menu

Hier kun je zien welke berichten Sandokan-veld als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Wayne Shorter - Etcetera (1980)

4,0
Met: Wayne Shorter (tenorsax); Herbie Hancock (piano); Cecil McBee (bas); Joe Chambers (drums)

Goed album wel, al zit de meerwaarde duidelijk in de ritmesectie en op de B-kant. Het loont de moeite op en rustige avond en/ of met koptelefoon ongestoord te luisteren, om de fijne nuances te horen in de groove van McBee, (de nog steeds actieve) Chambers, en Hancocks rechterhand op de piano.

In de solo's leggen Shorter en Hancock fijn meanderende monologen neer, die op de eerste drie tracks soms wat te vrijblijvend zijn. Dat stoort me vooral als ik de plaat op de fiets beluister, en het minder makkelijk terugvallen is op de heerlijke drum/bas-dynamiek (die de plaat echt naar een hoger niveau tilt).

De laatste twee tracks maken veel goed, met een vonkende versie van Gil Evans' 'Barracudas' (zeer fraaie solo van Hancock) en het strakke, fijn met modale Coltrane stoeiende 'Indian Song.' Ook dan blijft Shorter, met al zijn talent en zijn naam op de kaft, eigenlijk de minst indrukwekkende speler van deze sessie, maar dat mag de pret absoluut niet drukken.

Wilco - A.M. (1995)

3,5
Dit debuut heeft de reputatie een beetje een valse start te zijn in de indrukwekkende loopbaan van Wilco. Zanger en bandleider Jeff Tweedy vindt zelf dat ze de plaat te snel hebben gemaakt, slechts enkele maanden nadat zijn vorige band, Uncle Tupelo, uit elkaar was gegaan. De zanger van die band, Jay Farrar, was al druk bezig een debuut op te nemen met zijn nieuwe band Son Volt, en Wilco wilde niet achterblijven.

Helaas: waar het debuut van Son Volt goed werd ontvangen en aardig verkocht, wist AM critici en luisteraars niet massaal te laten juichen. Wilco vond pas met latere platen een eigen publiek (dat per plaat wisselt van grootte), en ze spelen inmiddels in een hele andere samenstelling: alleen Tweedy en bassist John Stiratt spelen vandaag de dag nog steeds bij de band. Bij de fenomenale liveshows die ze tegenwoordig geven, komen de nummers van AM nauwelijks meer aan bod.

AM was dan ook de laatste plaat die ik kocht, toen ik alle andere platen al had en nog steeds behoefte had aan een Wilco-vormige put om meer geld in te gooien. De platen die Wilco gemaakt heeft vanaf Summerteeth hebben namelijk mijn leven veranderd. En stiekem hoop je dan dus op een onontdekt en ondergewaardeerd juweeltje.

Dat heeft AM mij helaas niet kunnen bieden, hoewel ik wel vind dat deze plaat niet zo zwak is als door sommigen wordt gezegd. De meeste nummers zijn oké, en Casino Queen, Shouldn’t Be Ashamed en Blue Eyed Soul zijn zelfs uitstekend. De band speelt aardig, zeker gastgitarist Brian Henneman maakt een sterke indruk.

Interessant voor Wilco-fans is ook dat Jeff Tweedy schijnbaar in het begin de andere bandleden aanmoedigde om ook zelfgeschreven liedjes bij te dragen, zoals in Uncle Tupelo meerdere mensen liedjes hadden geschreven. Bassist John Stiratt was de enige die zich aangesproken voelde, en op AM staat één liedje dat door hem is geschreven en wordt gezongen: It’s Just That Simple. Het is een aardig nummer, zonder bijster indrukwekkend te worden, maar dat kan van meer liedjes op deze plaat gezegd worden. Het zou in ieder geval nooit meer gebeuren dat een liedje op een Wilco-plaat nadrukkelijk een solocompositie was van iemand anders dan Tweedy.

Met goede liedjes, prima spel en een juist neergezette sfeer is AM een aangename (country)rockplaat geworden, maar de intensiteit van het latere werk wordt hier nog gemist. Als de liedjes al ergens over gaan, dan is het over drank, liefdesverdriet en andere standaardonderwerpen in die hoek van de muziek. Af en toe zijn er momenten waarop is te horen waar Tweedy toe in staat zou blijken, maar het is magertjes. ‘Voor de fans’ lijkt me dan een logische conclusie.

Favoriete track: Shouldn´t Be Ashamed

Wilco - Cruel Country (2022)

4,0
Sandokan-veld schreef:
Falling Apart (Right Now)

Beetje suf nummer, eerlijk gezegd.


