menu

Hier kun je zien welke berichten AOVV als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Andrew Hill - Compulsion!!!!! (1966)

4,0
Ik las ergens dat Andrew Hill op dit album zijn piano als percussie-instrument wilde inzetten, en dat hoor je wel: hij lijkt eerder op de toetsen te rammen en te slaan bij momenten, dan ze te bespelen. Dat geeft zijn solo's trouwens nog wat extra intensiteit.

En soleren kan ie hier, daar heeft hij wel voor gezorgd als componist. Zo schittert hij op Legacy, een track die gekenmerkt wordt doordat er geen blazers te horen zijn! Ook het schitterende basspel van Cecil McBee valt me daarin op, trouwens.

De composities van Hill zijn op zijn minst intrigerend te noemen, hij weet mij als luisteraar steeds naar het puntje van mijn stoel te bewegen. Hubbard horen we op trompet vooral de lange opener trekken, op Premonition zorgt saxofonist Gilmore samen met Hill voor een flinke dosis griezelig vertier in het tussenstuk.

Verder is ook de Afrikaanse percussie een troef, die fungeert als een soort broeierige drijvende kracht op de achtergrond, een metronoom die door blijft gaan, no matter what. Past ook helemaal binnen het concept, en vooral in de opener en de afsluiter komt dit element sterk naar voren.

Na Point of Departure is dit mijn tweede Hill, en hopelijk kunnen er nog heel wat volgen, want ik ben nog lang niet uitgeluisterd!

4 sterren

Anna Calvi - Anna Calvi (2011)

3,5
Anna Calvi, beschermelinge van ene Nick Cave; dan moet je goed zijn, natuurlijk. En dat ze dat is, bewijst ze volgens mij wel met haar debuut. Althans, er zit potentie in.

Opener ‘Rider To The Sea’ is overwegend instrumentaal, en enorm sfeervol. De gitaar van Calvi beweegt zich sloom voort door het kille landschap, waarin een licht briesje zorgt voor vallende blaren. Op het einde hoor je nog wat spookzang, wat het volgende nummer eigenlijk perfect inleidt. ‘No More Words’ begint lekker relaxed, en de zang van Calvi levert meteen een meerwaarde. Het ligt tussen prevelen en fluisteren in, en het zorgt voor een apart sfeertje. De hoes zet je trouwens een beetje op het verkeerde been, dit is toch allemaal vrij donker. Al past die rode lipstick hier om één of andere reden wel bij, vind ik.

‘Desire’ is wat meer pop-georiënteerd, qua geluid dan. Het doet me een beetje denken aan Amy MacDonald, maar dan een klasse of twee beter. En dit nummer is, als je het wat meer gaat beluisteren, ook veel gevarieerder. “Only the lonely”, klinkt het op een bepaald moment. Eerbetoon aan Roy Orbison misschien? Dat verdient de man wel. ‘Suzanne And I’ is een geweldig nummer, echt een vocale machtsontplooiing van Calvi. Het gitaarspel doet vaagweg denken aan Ennio Morricone (het hele album door, trouwens). ‘First We Kiss’ is wel een aardig nummer, maar eerder een tussendoortje; wat er rondom staat is toch wel wat sterker.

‘The Devil’ wordt prachtig ingeleid met van die voor dit album typische gitaarklanken. En dan moet ze nog beginnen zingen! Het gaat erg goed samen. Een heerlijk ingetogen nummer, misschien wel het beste wat deze plaat te bieden heeft. nou ja, ingetogen.. Bij deze dame is het op één of andere manier altijd wel intens. Als je de song dan hoort openbreken in de laatste minuut (ingetogen? Vergeet het!), dan weet je het wel. ‘Blackout’ is een drukker nummer, je voelt constant dat er iets te gebeuren staat, en die verwachtingen worden door Calvi ook ingelost. Die schalkse achtergrondzang ligt me wel niet zo, dat is dan een klein minpuntje. Maar ik kan er heel goed inkomen dat anderen het wel erg fraai vinden. ‘I’ll Be Your Man’ zal ook nooit mijn favoriet nummer worden van deze plaat, maar het is toch ook zeker geen slecht nummer. Al wordt het nummer wel op meedogenloze wijze ingeleid door de bitsige gitaar van Calvi (ik neem aan dat zij zelf speelt).

