slechte Zaadjes slaan zowaar enkele nieuwe wegen in.

Er staan zeker nog wel een aantal gedragen ballades op. Jesus of the Moon is daar het meest geslaagde voorbeeld van. Toch is dit vooral een rockplaat. Albert Goes West en het titelnummer zijn zowaar ontzettend catchy, wat zeg ik? Het zijn pure hits! Het experiment wordt vervolgens opgezocht in Night of the Lotus Eaters (denk Einstürzende Neubauten, maar niet zo hard en industrieel) en het op percussie leunende Moonland. Wat waar is is waar, ik miste wel wat.

Wat ik zelf dan miste, was pure waanzin, "Ik word achtervolgd door de Duivel, dus geef me snel een spuit heroïne zodat ik verder kan rijden over een eindeloze snelweg in de woestijn"-blues, laat ik het zo maar noemen. De Duivel komt nog wel even opdagen, het heilige vuur (excuses voor het ongelukkige taalgebruik) laait weer op in het absoluut meesterlijke We Call Upon the Author. In dit sublieme prijsnummer wordt God op het matje geroepen om verantwoording af te leggen (niet dat Hij dat doet overigens). Je ziet Nick helemaal voor je; een fles drank in zijn ene hand, het Nieuwe Testament in de andere, schreeuwend naar de hemel. Een kwade tirade over onder andere massale armoede, besmettelijke ziektes en slechte schrijvers.

Over de gehele linie genomen is dit een bovenmodaal album van een groot (voormalig punk)poëet. De teksten zijn namelijk bijna altijd raak en spitsvondig geformuleerd. Het blijft toch jammer dat de rest van het album toch niet kan tippen aan die ongelofelijke vijf minuten waarin God zelf ter verantwoording wordt geroepen. Alsof er een hemelse wraak wordt genomen en de rest van het album er toch bij in het niet valt. Hadden we de volle 50 minuten, desnoods een krap halfuurtje, dit heilige vuur mogen meemaken, hadden we warempel kunnen spreken van een klassieker.

Nick Cave & The Bad Seeds - Nocturama (2003)

4,0
Nocturama heeft nogal een sfeer om zich heen dat het de minste Nick Cave & the Bad Seeds-plaat betreft. Daar kwam ik later pas achter: ik leende deze samen met Alice van Tom Waits en ”Love and Theft” van Bob Dylan bij de bieb. De eerste was de beste van deze worp, die van Dylan verruit de minste. En die van Cave, die was gewoon mooi. Het was mijn eerste Cave en gaandeweg kwam ik er achter dat de beste man misschien wel betere albums heeft gemaakt, maar dat dit nog altijd een bijzonder album is, dat ik sinds de grote cd-verkoop bij diezelfde bieb ook eindelijk zelf zou bezitten.

Ik was niet gek, ik ripte de cd natuurlijk nog even voordat ik ‘m terugbracht naar de bieb, maar in die twee weken luistertijd maakte ik kennis met Cave’s wonderbaarlijke wereld. Pianoballades met bijzondere teksten en ronduit vieze orgelrock met even opmerkelijke lyriek, een combinatie die op een net niet storende wijze samenkomt op het overigens heel mooi getitelde Nocturama.

De laatste categorie is dan wel veruit het minst vertegenwoordig, hoewel, afsluiter ‘Babe I’m On Fire’ neemt ruim een kwart van de cd in. Het concept van overstuurde orgels en gitaren, een opgewonden Nick Cave en veel viezige noise zou in principe een nummer op moeten leveren dat leuk is voor zo’n tweeeëneenhalve minuut, maar vrolijk bijna een kwartier in beslag neemt. Wat er in dat kwartier aan tekstueel vernuft gebeurt, nou ja, het is niet subtiel, maar wel knap, is al fantastisch, maar die bezeten voordracht, dát is gewoonweg fantastisch. Het al eerder op het album geplaatste ‘Dead Man in My Bed’ valt er een heel klein beetje bij in het niet.

Maar nee, die ballades, de andere driekwart van de plaat, wat zijn die eigenlijk ook ontzettend mooi. Er zitten wat degelijke liedjes tussen; ‘There is a Town’ en ‘She Passed By My Window’ zijn prima, maar nog altijd niet heel bijzonder. Daar tegenover staan heel mooie liedjes als single ‘Bring It On’, met een gastrol voor oud-Saintszanger Chris Bailey, ‘I’m Still In Love’ (een veel minder simpele tekst dan ‘Nobody’s Baby Now’, maar bijna even sterk) of ‘Right Out of Your Hand’.

