Hier kun je zien welke berichten OscarWilde als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.
Balthazar - Fever (2019)
4,5
1
geplaatst: 26 januari 2019, 10:11 uur
Fans van Balthazar werden de voorbije jaren voldoende verwend. De twee frontmannen, Maarten Devoldere (Warhaus) en Jinte Deprez (J. Bernardt), gingen hun eigen weg, en hetzelfde gold in minder opvallende mate voor Simon Casier (Zimmerman). Patricia Vanneste, de violiste, zei de band ondertussen finaal gedag. Allemaal elementen om te denken dat het een moeilijk wederzien zou worden. Vooral de twee albums van Warhaus deden bij wijlen denken dat de "Lennon & McCartney van Kortrijk" klaar waren om elkaar uit te wuiven.
Maar dan was daar plots Fever, een single die maar een luisterbeurt nodig had om de Balthazarfan weg te blazen. Dat ritme, die sfeer, die geweldige samenzang tussen de twee creatieve krachten binnen de band! In aanloop van de release van het gelijknamige album werden er nog nummers vrijgegeven. Het zwierige Entertainment (met gefluit en trompetjes!), het zwoele I’m never gonna let you down again en het opgewekte Wrong vibration. En daarmee is ook het album samengevat: ritmisch, sfeervol, zwierig, zwoel en opgewekt.
Want wie dacht dat Fever moeilijk te overtreffen was, wordt al meteen gerustgesteld door het tweede nummer Changes, dat vooral uitblinkt door een oorwurm van een refrein, waar toch voldoende hoek af is om Balthazar te blijven. Op Grapefruit komt er zelfs een heuse beat aan te pas, maar daar is al even snel de prominente basgitaar en oosterse viooltjes. Als inspiratiebron gaven Devoldere en Deprez onder ander Talking Heads op, een band die vrolijk en licht kan zijn op een artsy manier. Wel, missie geslaagd.
En wat meer, waar Balthazar in het verleden wel een nummer of twee had dat de algemene sfeer wat brak of duidelijk minder van kwaliteit was, is Fever hun meest consistente plaat, wat niet wil zeggen dat er geen uitschieters zijn, alleen ligt alles in eenzelfde visie, kleur en sound, mede dankzij de productie van Jasper Maekelberg (Faces on TV). Om het met een cliché te zeggen: Nog 9 plaatsjes in de album top 10 2019 te gaan!
Balthazar – Fever: Triomfantelijke koortsdroom | De Profundis - jverhelst.wordpress.com
Maar dan was daar plots Fever, een single die maar een luisterbeurt nodig had om de Balthazarfan weg te blazen. Dat ritme, die sfeer, die geweldige samenzang tussen de twee creatieve krachten binnen de band! In aanloop van de release van het gelijknamige album werden er nog nummers vrijgegeven. Het zwierige Entertainment (met gefluit en trompetjes!), het zwoele I’m never gonna let you down again en het opgewekte Wrong vibration. En daarmee is ook het album samengevat: ritmisch, sfeervol, zwierig, zwoel en opgewekt.
Want wie dacht dat Fever moeilijk te overtreffen was, wordt al meteen gerustgesteld door het tweede nummer Changes, dat vooral uitblinkt door een oorwurm van een refrein, waar toch voldoende hoek af is om Balthazar te blijven. Op Grapefruit komt er zelfs een heuse beat aan te pas, maar daar is al even snel de prominente basgitaar en oosterse viooltjes. Als inspiratiebron gaven Devoldere en Deprez onder ander Talking Heads op, een band die vrolijk en licht kan zijn op een artsy manier. Wel, missie geslaagd.
En wat meer, waar Balthazar in het verleden wel een nummer of twee had dat de algemene sfeer wat brak of duidelijk minder van kwaliteit was, is Fever hun meest consistente plaat, wat niet wil zeggen dat er geen uitschieters zijn, alleen ligt alles in eenzelfde visie, kleur en sound, mede dankzij de productie van Jasper Maekelberg (Faces on TV). Om het met een cliché te zeggen: Nog 9 plaatsjes in de album top 10 2019 te gaan!