De twee laatste nummers blijken toch ook erg sterk. ‘Morning Light’ kent een erg mooie aanloop, met de prachtige vocalen, en de nu toch al bekende ingehouden drumslagen. Dit is één van de meer ingehouden nummers, en ook dat doet Anna Calvi meer dan degelijk. Afsluiter ‘Love Won’t Be Leaving’ zet rustig in, maar je voelt de spanning opborrelen, en uiteindelijk komt de song dan ook los. Machtig gezongen ook weer, maar ik val een beetje in herhaling. Anna Calvi zingt soms op het valse af, maar ze weet meestal wel aan de juiste kant te blijven.

Hiermee levert Anna Calvi een fraaie debuutplaat af, maar volgens mij zit er nog meer in dan dit. Af en toe weet het mijn aandacht niet vast te houden, en dat is best jammer; er zou anders een hogere score inzitten. Voorlopig hou ik het op 3,5 sterren.

Anti-Flag - Die for the Government (1996)

3,5
Leuk debuutalbum, ik ken het titelnummer (nou ja, 't is iets meer ) nog redelijk goed van vroeger, en heb het altijd aanstekelijk gevonden. Ook zit er iets fels in het jonge Anti-Flag, dat er de laatste jaren helaas wat uitgegaan is. De maatschappelijke kritiek die ze altijd al hebben geuit ging ten tijde van dit album nog gepaard met een zekere zelfspot, terwijl de laatste albums wel wat serieuzer van opzet zijn. Songs als 'Red, White and Brainwashed', 'Confused Youth' en 'Fuck Police Brutality' vind ik om die manier wel meer dan aardig. Meezingers, ook.

Anti-Flag heeft altijd punk gemaakt van de aanstekelijke soort, wat niet altijd ongevaarlijk is. Hier komen ze er heel goed mee weg, dat moet ik hen nageven.

3,5 sterren

Antony and the Johnsons - Swanlights (2010)

4,0
‘Swanlights’, de nieuwste plaat van Antony and the Johnsons, is wederom een sterke plaat geworden. Ik heb hem wel heel wat draaibeurten moeten gunnen, om er helemaal in te komen. Eerder opperde ik (onterecht) dat deze wel eens het laagste gemiddelde kon hebben van de vier langspelers, omdat de verrassing eraf is. Onterecht dus. ‘Swanlights’ verrast ten dele wel. Er staan songs op die anders klinken, jazeker.

De plaat opent met ‘Everything Is New’, waarvan de titel zowat de hele tekst vertegenwoordigt. Het is niet de beste opener ooit geschreven, maar het nummer zet wel meteen de toon. De piano staat hier voor relatieve rust, er wordt ook een Sufjan Stevens-sfeertje aan toegevoegd, en de stem van Antony maakt dit toch wel weer mooi.

‘The Great White Ocean’ vind ik een pak sterker. Een bedwelmend mooie sfeer wordt gecreëerd door het gebruik van gitaar (die werd ook al op de EP ‘Thank You For Your Love’ gebruikt, mooi!) en de meeslepende vocalen van Antony, maar ook door het achtergrondgeluid, een soort monotone dreun (violen?). Het nummer duurt zo’n vijf minuten, maar gaat nooit vervelen, sterker nog, ik vind dit één van de meest geslaagde songs op het hele album.

Daarna volgt ‘Ghost’, een springerig nummer met meer tempo, door de pianoloopjes. Tekstueel is alles weer meer dan in orde, op de hele plaat trouwens, maar die Antony Hegarty,’t is een absolute vakman op dat gebied. De viool zorgt voor de nodige spanning. “Snake, shed your skin, and go away”, zingt Antony.