In de paar maanden sinds mijn bovenstaande wat sceptische bericht – het eerste bericht op deze albumpagina- heeft deze plaat zich ontwikkeld tot het Wilco-album met het hoogste stemgemiddelde sinds Sky Blue Sky (weliswaar met een stuk minder stemmen). Dat is misschien wat veel eer, maar ik moet zeggen dat ik, hoewel ik nog wel achter het bericht sta, inmiddels ook alle liedjes op deze plaat vrij goed tot best geweldig vind.

De aanvankelijke vrees dat Wilco een plaat vol suffe countryliedjes had opgenomen blijkt niet helemaal terecht. De country-invloeden die er wel zijn, zijn niet heel erg anders dan wat Wilco al eerder heeft laten horen. Maar waar hun vorige plaat Ode to Joy (2019) een (misschien achteraf wat geforceerde) poging was om vernieuwend te blijven, omarmt Cruel Country het traditionalisme met beide armen. Geen scheurende noise-passages dit keer, niet eens een echte rocker. 21 subtiele en ingetogen liedjes, met een warm, intiem bandgeluid.

Bandleider Jeff Tweedy lijkt hij zich steeds comfortabeler te voelen in een rol als elder statesman van de Amerikaanse gitaarmuziek. Tijdens de coronacrisis promootte hij zijn soloplaten, begon een blog en schreef een boek over het creatieve proces. Het ongemak dat van de klassieke Wilco-platen afdroop is flink teruggeschroefd. Jeff componeert het ene na het andere wijze, aandoenlijke liedje, is minder introvert, wat zich soms uit in een politieke ondertoon (eerste regels van de plaat: ‘Dangerous dreams have been detected/ streaming over the southern border’).

Natuurlijk had Nels Cline best wat vaker op zijn gitaar mogen scheuren, maar ik moet zeggen dat de liedjes beter bij me blijven hangen dan sinds, nou ja, Sky Blue Sky. De vijf prachtige muzikanten om Tweedy heen bewijzen nog steeds zijn meerwaarde ten opzichte van zijn solowerk: hoor het dwarrelen van de gitaren in ‘Tonight’s the Day’ of het prachtige ‘Bird Without a Tail’, het sublieme spel van toetsen en huilende gitaarnoten in ‘Many Worlds’, de ‘oehoe’-koortjes in het verder niet superbijzondere ‘Tired of Taking it Out on You’…

Nu ben ik niet echt een fan van dubbelalbums (zelfs The White Album en Songs in the Key of Life stellen mijn geduld soms een beetje op de proef), en ook hier heb ik mijn twijfels. Bijvoorbeeld: tussen de twee prachtnummers ‘Ambulance’ en ‘Bird Without a Tail’ staan vier puike liedjes, maar als je er daar willekeurig twee van had weggelaten, was het dan een slechtere plaat geworden?

Als Wilco een album van LP-lengte had gemaakt met een selectie van de twaalf beste liedjes hier, had die dan kunnen concurreren met hun beste werk uit de periode 1996- 2007? Misschien biedt Cruel Country daarvoor toch iets te weinig verrassing. Desondanks, om er maar eens een ander cliché bij te halen: een plaat om te koesteren.

Wilco - Ode to Joy (2019)

3,5
De ontwikkeling van Wilco naar de volwassenheid was een lange weg vol depressies, conflicten en hartenpijn, en een tijdlang leidde dat tot de meest gelaagde en aangrijpende muziek die de afgelopen 25 jaar heeft opgeleverd. In 2009 werd met het verschijnen van Wilco (the Album) definitief duidelijk dat zanger/ songwriter Jeff Tweedy een stabielere band en psyche had verworven. Hoewel we hem dat allemaal van harte gunnen, zijn de meeste fans het er wel over eens dat de band op plaat sindsdien slechts bij vlagen de emotionele intensiteit benadert van eerder werk.

Ode to Joy biedt, in ieder geval, een interessant nieuw hoofdstuk. De twee vooruitgeschoven singles lieten een herkenbaar en vriendelijk Wilco horen, op de rest van de plaat is het juist zoeken naar iets wat direct als een liedje herkenbaar is. Dreinerige ritmes, subtiele klanktapijten, en zuchtende vocalen maken de dienst uit. Tweedy en drummer Glenn Kotche ontwierpen samen de demo’s, waarbij de rest van de band het inkleurwerk mag doen. Wilco bestaat (inmiddels) uit volwassen mannen die elkaar wat gunnen, en soms denk ik dat ze hier wel erg subtiel en inschikkelijk zijn. We tellen op deze plaat bijvoorbeeld maar één moment dat maestro Nels Cline zijn gitaar echt laat scheuren (‘We Were Lucky’). Dat zorgt ervoor dat Ode To Joy weliswaar minder voorspelbaar en vriendelijk is dan de vorige drie Wilco-platen, maar toch ook soms nog op het randje van de saaiheid balanceert.