Dat is de opener echter wel: ‘Wonderful Life’ doet zijn titel eer aan, want wat is dat een prachtig liedje. De conclusie is misschien wel simpel, maar absoluut waar: it’s a wonderful life if you can find it. Vanaf het wonderbaarlijk mooie, zachte begin tot de pianouitloop, ik vind het bijna beklemmend mooi. Die beklemming zou zeker terugkomen terwijl ik me wat dieper in Cave’s catalogus stortte, maar de bewondering ook.

Nick Cave & The Bad Seeds - Push the Sky Away (2013)

4,0
Push the Sky Away, ik draai ‘m niet zo vaak en dat is voor mij nieuw voor een Nick Cave-plaat. Het heeft me in elk geval een hele tijd geduurd voordat ik er echt in zat; wederom nieuw voor een plaat van Ome Nick. Het bleef aanvankelijk allemaal niet zo hangen, maar ik heb doorgezet. De beste toegangspoort waren toch wel de teksten, die hier wederom behoorlijk sterk zijn. Push the Sky Away zal best vaker een sterke gedichtenbundel met een mooie muzikale begeleiding zijn genoemd, en daar kan ik me bij aansluiten.

De link naar Grinderman is duidelijk op Push the Sky Away, muzikaal gezien zeker. De broeierige sfeer is nog steeds aanwezig, maar dan zonder bakken distortion en een vuilbekkende Cave. Een nummer als ‘Water’s Edge’ heeft een Grindermanachtige baspartij en zou destijds met gitaaruitbarstingen zijn aangekleed, maar houdt het nu op piano en viool. De combinatie van die laatste en de praatzang van Cave doen zelfs denken aan de Velvet Underground. Het is een nummer dat plusminus vijf luisterbeurten lang niet bleef hangen, maar opeens begon te intrigeren. Bovendien is het tekstueel bovendien een sleutelnummer van het album: het zeemeerminnenmotief dat op veel teksten op Push the Sky Away speelt hier een grote rol.

Op Grinderman speelde de seksualiteit van de ouder wordende man al een rol, maar dat thema komt ook prominent terug op Push the Sky Away. Cave is inmiddels 55 en geen heel jonge god meer en reflecteert daarop. Stiekem kijkt hij jaloers naar jonge knapen die pochen met hun erecties om knappe meisjes in bed te slepen in ‘Water’s Edge’. Wie een beetje bekend is met de Engelstalige poëzie zal deze zeemeerminnen, geobserveerd door een buitenstaander, ook snel in verband brengen met T.S. Eliots bekende regels ‘I have heard the mermaids singing, each to each. // I do not think that they will sing to me.’

Vanuit dat motief begon ik ontdekkingsreisjes in Push the Sky Away te ondernemen. Eén van de nummers die direct al goed viel, is ‘Highs Bosson Blues’, een typisch Cave-nummer met een onnavolgbare, verhalende tekst. De ik-persoon krijgt te horen over het Highspartikel, dat een belangrijke aanwijzing is in het wetenschappelijke onderzoek naar waar het leven vandaan komt. De ‘ik’ heeft grote moeite met die doorbraak en besluit af te reizen naar Genève, waar de Hadron Collider staat. Ondertussen lijkt hij een reis door de tijd te maken: hij komt Robert Johnson tegen, die zijn ziel aan de duivel verkoopt, en in Memphis een man hoort preken ‘in a language that’s completely new’. Mijn interpretatie: dat is Elvis. De ‘ik’ gaat op zoek naar het ontstaan van het leven en komt via het ontstaan van de popmuziek uit bij de erotiek: Hannah Montana wordt aangetroffen in een zwembad (water! Nu hoort er al een belletje te rinkelen) en de ik-persoon bedrijft de liefde met haar tot ze geen alter ego meer nodig heeft: ‘Miley Cyrus, you were the best girl I’ve ever had’.