Op het volgende nummer is hij zelfs verliefd, en het nummer klinkt ook zo. Antony zingt vrolijk, opgemonterd zelfs, dat heb ik nog niet veel van hem gehoord, eerlijk gezegd. ‘Violetta’ is een vioolintermezzo van ongeveer een halve minuut. Ik begrijp niet helemaal wat het hier staat te doen, maar het kan geen kwaad, en het is niet slecht, dus heb ik er geen problemen mee, en is het ook niet echt een minpunt.

De titelsong duurt ruim 6 minuten, en is bevreemdend en afwijkend. Op de nieuwste van Laurie Anderson is Antony op enkele nummers te horen, en dit nummer had mijns inziens beter gepast bij een persoon als Laurie Anderson. De song blijft echter wel mysterieus, en heeft een zekere aantrekkingskracht, maar ik ben er niet gek op, als ik eerlijk moet zijn. ik zie het als een half geslaagd experiment.

‘The Spirit Was Gone’ leunt wat meer aan bij het oudere werk, en daar zijn Antony en zijn Johnsons toch wel heel erg bedreven in. Wat een prachtsong! ’t Mag misschien niet het meest originele werk ooit zijn, maar het is m’n favoriet nummer op ‘Swanlights’. Droeve pianoklanken, begeesterende strijkers, de melancholische stem van Antony; wat wil je nog meer? Ingetogen songs hebben me altijd al gelegen, al bloeit de song een beetje open naarmate ie vordert.

Het volgende nummer, dat stond al op de EP, en daarover heb ik mijn mening reeds gegeven. Ik blijf het een erg leuk nummer vinden, en op deze plaats krijgt het nog wat extra cachet door het contrast met het vorige nummer. Hier treden de blazers op de voorgrond, en Antony kan maar niet genoeg zijn dank uitspreken.

Dan krijgen we een nummer met de IJslandse sprookjesprinses Björk! Uiteraard is zij niet echt een sprookjesprinses, ik gebruikt die uitdrukking graag omwille van haar stem, en het soort muziek dat zij maakt. ‘Fletta’ is een erg fraai nummer, met na rustige strofes, plotse versnellingen. Het is een barok nummer: luister maar eens naar de pianoklanken en de zang (de stemmen van Björk en Antony gaan heel goed samen naar mijn mening). Ik dacht dat nummer oorspronkelijk bedoeld was voor een album van Björk, maar ben niet zeker..

De instrumentatie van ‘Salt Silver Oxygen’ zorgt voor een algehele sprookjessfeer. Strijkers, fluitjes.. wederom een prachtig nummer. Afsluiter is het langste nummer op de plaat, ‘Christina’s Farm’. De song wordt ingeleid door de piano, en verder ondersteunt die piano Antony. Bijgestaan door nog wat strijkers doet Antony zijn verhaal. De cirkel wordt ook rondgemaakt, wanneer het in opener nog “Everything is new” luidde, zingt Antony nu: “Everything was new; every sock and shoe; my face and your face; tenderly renewed”. Mooie afsluiter, 7 minuten genieten geblazen!

Antony mag van mij nog vele platen maken, hij blijft me verbazen, en heeft vooralsnog geen slechte plaat afgeleverd.

4 sterren

Antony and the Johnsons - Thank You for Your Love (2010)

3,0
Wat je zegt, matthijs, you hate it or you love it. Maar feit is dat Antony Hegarty beschikt over een vrij uniek stemgeluid. Soms klinkt dat fantastisch, zoals de titelsong van deze EP, waar het erg fraai samen gaat me de instrumentatie (nu eens droef klinkend, dan weer opgewekt). Het doet ook mij denken aan 'I Am A Bird Now', m'n favoriete Antony-plaat. Het volgende nummer vind ik een pak minder, eerlijk gezegd; 'You Are The Treasure' is me te slepend, met nochtans mooie, bezwerende pianoklanken

En dan komt het derde nummer, 'My Lord My Love'. Het was al een bonusnummer op 'The Crying Light', de vorige plaat die uit 2009 stamt, lees ik hier in de recensie van de alwetende aERo ( ), en ja, hij heeft gewoon gelijk, dit is een prachtig nummertje. De zang wekt in combinatie met de piano toch een mooi, emotioneel sfeertje op.