Balthazar – Fever: Triomfantelijke koortsdroom | De Profundis - jverhelst.wordpress.com
Black Country, New Road - Ants from Up There (2022)
5,0
6
geplaatst: 5 februari 2022, 12:12 uur
Vorig jaar wist de jonge Britse band Black Country, New Road mij zodanig te charmeren met hun debuutalbum For the First Time dat ik ze prompt op de eerste plaats parkeerde in mijn eindlijstje. Het was dan ook met veel plezier dat ik uitkeek naar het tweede album, dat welgeteld 364 dagen na hun eerste zou uitkomen. Het zevental was op dat moment al volop bezig met de opvolger. Hun debuut zagen ze zelf als een portfolio van wat ze als band konden zijn, hun tweede moest hun eigenlijke eerste volwaardige plaat worden.
En dan kwam maandag, vier dagen voor de release, het nieuws dat de frontman en gitarist Isaac Wood, met zijn unieke stem, presence en teksten, de band verlaat. In een korte maar veelzeggende Instagrampost schreef hij dat hij te veel last had van verdriet en angst. Interviews met de bandleden maakten inmiddels duidelijk dat hij als frontman van een groep met enige hype inderdaad te veel druk ervoer. De zes anderen beslisten om verder te gaan maar de nummers met Wood te beschouwen als voltooid verleden tijd, uit respect voor zijn bijdrage.
Het maakt dit album heel speciaal. Een eerste echte worp op volle kracht van het zevental en (voorlopig) meteen ook het allerlaatste met deze bezetting, een collectie fantastische nummers die nooit live zullen gehoord worden nadat ze zijn uitgebracht. Het is een magere troost dat ze weliswaar al het grootste deel van de set uitmaakten toen ik ze in oktober in de Botanique zag. Maar dat gegeven, samen met het vertrek van Wood; geven dit album een bijzondere context, eentje die vreemd genoeg misschien wel in het voordeel kan spelen.
Maar goed, de muziek dus. Met drie van de vier releases in het begin van het album is het vertrouwd binnenkomen. Na het frivole, nerveuze Intro komt meteen het meest toegankelijk nummer Chaos Space Marine, gevolgd door het eerste hoogtepunt Concorde, het blauwdruk van dit album, waarbij de 7 leden elk de kans krijgen om individueel te schitteren, maar nog vaker een fantastisch geheel vormen, waarbij de som de individuele delen meer dan overstijgt. Dat is ook het geval op Bread Song, waar het eerste deel meandert op gevoel om dan naar een crescendo te werken.
Reviews zullen het wel eens hebben over Arcade Fire en dan zeker over debuutalbum Funeral. Dat is vaak niet meer dan een raakvlak, maar op het pop-achtige Good Will Hunting zijn de parallellen zeker te trekken. Maar dan komt weer het ingetogen donkere Haldern en Mark’s Theme, steunend op de saxofoon van Lewis Evans, een ode aan diens nonkel die enkele dagen voor de release van hun debuutalbum overleed aan COVID.
En dan moet het absoluut magnifieke afsluitend trio nog komen. The Place Where He Inserted the Blade is een vroege kandidaat voor song van het jaar, met een geweldige mix van ingetogen angst en iets meer uitgesproken melancholie, met een sprankeltje hoop. Dan komt het meanderende Snow Globes waar de drums van Charlie Wayne op een gegeven moment als een sneeuwstorm de stem van Isaac Wood naar de achtergrond dwingen. En dan, als afsluiter, is er de 12-minuten durende zwanenzang van Basketball Shoes, een nummer bestaande uit enkele nummers. Van zacht kabbelend, tot springerige postpunk en van een apocalyptisch koortje tot de oerkreten van Wood, die in de laatste anderhalve minuut bij wijze van onbedoeld afscheid nog eens alles uit zijn longen perst.