Hoewel ik de plaat op lp heb aangeschaft (alles van Wilco wordt fysiek gekocht, maar ik draai bijna nooit cd’s meer) merk ik dat het de HD-stream is die de muziek het meest effectief doet ‘binnenkomen’: Ode To Joy is een echte koptelefoonplaat, waarin je elke keer nieuwe geluidjes kunt ontdekken.
Wel doet het beluisteren op vinyl de structuur van de plaat goed tot zijn recht komen: het is een plaat met een erg kenmerkende a- en b-kant, en de manieren waarop de nummers elkaar daarop afwisselen is erg goed gedaan. Vriendelijke single ‘Love is Everywhere (Beware)’ krijgt bijvoorbeeld, geplaatst na het bijna apocalyptische ‘We Were Lucky’, een heel nieuwe lading. Het subtiele refrein van ‘Before Us’ bloeit onder andere helemaal op omdat het volgt op de meanderende opener ‘Bright Leaves’.

In alle eerlijkheid kan ik nog niet zeggen dat de muziek me zodanig bij de strot grijpt dat ik nu vier sterren of meer wil uitdelen. Aan de andere kant duurde het ruim een half jaar voordat ik Yankee Hotel Foxtrot had doorgrond, en zeker het dubbele voordat A Ghost Is Born volledig bij me was binnengekomen. Ik wil niet per se zeggen dat er weer een plaat van Wilco is die met die meesterwerken kan concurreren. Wel durf ik te beweren dat ik voor het eerst in tien jaar geen flauw idee heb welke geheimen de nieuwe Wilco nog allemaal gaat prijsgeven. Voorwaar, geen slecht begin van een nieuwe reis.

Wilco - Summerteeth (1999)

4,5
Laat ik beginnen te zeggen dat ik Jeff Tweedy een van de beste songschrijvers ooit vind. Zijn beste werk kan wat mij betreft de concurrentie aan met de liedjes op Revolver of Songs In The Key Of Life. Dat soort Wilco liedjes, die dus mogen horen tot de beste liedjes aller tijden, tel ik op Summerteeth drie:

1) Het bizarre liefdesliedje (?) She's A Jar ('With heavy lid/ my pop quiz kid/ a sleepy kisser/ a pretty war')
2) De apatische murder ballad Via Chicago (Rest my head/ on a pillowy star/ and a cracked door moon/ says I haven't gone too far')
3) Het titelnummer, waarin Tweedy zingt over wanhoop en verwarring ('he hits snooze twice/ before he dies'), terwijl gitaarlijntjes zomers rondfladderen.

Nog twee speciale vermeldingen, namelijk voor A Shot In The Arm, dat erg goed is, maar volgens mij nog beter was geworden als ze het niet zo overduidelijk gepland hadden als publieksmeezinger (met succes overigens), en ten tweede How To Fight Loneliness, in technisch opzicht een van Tweedys beste liedjes, maar net iets te sentimenteel naar mijn smaak.
(Tweedy is vaak sentimenteel, en dat past op een bepaalde manier ook bij hem, maar op elke Wilco-plaat staan wel een paar nummers die ik over het randje vind gaan: op deze plaat Loneliness, We're Just Friends, en eigenlijk ook My Darling. Geen slechte nummers, maar net, nét iets te zwaar aangezet wat mij betreft)

Enfin, die vijf nummers vind ik de echt briljante liedjes op deze plaat, het soort liedjes dat diep onder je huid kruipt en die de hele dag door je hoofd blijven spoken. De rest van de plaat haalt dat niveau niet, en wat dat betreft zijn hun latere platen beter.

Waarom dan toch 4,5* ? Omdat popmuziek nou eenmaal om meer draait dan geniale liedjes alleen. Het draait ook om mooie muziek: lekkere gitaarriffs, hemelse zangharmoniën, vreemde, verstopte geluidjes...