Vanuit dit perspectief biedt Push the Sky Away ook een wijds tekstueel landschap om te ontdekken. Het lijkt om een vrij losjes opgezet conceptalbum te gaan, waar in elk geval belangrijke thema’s en motieven op aan te wijzen zijn, die in verschillende nummers terugkomen. Erotiek wordt geassocieerd met water, water met de oorsprong van het leven; zo simpel kan het zijn. De slang-achtige titel ‘We Real Cool’ verwijst bijvoorbeeld niet zozeer naar een status van coolheid hebben, maar naar een bekoelde relatie. (IJs is bevroren water, afijn, daar hebben treffen we weer zo’n lijntje aan.)

Die vele tekstuele maken voor mij (ik heb natuurlijk een bijbaantje als poëzierecensent) Push the Sky Away, naast het vertrouwde, maar toch prettig lichtjes afwijkende geluid, toch de moeite waard, na het aanvankelijke doorbijten. Het zijn geen typische Cave-ballads geworden, veel liedjes lijken er weliswaar op, maar het is toch anders, elementair bijna. De piano is niet meer het voornaamste instrument en sfeermaker, maar juist viool- en baspartijen die je niet als lead zou verwachten. Majesteuze, memorabele melodielijnen als op pak ‘m beet The Good Son ontbreken, evenals het ruwe beuken van Grinderman. Daardoor komt de focus meer op de wat ongemakkelijke sfeer te liggen, waar je inderdaad even goed in moet komen. Daarna blijkt het geluid uitstekend te passen bij de stripclubfilosofiecolleges van de oudere man die zijn worm niet meer zo goed kan temmen (of specifieker: hem niet meer zo goed uit de grond kan laten kruipen) en daarom des te meer tijd heeft om het leven te overdenken.

Nina Simone - Little Girl Blue (1959)

Alternatieve titel: Jazz as Played in an Exclusive Side Street Club

4,5
Nina Simone had een prachtige stem, zoveel is gelijk al duidelijk bij het openingsnummer ‘Mood Indigo’. Vic Chesnutt zette me ooit op haar spoor; hij verklaarde altijd naar Simone te luisteren als hij op het vliegveld was. Little Girl Blue draaien leverde me de eerste keer al een soort ‘chill’ op; hoe zeg je dat in het Nederlands? Een koud briesje door mijn hart en botten heen. Na de gejaagde opener neemt ze gas terug in ‘Don’t Smoke In Bed’, waarin ze haar stem laat opdwarrelen als een herfstbladeren die de zwaartekracht een loer draaien. En dan is de plaat nog maar net twee nummers bezig en verdomd, het lukt haar elke keer weer, al vanaf die magistrale eerste beluistering.

Naast Simone’s prachtige stem, is ook haar pianospel ronduit prachtig. Ze was naast een uitmuntende jazzpianist namelijk ook vaardig met klassieke muziek. Op mijn meest eenzame avonden was elke pianoaanslag een mes in mijn hart, maar ik had niet anders gewild. ‘You’ll Never Walk Alone’ krijgt een Chopinachtige bewerking mee, waarin naast watervallen van pianoakkoorden ook plek is voor de aarzelende melodie, die bijna niet meer te herkennen is. Probeer dan je ogen eens droog te houden: dat gaat namelijk niet lukken. Met een messcherp gevoel voor jazz én het citeren en incorporeren van klassieke muziek gaat ze direct met vishaakjes op je hart af, om dat nooit meer los te laten, integendeel.

Zo zijn er nog veel meer kippenvelmomenten, of momenten waarop mijn ogen zacht en vochtig worden. De spookachtige bas en drums op ‘Plain Gold Ring’, aangevuld met spaarzame piano, bieden de basis voor een paar van Simone’s meest door de ziel snijdende uithalen. Evengoed is er het aarzelend beginnende ‘Good Bait’, dat daarna ingetogen doorgaat als de ritmesectie binnenvalt. Zowel a-capella als instrumenteel zou dit album dit album nog ronduit prachtig zijn, maar juist de afwisseling tussen Simone’s stem en pianospel (hoewel ik de andere musici ook niet uit wil vlakken) zorgt voor een op alle manieren emotionerende plaat. Ik geef Vic Chesnutt groot gelijk: de ijzige wind die door mijn ingewanden trekt en die ik ook in zijn werk tegenkom, in zijn ‘You Are Never Alone’ en ‘Independence Day’, is misschien verre van ongeschikt als je al wat aan de sombere en instabiele kant bent, maar zo’n seizoen in de hel van een kleine drie kwartier, kan ook heel louterend werken.