Zelfs zonder het vertrek van Wood zou ik dit beschouwen als een absoluut magnifiek album, een dat mijn belachelijk hoge verwachtingen nog weet te overstijgen. Door de manier waarop zeven bandleden zo’n mooi aanvullend geheel kunnen vormen, door de productie die dit mogelijk maakt, door de zeven leden die elk op hun manier tonen wat voor talent en creativiteit ze bezitten. Maar zeker ook over de teksten over angst, verlangen en eenzaamheid en de breekbare passie waarmee Wood ze declameert.
De zes overige leden gaan verder met een totaal nieuw repertoire en waarschijnlijk met bassiste Tyler Hyde als de zangeres, al hebben ze naar aanleiding van Woods worstelingen besloten om zeker te zijn dat het middelpunt van de aandacht beter verdeeld wordt, zodat de druk niet te veel wordt. Het is atypisch, want dit album zal afgaande op de reacties van fans, muziekliefhebbers en recensenten wel een blijver zijn. Maar het is ook een einde. En hoewel het balen is dat deze nummers live voorlopig geen toekomst hebben, is het ergens ook wel typisch voor deze atypische band.
Black Country, New Road – Ants From Up There | De Profundis - jverhelst.wordpress.com
En dan kwam maandag, vier dagen voor de release, het nieuws dat de frontman en gitarist Isaac Wood, met zijn unieke stem, presence en teksten, de band verlaat. In een korte maar veelzeggende Instagrampost schreef hij dat hij te veel last had van verdriet en angst. Interviews met de bandleden maakten inmiddels duidelijk dat hij als frontman van een groep met enige hype inderdaad te veel druk ervoer. De zes anderen beslisten om verder te gaan maar de nummers met Wood te beschouwen als voltooid verleden tijd, uit respect voor zijn bijdrage.
Het maakt dit album heel speciaal. Een eerste echte worp op volle kracht van het zevental en (voorlopig) meteen ook het allerlaatste met deze bezetting, een collectie fantastische nummers die nooit live zullen gehoord worden nadat ze zijn uitgebracht. Het is een magere troost dat ze weliswaar al het grootste deel van de set uitmaakten toen ik ze in oktober in de Botanique zag. Maar dat gegeven, samen met het vertrek van Wood; geven dit album een bijzondere context, eentje die vreemd genoeg misschien wel in het voordeel kan spelen.
Maar goed, de muziek dus. Met drie van de vier releases in het begin van het album is het vertrouwd binnenkomen. Na het frivole, nerveuze Intro komt meteen het meest toegankelijk nummer Chaos Space Marine, gevolgd door het eerste hoogtepunt Concorde, het blauwdruk van dit album, waarbij de 7 leden elk de kans krijgen om individueel te schitteren, maar nog vaker een fantastisch geheel vormen, waarbij de som de individuele delen meer dan overstijgt. Dat is ook het geval op Bread Song, waar het eerste deel meandert op gevoel om dan naar een crescendo te werken.
Reviews zullen het wel eens hebben over Arcade Fire en dan zeker over debuutalbum Funeral. Dat is vaak niet meer dan een raakvlak, maar op het pop-achtige Good Will Hunting zijn de parallellen zeker te trekken. Maar dan komt weer het ingetogen donkere Haldern en Mark’s Theme, steunend op de saxofoon van Lewis Evans, een ode aan diens nonkel die enkele dagen voor de release van hun debuutalbum overleed aan COVID.