En daar hebben we het sterkste punt van Summerteeth te pakken. Wilco, op hun vorige platen nog een rauwe gitaarband die in de studio alles min of meer live op tape kwakte, heeft hier ontdekt wat je kan doen in een studio, en wat je kan doen met keyboards. Het lijkt wel of de geest van Brian Wilson a la Pet Sounds tijdens de opnames reïncarneerde in twee personen: Tweedy en de inmiddels overleden multi-instrumentalist Jay Bennett. Vooral die laatste mag, aan de credits te zien, gewaardeerd worden als het genie achter het unieke geluid van Summerteeth.

Neem nou opener Can't Stand It. Op Being There zou dat alleen maar een goede rocker zijn geweest, maar Tweedy en Bennett musiceren het nummer naar ongekende hoogtes, met op elkaar gestapelde gitaar- en pianolijntjes die je nooit meer uit je hoofd krijgt. Nothing'severgonnastandinmyway(again) is zelfs middelmatig, maar maakt zichzelf toch onweerstaanbaar door een heerlijk Beach Boys-refreintje. Toppunt is echter Pieholden Suite, zo mager dat je het nauwelijks een 'liedje' kunt noemen, maar who gives a sh-- als er zulke muziek onder is gezet. Als je nummers hebt die klinken als een warm bad, dan is Pieholden Suite een week bij vakantie bij geneeskrachtige bronnen.

Door de geweldige arrangementen, in combinatie met de drie á vijf echt onvergetelijke liedjes haalt Summerteeth alsnog makkelijk de criteria voor een essentiële Wilco-plaat. Ik vergeef het ze makkelijk dat Tweedy soms teruggrijpt op zijn overbekende Countrypunk-clichés (I'm Always In Love), of dat afsluiter In A Future Age een beetje te schetsmatig blijft. Omdat we schijnbaar kritisch moeten blijven, kost ze dat een halve ster. Zo, en nu niet meer zeuren, maar luisteren.

Wilco - Wilco (The Album) (2009)

4,0
Na een keer of tien luisteren en het lezen van onderstaande reacties wil ik zes dingen toevoegen:

1) Vergeleken met al hun vorige platen komt de vergelijking met Summerteeth het vaakst terug in recensies e.d., ik kan me daar tot op bepaalde hoogte wel in vinden.
2) Nu al zijn persoonlijke sores zo'n beetje achter de rug lijken te zijn, en hij de meest stabiele band tot nu toe om zich heen heeft verzameld, lijkt Jeff Tweedy nu vooral te proberen een echte popplaat te maken, iets dat hij volgens mij altijd al wilde doen. Grappig is dat juist dat het enige is waarmee Wilco, die zo'n loyale fanbase hebben dat ze echt alles kunnen maken, de fans van zich zouden kunnen vervreemden. De meeste fans van de band zitten waarschijnlijk eerder te wachten op een nieuwe Yankee Hotel Foxtrot of een weergave van het livefenomeen dat Wilco nu is (en ja, Ashes Of American Flags is echt een meer dan essentiële live-dvd).
3) Veel mensen gaan ook teleurgesteld zijn in deze plaat omdat Jeff Tweedy niet genoeg heeft geleden de laatste jaren. Hieronder zegt iemand zoiets als: ik hoop dat hij weer last krijgt van migraine. Ik schrok zelf ook van het (naar Wilco-begrippen) zorgeloze sfeertje op sommige stukken van deze plaat ('Wilco will love you, baby'?), maar is het niet een beetje slecht karma om iemand ellende toe te wensen zodat jij kan genieten van een plaat? En nu ik toch klink als een hippie: is het niet een beetje een decadent vooroordeel dat artiesten moeten lijden? Heeft die gedachte niet meer te maken met jezelf dan met het schrijven van mooie liedjes?
4) Ik vind deze plaat soms hartverscheurend mooi. Inmiddels ben ik ervan overtuigd dat het geen slechte Wilco-plaat is, of het een meesterwerk is weet ik nog niet. Maar kom op, het is Wilco. Een matige Wilco-plaat is altijd nog beter dan, eh, de meeste andere dingen.
5) Waarom was iedereen zo teleurgesteld in Sky Blue Sky? Prachtige cd.
6) Het is echt zeldzaam om op internet een forum te vinden waarin mensen zo genuanceerd en beleefd hun mening te verkondigen als op de reacties op deze plaat. Mijn complimenten aan iedereen die heeft gereageerd.

Wat een verhaal heb ik getikt zeg... Ik houd echt van Wilco.

Woody Shaw - Blackstone Legacy (1971)

3,5
Wie mijn bescheiden Woody Shaw-stemmenlijstje ziet, zou me bijna van trollen kunnen beschuldigen. De genialiteit van de trompettist is zo algemeen aanvaard binnen de jazzwereld dat het bijna een dogma is, zie ook de gemiddelden op Musicmeter. En toch krijg ik niet echt grip op zijn werk.