'Pressing On', een cover van Bob Dylan. Een verrassende keuze misschien wel, maar net als Hegarty heeft Dylan een unieke stem, zij het op een geheel andere wijze. De versie van Dylan heb ik nog niet uitgepluist, die staat op 'Saved', een minder bekende plaat van Dylan waar ik nog niet aan toe ben gekomen. Deze versie is echter wel te pruimen; meer zelfs, het is gewoon erg mooi om Antony een nummer van Dylan te horen zingen. De akoestische gitaar heeft hier inmiddels de piano vervangen.

Afsluiter is nog een cover, die iedereen ongetwijfeld bekender in de oren klinkt: 'Imagine' van John Lennon. Antony komt naar mijn gevoel niet in de buurt van het origineel, dat simpelweg dynamischer klinkt en de boodschap van dit nummer beter weergeeft.

Maar goed, twee fantastische nummers, één mooi nummer en twee mindere nummers; al bij al heb ik er wel vertrouwen in, in die nieuwe plaat, laat maar komen!

3 sterren

Antti Lötjönen - Quintet East (2020)

4,0
Dit album werd uitgebracht onder de naam van Antti Lötjönen, maar de albumtitel verwijst uiteindelijk naar de volledige band, die als volgt is samengesteld:

Antti Lötjönen - bas
Verneri Pohjola - trompet
Jussi Kannaste - tenorsax
Mikko Annanen - bariton-, alt- en sopraansax
Joonas Tiipa - drums

Lötjönen treedt wel op als bandleider en componeerde ook de 9 stukken op dit album. Bij mijn weten is dit het eerste album onder eigen naam, maar de Finse bassist maakt wel deel uit van een hele resem bands, niet zelden op de kaart gezet dankzij het We Jazz-label.

Het kwintet speelt opwindende jazz, rijk aan details en geweldig uitgevoerd. Trompettist Pohjola is voor mij dit jaar een ware openbaring. Niet alleen speelt hij hier de pannen van het dak, hij bracht ook het album The Dead Don't Dream uit dit jaar. Hij slaagt erin ontzettend veel gevoel én techniciteit in zijn spel te leggen.

De blazers spelen de hoofdrol op dit album, maar dat wil niet zeggen dat de ritmesectie niet belangrijk is. Die is, in mijn oren, namelijk altijd belangrijk, al is het maar om op de achtergrond de composities van de nodige stuwkracht en groove te voorzien. Daarin slagen Lötjönen en Tiipa weergaloos.

De diversiteit van dit album is een ander sterk punt: de ene keer klinken ze heerlijk speels, zoals in Pocket Yoga, om de andere keer weer ronduit onheilspellend (de Monograph-intermezzo's) of dromerig (Erzeben Strasse uit de hoek te komen, tot pure weemoed (Le Petit Lactoire) aan toe. Dit zorgt voor een prettige luisterervaring die niet gauw zal gaan vervelen.

4 sterren

Arcade Fire - Everything Now (2017)

3,5
Toen ik single en titelnummer Everything Now voor het eerst op de radio hoorde, vreesde ik een vreselijke oorwurm te hebben ervaren. Het liedje werd echter regelmatig op Studio Brussel gespeeld, en ik merkte dat het steeds beter begon mee te vallen; ik begon zelfs mee te neuriën. Want ja, zo catchy is het wel. Ik besloot dus de song wat meer marge te gunnen, en dat was een goeie keuze, want nu vind ik het gewoon een fijn liedje. Met de nieuwe plaat in z'n geheel heb ik bewust hetzelfde gedaan, temeer omdat Arcade Fire me tot nu toe nog niet eerder heeft ontgoocheld.