En dan moet het absoluut magnifieke afsluitend trio nog komen. The Place Where He Inserted the Blade is een vroege kandidaat voor song van het jaar, met een geweldige mix van ingetogen angst en iets meer uitgesproken melancholie, met een sprankeltje hoop. Dan komt het meanderende Snow Globes waar de drums van Charlie Wayne op een gegeven moment als een sneeuwstorm de stem van Isaac Wood naar de achtergrond dwingen. En dan, als afsluiter, is er de 12-minuten durende zwanenzang van Basketball Shoes, een nummer bestaande uit enkele nummers. Van zacht kabbelend, tot springerige postpunk en van een apocalyptisch koortje tot de oerkreten van Wood, die in de laatste anderhalve minuut bij wijze van onbedoeld afscheid nog eens alles uit zijn longen perst.
Zelfs zonder het vertrek van Wood zou ik dit beschouwen als een absoluut magnifiek album, een dat mijn belachelijk hoge verwachtingen nog weet te overstijgen. Door de manier waarop zeven bandleden zo’n mooi aanvullend geheel kunnen vormen, door de productie die dit mogelijk maakt, door de zeven leden die elk op hun manier tonen wat voor talent en creativiteit ze bezitten. Maar zeker ook over de teksten over angst, verlangen en eenzaamheid en de breekbare passie waarmee Wood ze declameert.
De zes overige leden gaan verder met een totaal nieuw repertoire en waarschijnlijk met bassiste Tyler Hyde als de zangeres, al hebben ze naar aanleiding van Woods worstelingen besloten om zeker te zijn dat het middelpunt van de aandacht beter verdeeld wordt, zodat de druk niet te veel wordt. Het is atypisch, want dit album zal afgaande op de reacties van fans, muziekliefhebbers en recensenten wel een blijver zijn. Maar het is ook een einde. En hoewel het balen is dat deze nummers live voorlopig geen toekomst hebben, is het ergens ook wel typisch voor deze atypische band.
Black Country, New Road – Ants From Up There | De Profundis - jverhelst.wordpress.com
Black Country, New Road - For the First Time (2021)
5,0
3
geplaatst: 21 december 2021, 17:20 uur
Ook mijn nummer 1. Heb het in het album top op mijn blog als volgt geformuleerd:
Ja, ik heb er dit jaar al zo vaak over geëmmerd dat het geen verrassing zou mogen zijn. For The First Time, het debuutalbum van het Britse zevental Black Country, New Road is mijn album van het jaar. En ondanks dat de vorige albums stuk voor stuk geweldig zijn, eigenlijk zonder al te veel concurrentie. Het is lang geleden dat een nieuwe band mij nog zo kon intrigeren, verrassen, prikkelen, hunkeren en raken. Al vanaf opener instrumental, een instrumental (ha), wordt je aandacht langs alle kanten getrokken. Twee gitaristen, een toetseniste, een violiste, een bassiste, een saxofonist en een drummer. Samen maken ze al jaren muziek en het hele album is duidelijk hoezeer ze op mekaar zijn ingespeeld. Wie na de klezmer op de openingstrack denkt een jazzalbum te krijgen, wordt meteen op een ander spoor gezet door Athens, France. Black Country, New Road heeft geen genre. En dat is hun sterkte. Er zijn nummers binnen nummers. Science Fair begint met gitaargerammel en halfweg veranderen de nerveuze gitaren in donkere synths. Op Sunglasses demonstreert zanger Isaac Wood dan weer de charme van zijn half gesproken zang, wat uitbarst in een colèrige rant waar ook Kanye West passeert. Ook dat typeert Black Country, New Road. Wood combineert high brow en bizarre referenties met verwijzingen naar populaire cultuur. Op Track X gaat het schijnbaar even zachter, hoewel ook hier elke muzikant zijn eigenheid kwijt kan. Op Opus is de klezmer daar weer en zijn er een tiental genres gepasseerd. Black Country, New Road doet zijn eigen ding. Ze worden vaak vernoemd in een adem met andere Britse bands zoals Black Midi en Squid. Voor mij steken ze er met kop en schouders bovenuit. De jonge muzikanten weten perfect welke weg ze uit willen en doen dit zonder muzikale compromissen. For The First Time is een memorabel debuut zonder compromissen en met tonnen bravoure. Zoals Isaac Wood op Sunglasses zingt: The absolute pinnacle of British engineering!