Dit is wat rauwer en abstracter dan de latere platen die ik al van Shaw kende, en eigenlijk zou dat beter bij mij moeten passen. De eerste luisterbeurten bevielen dan ook goed, en daarna was het, net als met Shaws andere platen eigenlijk, wachten op een echte klik die nooit kwam. Interessante muziek, geweldig spel, prima band, mooie hoes ook, maar de waardering komt bij mij om een of andere reden nooit dieper dan de oppervlakte.

Wynton Kelly - Kelly Blue (1959)

3,5
Met: Wynton Kelly (piano); Paul Chambers (bas); Jimmy Cobb (drums)
en op 'Kelly Blue' en 'Keep it Movin'': Bobby Jaspar (dwarsfluit); Nat Adderly (kornet); Benny Golson (tenorsax)

Prima album, misschien van de albums die ik tot nu toe ken van Wynton Kelly als bandleider wel zijn meest typerende plaat. Dat bedoel ik als compliment, want al zijn sterke punten komen goed naar voren op drie eigen composities met (op twee daarvan) enige hulp van de blazers, maar vooral op de drie standards die hij met zijn vaste drum/bas-tandem Paul Chambers en Jimmy Cobb speelt (de drie vormden destijds ook de ritmesectie van Miles Davis). Deze versie van 'Softly, As In a Morning Sunrise' is erg tof, maar wel wat relaxter en nonchalanter dan de definitieve versie van Coltrane van een paar jaar later.

Dat relaxte en nonchalante maakt ook dat ik zelden echt wíldenthousiast wordt van Kelly's solowerk, al zou deze plaat in de toekomst me best nog dierbaarder kunnen worden.

Wynton Kelly - Kelly Great (1960)

3,5
Een van de leuke dingen aan luisteren naar oude jazz is dat je na jaren nog eens een plaat kan tegenkomen die je nog nooit eerder was opgevallen, maar waar een aantal favoriete muzikanten op meespelen. Hier brengt Kelly de befaamde drum/bas-tandem Philly Joe Jones en Paul Chambers van zijn toenmalige baas Miles Davis weer bij elkaar, plus de nog piepjonge (maar al redelijk gevestigde) trompettist Lee Morgan en saxofonist Wayne Shorter, die iets ouder was maar toen nog niet eens zijn debuut als bandleider had opgenomen.

Met zoveel talent in de studio zou ik me bijna niet kunnen voorstellen dat er een slechte plaat wordt gemaakt, en dat gebeurt ook niet. Toch zou ik stiekem wel iets meer verwachten. De legendes spelen een fijn potje hardbop waarbij ik moeilijk stil kan blijven zitten, maar waar ook weinig écht van blijft hangen als de plaat weer voorbij is.

De productie kan ook niet tippen aan bijv. de Blue Note-platen van die tijd. Ik geef toe dat ik het album alleen op Spotify heb beluisterd, maar de lelijke, snerpende manier waarop Morgans trompet is opgenomen op 'June Nights' ligt volgens mij toch echt niet aan de stream. Maar: al met al, retegezellig plaatje.

Wynton Kelly Trio - Full View (1967)

3,0
Met: Wynton Kelly (piano); Ron McClure (bas); Jimmy Cobb (drums)

Je hebt dingen die de tand des tijds goed overleven, en dan heb je een songtitel als 'I Want a Little Girl.' En dan heb je Wynton Kelly (1931-1971), die nog steeds niet altijd de credits krijgt als een van de beste bop-pianisten. Moderne luisteraars zoeken wellicht eerder naar de grensverleggende platen terwijl Kelly eerder een man was van de ouderwetse kwaliteit. Zijn bluesy stijl, met ongeëvenaarde timing, zit tegelijkertijd vol diepgang en swing.

Ook hier, op zijn laatste album als bandleider dat nog tijdens zijn leven zou worden uitgebracht, zit dat allemaal wel snor. Ron McClure vervangt vaste kracht Paul Chambers op bas, maar het klinkt alsof dit trio al jaren samenspeelt. Dat komt misschien ook omdat er vooral voor niet al te moeilijke versies van platgetreden standards wordt gekozen, en dat is ook wel het euvel hier.

Hoe fraai er ook gespeeld wordt (vooral de versie van 'I Thought' en de speelse original 'Scufflin'' zijn erg de moeite waard), het is allemaal zo beleefd dat na een nummertje of drie mijn gedachten toch wel ernstig gaan afdwalen, ondanks de bescheiden albumlengte.