Net als zijn vier voorgangers is Everything Now een machtige plaat, zij het ditmaal op een wat minder positieve manier. Tot en met Creature Comfort is het materiaal ijzersterk (misschien hier en daar wat sloganesk, maar da 's geen ramp). De uitloper van de intro doet me overigens denken aan All Delighted People van Sufjan Stevens..

Het nummer dat daarop volgt, is echter niet bepaald goed te noemen; in een mismoedige bui klinkt het zelfs verschrikkelijk. Peter Pan moet haast één van hun slechtste songs zijn. Chemistry is niet veel beter, maar op zich wel leuk. De warm-koude tweetrapsraket die Infinite Content is, weet me slechts ten dele te charmeren. Het punky eerste gedeelte klinkt net wat te springerig, deel twee wat gelaten.

Gelukkig krijgen we ook in het tweede deel van de plaat nog een topnummer, in de vorm van Electric Blue. Waarom deze spitante song dan weer wel de juiste snaar weet te bespelen, is moeilijk uit te leggen; iets met het aanstekelijke disco-achtige geluid, de enge sprookjesstem van Régine Chassagne en een zekere gemoedelijke cool die van de song uitgaat.

De overige songs zijn niet memorabel, maar ook zeker niet slecht. Gewoontjes is niet een term die ik vaak gebruik wanneer ik naar deze band refereer, maar vooral Put Your Money on Me is me wat te lang en te loom. We Don't Deserve Love bezit dan weer een zekere melancholie, en weet me op die manier traag maar gestaag voor zich te winnen. Ook deze song klinkt loom, trouwens, maar hier stoort me dat gevoelig minder. Om het album af te sluiten, wordt de titelsong in een statig, wat plechtig jasje gestoken; een outro die goed op zijn plaats is voor dit album.

Arcade Fire scheert met Everything Now geen hoge toppen; een slechte plaat is het allerminst. Met wat goeie wil kan ik hier gewoon een goeie score aan kwijt.

3,5 sterren

Arcade Fire - Funeral (2004)

5,0
Er zijn platen die je meteen betoveren, je voor een week of twee in de greep houden en daarna weer langzaam verdwijnen, om af en toe nog eens terug te komen. Er zijn ook platen die je na een eerste, een tweede, zelfs een derde luisterbeurt weinig tot niets doen. Platen die je desondanks toch blijft luisteren, omdat je wil begrijpen waarom zoveel mensen dit zo goed vinden. En soms, soms gebeurt het dat die plaat van grijze rups alsnog transformeert in een indrukwekkende vlinder. Zo’n plaat is ‘Funeral’ van Arcade Fire voor mij. Het heeft erg lang geduurd vooraleer ik het ook maar wist te waarderen, maar toen die klik er eindelijk was, begon het meesterwerk dat deze plaat toch wel is zich langzaamaan te ontvouwen, laag per laag begon me meer en meer te charmeren, tot ook het totaalplaatje klopte als een bus. En nu, ik weet zelfs al niet meer wanneer ik de plaat voor het eerst beluisterde en afkeurde, ben ik er eindelijk toe gekomen om eens een stukje te schrijven bij één van mijn favoriete platen van dit nieuwe millennium.