Ja, ik heb er dit jaar al zo vaak over geëmmerd dat het geen verrassing zou mogen zijn. For The First Time, het debuutalbum van het Britse zevental Black Country, New Road is mijn album van het jaar. En ondanks dat de vorige albums stuk voor stuk geweldig zijn, eigenlijk zonder al te veel concurrentie. Het is lang geleden dat een nieuwe band mij nog zo kon intrigeren, verrassen, prikkelen, hunkeren en raken. Al vanaf opener instrumental, een instrumental (ha), wordt je aandacht langs alle kanten getrokken. Twee gitaristen, een toetseniste, een violiste, een bassiste, een saxofonist en een drummer. Samen maken ze al jaren muziek en het hele album is duidelijk hoezeer ze op mekaar zijn ingespeeld. Wie na de klezmer op de openingstrack denkt een jazzalbum te krijgen, wordt meteen op een ander spoor gezet door Athens, France. Black Country, New Road heeft geen genre. En dat is hun sterkte. Er zijn nummers binnen nummers. Science Fair begint met gitaargerammel en halfweg veranderen de nerveuze gitaren in donkere synths. Op Sunglasses demonstreert zanger Isaac Wood dan weer de charme van zijn half gesproken zang, wat uitbarst in een colèrige rant waar ook Kanye West passeert. Ook dat typeert Black Country, New Road. Wood combineert high brow en bizarre referenties met verwijzingen naar populaire cultuur. Op Track X gaat het schijnbaar even zachter, hoewel ook hier elke muzikant zijn eigenheid kwijt kan. Op Opus is de klezmer daar weer en zijn er een tiental genres gepasseerd. Black Country, New Road doet zijn eigen ding. Ze worden vaak vernoemd in een adem met andere Britse bands zoals Black Midi en Squid. Voor mij steken ze er met kop en schouders bovenuit. De jonge muzikanten weten perfect welke weg ze uit willen en doen dit zonder muzikale compromissen. For The First Time is een memorabel debuut zonder compromissen en met tonnen bravoure. Zoals Isaac Wood op Sunglasses zingt: The absolute pinnacle of British engineering!
Bloc Party - A Weekend in the City (2007)
3,5
0
geplaatst: 1 december 2013, 14:58 uur
Bloc Party was een van de bands die in het zog van Franz Ferdinand en The Libertines Britse gitaarmuziek terug op de kaart zette na het ineen stuiken van het muzieklandschap na de Britpop-hoogdagen. Debuutalbum Silent Alarm werd in die tijd gezien als een moderne klassieker, waardoor de moeilijke tweede een nog moeilijkere tweede werd. Bloc Party koos minder voor neurotische riffs en zenuwachtige drums, het handelsmerk van dat debuutalbum, maar opteerde doorgaans voor meer melodie en meer diepgang. A Weekend in the City was meer dan een soundtrack voor teenage angst.
Bloc Party – A weekend in the city (2007) | Project Benno - projectbenno.wordpress.com
Bloc Party – A weekend in the city (2007) | Project Benno - projectbenno.wordpress.com
British Sea Power - Machineries of Joy (2013)
4,5
0
geplaatst: 12 april 2013, 09:32 uur
British Sea Power organiseerde in de eerste zes maanden van 2012, telkens de eerste vrijdag, Krankenhaus-avonden, waarbij ze bevriende bands en acts uitnodigden voor een avond vol afwisselend en krankzinnig entertainment. Met elk optreden dat ze deden, kwam ook een EP met demo’s. Dit resulteerde in een verzameling van 33 nummers, soms reeds gepolijst en bijna klaar voor release, anderen zeer veelbelovend, nog anderen duidelijk het resultaat van een experiment met het bekende en het onbekende. Uiteraard is dit een modus operandi die niet zonder risico was. Fans zouden reeds hun favorieten kiezen, hun eigen geprefereerde tracklist samenstellen en teleurgesteld zijn wanneer deze nummers niet op het uiteindelijke album verschenen (Ja, ik kijk naar jou, Evening will come, we will sew the bleu sail).