Nits - Malpensa (2012)

4,0
In het cd-boekje staan tekeningen van plantenfossielen. Ik zal het maar als ironische verwijzing naar de leeftijd van de drie heren en de lange loopbaan opvatten. Daarbij, de hoes beeldt ze wel erg Gouden Eeuw-achtig af: zodra je de cd draait snap je het, er is hier sprake van oude meesters.

Ik moet zeggen dat ik ze vanaf Tent eigenlijk niet meer gevolgd heb (en ik ken natuurlijk de hits), maar Malpensa is vast een mooie toevoeging aan de discografie. De liedjes zijn bijna net zo hoekig en strak vormgegeven als op Tent, maar dan met een warm, typisch Europees geluid. Opener ‘Five Fingers’ mag zich dan wel afspelen in Egypte en een beetje Waitsiaans klinken, toch is het door de tekst typisch Nits. De vloek van de farao en de Egyptische opstanden aan elkaar koppelen in de tekst, het is heel logisch en tegelijkertijd ook wel een beetje onverwacht. Zo zit Malpensa grofweg in elkaar: verrassende tekstonderwerpen en -verbanden, terwijl muzikaal zo’n dertig jaar popmuziek bij elkaar gebracht wordt; de referenties kunnen geplaatst worden tussen de jaren zestig en eind jaren negentig.

Dat nummer wordt opgevolgd door ‘Love Locks’, een liefdesliedje, maar dan vanuit een verrassende hoek bekeken. Het handelt over de brug in Keulen, waar stelletjes een hangslot aan de reling vastmaken en als symbool voor hun onbreekbare liefde het sleuteltje het sleuteltje in de Rijn gooien. Tegen het einde toe mijmert de muziek op een erg prettige manier verder, waarna ik op een even prettige manier weer bij de les wordt gesleept door het Blur-achtige ‘Man on a Wire’ (het zit hem in de Damon Albarn-esque tada-tada’s). De perspectieven van toeschouwers en koorddanser wisselen elkaar een aantal keer af.

De rol van elektronica en drumloops op Malpensa is opmerkelijk en werkt goed. Geregeld wordt er een drumloop gestart, maar drumt Rob Kloet vervolgens vrolijk mee met die ingeblikte percussie. Daarnaast is er geen elektrische gitaar te bekennen, maar wel een gedienstige akoestische. De muziek is vooral toetsengedreven, zoals in albumhoogtepunt ‘Schwebebahn’, volledig auf Deutsch gezongen. Het zit ergens tussen Kraftwerk en Bowie in Berlijn in en live is het zelfs bijna techno.

De aanwezigheid van ‘Schwebebahn’, maar ook het langgerekte ‘Bad Government and Its Effect on Town and Country’ (wat als The Doors met Miles Davis zouden hebben gejamd?) ‘The Poor’ rechtvaardigen wat mij betreft de aanschaf al. ‘The Poor’ is wat aan de korte kant, maar wat een sterke tekst weer. Onze samenleving wordt neergezet als ‘The poor are poor and the rich are rich and no-one knows what time it is’, maar de ik zal een atoomkelder in zijn huis bouwen, waar de rijken rijk zijn en de armen arm en niemand weet hoe laat het is. Die Koude Oorlog verandert heus niets hoor.

En dan mag ‘Paper’ het album afsluiten. Nu blijkt dat de museumjaarkaarten van de heren Nits nog niet verlopen zijn: het centrale thema is ‘We were innocent/Impressionists’, waarin in de verte iets van Nescio’s aardige jongens in doorschemert. In de tekst wordt dat thema gekoppeld aan bijna kinderlijk naïef gerijm (‘tree’ rijmt op ‘David Hockney’, die overigens qua tijdsperiode wel misstaat in het nummer, ‘hat’ rijmt op ‘Manet’). En dan is daar die T.S. Eliot-verwijzing (‘the women in the room came and went/talking about Vincent’) en dat orgeltje dat het nummer ergens in het midden glorieus en toch niet bombastisch openbreekt. Het zijn van die details die een nummer van gewoon mooi naar ongewoon mooi verheffen en op Malpensa zijn meer dan genoeg van die momenten te vinden.