De hoes past perfect bij de muziek; ze ademt de sfeer van vervlogen tijden uit, die ik nooit heb meegemaakt. Tijden waarin de Kerk nog oppermachtig was, en kunst floreerde. Renaissance, en barok. Stijl en klasse straalt de hoes uit. een hand houdt een inktveer vast, waarmee men vroeger dunne vellen papier beschreef, tot het kostbare manuscripten werden. In de binnenhoes zien we een deel van het bovenlichaam van een dame in voor die tijd typische kledij, en een andere hand, met lichtjes gekromde vingers, die enkele bloemen vasthoudt. Dit alles opgemaakt in vale kleuren. Het CD-boekje bevat een zwart-wit foto van de leden van dit collectief, met Régine Chassagne in het midden, zedig zittend op een stoel. De lyrics bevinden zich ook in dat boekje, en dat vind ik altijd een enorm pluspunt. Ook een lijstje met artiesten die aan dit album meegewerkt hebben; zo zie ik dat Sophie Trudeau van Godspeed You Black Emperor! op ‘Wake Up’ viool speelt. Ik hou wel van dat soort details.

De titel is, zoals velen van jullie reeds weten, niet willekeurig gekozen; de grootmoeder van Chassagne. De grootvader van Win en Will Butler. De tante van Richard Reed Parry. Zij overleden in een periode rond en tijdens de opnames van ‘Funeral’. Vandaar waarschijnlijk dat gitzwarte randje dat er toch omheen hangt. Maar dit album is zoveel meer dan een postuum eerbetoon aan de overleden personen; het is een boodschap voor de hele wereld, met universele thema’s als liefde, familiebanden, tristesse, ennui en de oude dag. Die vaak wat raadselachtige teksten (voer voor eigen interpretatie, dus) zijn wat mij betreft toch wel een serieuze troefkaart.

De muziek dan maar. Het eerste deel van’Funeral’ is opgebouwd uit de Neighborhood-cyclus, met ‘Unne année sans Lumière’ daar vreemd genoeg tussen. ‘Neighborhood #1 (Tunnels) is meteen een prachtig nummer, we maken kennis met de stem van Win Butler, die altijd op het randje lijkt te zingen, en daar soms ook overgaat. We maken ook reeds kennis met die geweldige manier van opbouwen die Arcade Fire kenmerkt; laag per laag wordt die song opgebouwd, en naar een climax gestuwd. Alles aan dit nummer is meeslepend; de gitaarriff, het verdwaalde pianoriedeltje dat zich soms mengt; en natuurlijk die zang van Win Butler. Velen struikelen erover, ik vind het werkelijk fantastisch.

‘Neighborhood #2 (Laïka)’ is uitgegroeid tot één van mijn favorieten. De song lijkt te gaan over de broer van Win en Will Butler, die hier wordt afgeschilderd als een vrijbuiter, een eigenzinnig figuur. Of het ook echt autobiografisch is, daar hebben we het raden naar. Wat wel een feit is: de toevoeging van accordeon levert magische momenten op. de zang is de hele song lang waanzinnig, zeker als Chassagne invalt. De tekst is raadselachtig, maar prachtig: “Alexander, our older brother; set out for a great adventure; he tore our images, out of his pictures; he scratched our names out of all his letters”. Het geeft me een levendig beeld van waar het over gaat, ik kan me perfect inleven in de situatie.

‘Une année sans Lumière’ lijkt een rustpunt te zijn, welgekozen bovendien. Het opmerkelijke is dat Engels en Frans door elkaar worden gebruikt. Het lijkt een nummer dat rustig indommelt, en zal afklokken op een kleine drie minuten. Die laatste minuut is dan ook een ware verrassing (en dat zal niet de eerste keer zijn dat ze de luisteraar op het verkeerde been zetten, zal later blijken). Een versnelling wordt ingezet, om daarna de song in alle rust te laten wegfaden. Nog een opmerking: het drumspel is hier erg simpel, maar o zo efficiënt.

Verder met de Neighborhood-cyclus, want ‘Neighborhood #3 (Power Out) zet meteen verschroeiend in. Het gebruik van de xylofoon, wat deze toch wel zware song iets luchtigs geeft, vind ik werkelijk geniaal! Het drumritme stuwt de song voort, en die gitaarhook die er enkele keren in voorkomt , behoort ook tot één van mijn favoriete gedeeltes; zo verslavend. Dit nummer heeft alles van een stadionrocker, maar wijkt er tegelijkertijd ook weer zo erg van af, wat van Arcade Fire toch wel een vrij uniek fenomeen maakt. De cello doet ook z’n werk hier, melancholie wordt op de spits gedreven, in deze heerlijk uitdijende song. Het spelplezier spat er toch ook van af, vind ik, als je Win Butler z’n ding hoort doen (hij gaat lekker loos), en als ik m’n ogen sluit, kan ik me inbeelden dat de band het erg naar z’n zin heeft.