Maar dit was vooral een opportuniteit, om eens te kijken achter de schermen van British Sea Power. De EP’s toonden ons hoe het album is geconceptualiseerd, hoe nummers geëvolueerd zijn en wat Machineries of Joy uiteindelijk haar eigenheid geeft. Als Valhalla Dancehall de lange, grillige en stuurloze weg van Odysseus symboliseert, dan is Machineries of Joy een kortverhaal van Ernest Hamingway: Stevig, een rijke textuur, soms zacht, soms manisch en met wat heroïek in de mix geworpen.
Het album begint met Machineries of Joy, de eerste single en tevens het nummer waar ik het meest van was gaan houden op de Krankhaus EP’s. Het is een dappere, veelzeggende manier om het album te beginnen. Het gestage tempo voert je gedurende zes minuten mee naar het algehele gevoel van ingetogen schoonheid die op vele momenten het album een eigen kleur geven. Zanger Scott “Yan” Wilkinson zingt We are magnificent machineries of joy, wat in schril contrast staat met zijn eigen gelatenheid en de zachte roes die de muziek typeert. Het is een subtiel nummer, en zorgt er voor dat sommige mensen al vanaf het eerste nummer afhaken, maar zoals zo vaak is het de aanhouder die wint. Na de wijde schoonheid van het titelnummer, volgt de manische drug trip K-Hole (K is for ketamine), waarbij Yan geplaagd wordt door onder meer zijn eigen doppelganger. Het toont meteen de twee gezichten van BSP, de ene zacht en dromerig, de ander losgeslagen en excentriek, wat ook vaak op hun live concerten terugkomt. Het album is ditmaal ook zeer goed geproducet, en sommige nummers die mij op de EP’s niet konden overtuigen, zijn in hun albumversie echt open gebloeid tot krachtige en volwaardige nummers.
Een andere muzikale kopstoot is Loving Animals, een zoveelste ode door de band aan Krautrock. Het nummer, op de EP nog een uit de kluiten gewassen acht minuten durende elektro-stomper, is hier sterk verkort, maar versterkt in slagkracht. Het bevestigt Neil ‘Hamilton’ Wilkinson als de creatieve excentriekeling van de twee broers. Het nummer draait eerst de richting van Man of Aran op, met een koor dat begeleid wordt door strijkers, om in de laatste minuut alle registers open te draaien en te eindigen in een chaos die zo typisch is voor hun live shows, maar zelden in deze vorm op plaat wordt gevat. Er is nog een ander nummer dat eerder gaat voor euforie dan voor subtiliteit. Monsters of Sunderland was oorspronkelijk een instrumental, en hoewel de lyrics een zekere meerwaarde geven aan het nummer, is dit voor mij het minste nummer op de hele plaat.Machineries of Joy leunt meer aan bij het zachte, ingetogen Open Season, een album dat eerder wegbleef van de indie met het grote gebaar van de latere albums. Dit is dan ook het enige nummer dat me (nog) niet kan overtuigen.
Radio Goddard daarentegen, gebouwd rond een wonderbaarlijk mooie trompet, steeds terugkerend doorheen het nummer, is een moment van pure schoonheid en echte euforie. Hiermee bewijst de band dat het geen grote gitaarriffs nodig heeft om de grote gevoelens op te wekken, maar dat men met een meer teruggetrokken en behouden aanpak meer effect bereikt. De mooie melancholie domineert dit album dan ook. What you need the most is een ballad zoals Jarvis Cocker die op de latere Pulp-albums zou schrijven en A light above descending is de laatste stilte voor de storm.