No Ninja Am I - Montélimar (2011)

2,5
Nogal zwakke plaat waarop er lijntjes te trekken zijn naar zwaar vermagerde light-versies van Vic Chesnutt, Sparklehorse, Blimey! en door de zang ook vooral The Boo Radleys. Prima namen zo u ziet, die ik ook nog eens hoog heb zitten, en dan valt deze behoorlijk zwak uit. Een folkplaat is het niet (is potverdorie elk popliedje met akoestische gitaar tegenwoordig folk?), heel boeiend ook niet. Speel je akoestisch? Zorg dan voor een sterke tekst. Bij vlagen wordt meneer zelfs vervelend (Mindfucks, eindeloos een zin herhalen doe je maar als je James Blake bent, maar die gaat niet schuil achter dit psuedoniem). Typisch gevalletje van jammer.

Nouveau Riche - Alziend Oor (2011)

3,5
In den beginne was er Mr. Polska. Hij wil een wasmachine kopen voor zijn moeder, wat een toffe vent. Iedereen zeurt maar steeds over dat de biets van Noveau Riche zo hard zijn, maar neem dan die tekst van Mr. Polska; ik snap niet dat mensen dan nog zeuren over dat-ie geen flow heeft. Wie heeft er flow nodig als je een clitoris een klitter noemt? Niemand. Ook de rest van de plaat houdt dat niveau aan, van ‘Vinger op de klitter’. ‘Zelfs een blinde mag mijn tieten zien’, dat niveau. Het zal aan mij liggen, maar ik moet daar om lachen, gewoon omdat. Ook heeft een corrigerende tik nog nooit zo energieopwekkend geklonken als in ‘Klappen van je pa’. Dit gaat allemaal gepaard met ferme elektronische biets, die me af en toe een Spank Rock-gevoel geven (maar dan veel minder gelaagd en IDM-achtig als op het sterke Spank Rock-debuut). Het is allemaal vreselijk lomp en puberaal, maar het werkt. Bon goût, c’est les autres.

Nul Elf Acht - Halve Literatuur (2011)

3,5
Wat het probleem is met Halve Literatuur is, ik kan er niet goed mijn vinger op leggen. Misschien ben ik een zeiksnor en waren mijn verwachtingen te hoog van dit album (ik kende Flessepost niet, maar die schijnt behoorlijk legendarisch te zijn), maar ik kom maar niet van het gevoel af dat het beter had gekund. Eerlijk is eerlijk, ik moet steeds aan Opgezwolle denken en dan vind ik dit album toch echt achterblijven op vlak van teksten, karakteristieke stemgeluiden van rappers en biets. ‘In de Stad’ is dan ook een aardige poging om een soort Zeeuws ‘Verre Oosten’ te schrijven, maar Vlissingen is helaas geen Zwolle.

Wat er op het album gebeurd is zeker niet slecht hoor, maar het komt vaak wat kleurloos over. Het steekt prima in elkaar, maar de rappers klinken geregeld zo vlak dat ik maar weinig kan lachen om de punchlines, al zijn die soms inderdaad best spitsvondig. Ik schiet nog elke keer in de lach bij ‘Ik ben autistisch als Forrest Gump/Ik moet rennen’ en ‘Dit zijn echte rappers als Mulisch en Boon’/De meeste rappers die ik spot zijn op Dick Bruna-niveau’ vind ik ook een heerlijke regel, maar veel van de punchlines vind ik net iets te flauw of ze komen door de luie dictie van de mc’s niet echt over.

Toch zijn er zeker ook erg prettige momenten te vinden. ‘Gemiste Kansen’ is erg amusant, net als ‘Strontbeu’, een schets van een vastgelopen relatie. Op een bepaalde manier is de tekst van het laatste nummer ook wel aandoenlijk. ‘De Scène’ levert daarnaast nog wat terecht en vermakelijk commentaar op de hiphopscène. Het vreemde is alleen wel dat titeltrack ‘Halve Literatuur’ zo kwalitatief boven de rest staat, qua instrumentatie alleen al. De rappers trekken zich aan deze biet op en komen tot behoorlijke resultaten, maar het blijft opvallend dat ze hier pas echt het heilige vuur gevonden lijken te hebben.