Hamilton heeft nog drie nummers op zijn conto, en levert op Machineries of Joy zijn beste werk af tot nog toe. Hail Holy Queen is duidelijk geïnspireerd door het feit dat hij en violiste Abi Fry op Isle of Skye vertoeven. De ode aan de zee zweeft door het gebruik van dromerige, oriëntalistische violen. Spring has sprung is subtiel, opbouwend naar een climax die nooit echt komt. Het is de perfecte soundtrack voor de nakende lente. Het hoogtepunt van het album is weliswaar het laatste nummer When a warm wind blows through the grass, op de EP ook lang uitgesponnen en hier herleid tot vier en een halve minuut. Het is hypnotisch, doorspekt met iets sinisters, de schoonheid van de natuur die in het donkerste van de nacht herleid wordt tot een spookbos, een psychedelische koortsdroom. Kort samengevat een geweldige manier om een geweldig album af te sluiten.
Machineries of Joy is een enigmatisch album, dat met elke luisterbeurt een nieuwe laag blootgeeft. Het is even divers als de andere albums, maar er is meer gedacht aan focus, sterk geholpen door de beperkte lengte en de goede, eenduidige en warme productie. Het is een geweldige trip door het menselijk bestaan en de (menselijke) natuur, van de wonderlijke fietstocht van machineries of joy, naar het manische onweer van Loving Animals en via een wandeling in de zon op Spring has Sprung, naar een nachtelijke excursie in de donkere bossen van When a warm wind blows. Natuurlijk kan enkel de tijd zeggen of dit album zal rijpen of dat in een tijdspanne van twee jaar de tekortkomingen van het album ook naar boven zullen drijven. Maar ik vermoed dat de less is more-aanpak zeker z’n vruchten zal afwerken. Hopelijk kunnen ze met Machineries of Joy weer rekenen op een nominatie voor de Mercury Prize en wie weet zelfs een oververdiende zege. A thing of beauty is a joy forever, schreef Keats ooit, en Machineries of Joy heeft beide in overvloed.
British Sea Power – Machineries of Joy | Jeroens wondere muziekkabinet - jeroenswonderemuziekkabinet.wordpress.com
Maar dit was vooral een opportuniteit, om eens te kijken achter de schermen van British Sea Power. De EP’s toonden ons hoe het album is geconceptualiseerd, hoe nummers geëvolueerd zijn en wat Machineries of Joy uiteindelijk haar eigenheid geeft. Als Valhalla Dancehall de lange, grillige en stuurloze weg van Odysseus symboliseert, dan is Machineries of Joy een kortverhaal van Ernest Hamingway: Stevig, een rijke textuur, soms zacht, soms manisch en met wat heroïek in de mix geworpen.
Het album begint met Machineries of Joy, de eerste single en tevens het nummer waar ik het meest van was gaan houden op de Krankhaus EP’s. Het is een dappere, veelzeggende manier om het album te beginnen. Het gestage tempo voert je gedurende zes minuten mee naar het algehele gevoel van ingetogen schoonheid die op vele momenten het album een eigen kleur geven. Zanger Scott “Yan” Wilkinson zingt We are magnificent machineries of joy, wat in schril contrast staat met zijn eigen gelatenheid en de zachte roes die de muziek typeert. Het is een subtiel nummer, en zorgt er voor dat sommige mensen al vanaf het eerste nummer afhaken, maar zoals zo vaak is het de aanhouder die wint. Na de wijde schoonheid van het titelnummer, volgt de manische drug trip K-Hole (K is for ketamine), waarbij Yan geplaagd wordt door onder meer zijn eigen doppelganger. Het toont meteen de twee gezichten van BSP, de ene zacht en dromerig, de ander losgeslagen en excentriek, wat ook vaak op hun live concerten terugkomt. Het album is ditmaal ook zeer goed geproducet, en sommige nummers die mij op de EP’s niet konden overtuigen, zijn in hun albumversie echt open gebloeid tot krachtige en volwaardige nummers.
Een andere muzikale kopstoot is Loving Animals, een zoveelste ode door de band aan Krautrock. Het nummer, op de EP nog een uit de kluiten gewassen acht minuten durende elektro-stomper, is hier sterk verkort, maar versterkt in slagkracht. Het bevestigt Neil ‘Hamilton’ Wilkinson als de creatieve excentriekeling van de twee broers. Het nummer draait eerst de richting van Man of Aran op, met een koor dat begeleid wordt door strijkers, om in de laatste minuut alle registers open te draaien en te eindigen in een chaos die zo typisch is voor hun live shows, maar zelden in deze vorm op plaat wordt gevat. Er is nog een ander nummer dat eerder gaat voor euforie dan voor subtiliteit. Monsters of Sunderland was oorspronkelijk een instrumental, en hoewel de lyrics een zekere meerwaarde geven aan het nummer, is dit voor mij het minste nummer op de hele plaat.Machineries of Joy leunt meer aan bij het zachte, ingetogen Open Season, een album dat eerder wegbleef van de indie met het grote gebaar van de latere albums. Dit is dan ook het enige nummer dat me (nog) niet kan overtuigen.
Radio Goddard daarentegen, gebouwd rond een wonderbaarlijk mooie trompet, steeds terugkerend doorheen het nummer, is een moment van pure schoonheid en echte euforie. Hiermee bewijst de band dat het geen grote gitaarriffs nodig heeft om de grote gevoelens op te wekken, maar dat men met een meer teruggetrokken en behouden aanpak meer effect bereikt. De mooie melancholie domineert dit album dan ook. What you need the most is een ballad zoals Jarvis Cocker die op de latere Pulp-albums zou schrijven en A light above descending is de laatste stilte voor de storm.
Hamilton heeft nog drie nummers op zijn conto, en levert op Machineries of Joy zijn beste werk af tot nog toe. Hail Holy Queen is duidelijk geïnspireerd door het feit dat hij en violiste Abi Fry op Isle of Skye vertoeven. De ode aan de zee zweeft door het gebruik van dromerige, oriëntalistische violen. Spring has sprung is subtiel, opbouwend naar een climax die nooit echt komt. Het is de perfecte soundtrack voor de nakende lente. Het hoogtepunt van het album is weliswaar het laatste nummer When a warm wind blows through the grass, op de EP ook lang uitgesponnen en hier herleid tot vier en een halve minuut. Het is hypnotisch, doorspekt met iets sinisters, de schoonheid van de natuur die in het donkerste van de nacht herleid wordt tot een spookbos, een psychedelische koortsdroom. Kort samengevat een geweldige manier om een geweldig album af te sluiten.
Machineries of Joy is een enigmatisch album, dat met elke luisterbeurt een nieuwe laag blootgeeft. Het is even divers als de andere albums, maar er is meer gedacht aan focus, sterk geholpen door de beperkte lengte en de goede, eenduidige en warme productie. Het is een geweldige trip door het menselijk bestaan en de (menselijke) natuur, van de wonderlijke fietstocht van machineries of joy, naar het manische onweer van Loving Animals en via een wandeling in de zon op Spring has Sprung, naar een nachtelijke excursie in de donkere bossen van When a warm wind blows. Natuurlijk kan enkel de tijd zeggen of dit album zal rijpen of dat in een tijdspanne van twee jaar de tekortkomingen van het album ook naar boven zullen drijven. Maar ik vermoed dat de less is more-aanpak zeker z’n vruchten zal afwerken. Hopelijk kunnen ze met Machineries of Joy weer rekenen op een nominatie voor de Mercury Prize en wie weet zelfs een oververdiende zege. A thing of beauty is a joy forever, schreef Keats ooit, en Machineries of Joy heeft beide in overvloed.
British Sea Power – Machineries of Joy | Jeroens wondere muziekkabinet - jeroenswonderemuziekkabinet.wordpress.com