‘Neighborhood #4 (7 Kettles)’ sluit de cyclus, en daarmee ook het eerste deel van de plaat, af. Het mooie aan deze song is dat je ook echt theeketels hoort fluiten. Het is een meer ingetogen song, met innemend vioolspel en een ingehouden gitaarlijntje. En toch voel je die spanning des te meer; de koude rillingen verdringen zich om over m’n rug te mogen lopen. Vooral bij het vioolspel. “You gotta give it time”, zingt Butler. Brandend actueel in een tijd waarin alles zo snel mogelijk moet verlopen. Het leven is een heuse rat race, en iedereen doet eraan mee, gedwongen of ongedwongen. Enkele lichtpunten in de duisternis preken vanachter hun hoogstoel, zo ook de mensen van Arcade Fire.

‘Crown Of Love’ zet zich in, meteen erg zwaar en emotioneel klinkend, maar o zo mooi. Dit nummer is na verloop van tijd een echte meezinger geworden voor mij; als ik het hoor, kan ik het niet laten om m’n scheur Butlergewijs open te zetten en uit volle borst mee te janken. Chassagne mag ook nog eens zingen, als background-engeltje. Er gaat een zekere statigheid uit van deze song, niet in het minst dankzij de dramatische strijkers. ‘Crown Of Love’ is een gitzwarte wals, met wederom een verrassend einde. Weer een versnelling hoger, tja. De violen lijken helemaal gek te worden.

‘Wake Up’ is een heus theaterstuk, bestaande uit twee bedrijven. Het eerste bedrijf is verpletterend zwaar, dramatisch, ondraaglijk. Die tekst is ook zo zwart en pessimistisch: “Somethin’ filled up my heart with nothin’, someone told me not to cry; but now that I’m older, my heart’s colder, and I can see that it’s a lie”. De angst voor de dood spreekt ook erg uit dit nummer. Instrumentaal voel je een beetje dat dit nummer een heel ander slot gaat krijgen dat het begin. Na 3 minuten 50 seconden begint het tweede bedrijf. Luchtigheid valt in. Het intens genietende publiek mag meedoen op de achtergrond (ik doel dan op die samenzang). Het nummer kent op het einde nog een bescheiden vocale uitbarsting van Butler (daar hoor je al in terug wat je in 2010 kon horen in ‘Month Of May’).

‘Haïti’ is een nummer dat Chassagne eens voor haar rekening neemt. Meteen vraag ik me af waarom zij niet meer mag zingen; ze heeft namelijk een prachtige stem, die me enorm aanspreekt. Het is een frivool nummer, maar de tekst is vrij donker. Toen ik het nummer voor het eerst beluisterde, dacht ik: “Wat bazelt zij nu? Is het Arabisch of zo?”, maar het is dus weer Frans dat tussen het Engels vermengd wordt. Canada, een land van twee talen. Ook Haïti is brandend actueel, kijk maar naar de aardbeving die er vorig jaar als een bom insloeg. Nu ga ik niet beweren dat Arcade Fire die aardbeving voorspeld heeft, dat zou een beetje kortzichtig zijn. Het geeft wel aan dat de muziek van Arcade Fire niet tijdsgebonden is.

De overgang naar ‘Rebellion (Lies)’ is naadloos. Je hebt zelfs niet door dat er een andere song begint. De bas is hier de stuwende kracht, waarover dan instrument per instrument wordt gedrapeerd. Piano, viool, gitaar. Win Butler zingt weer, en doet dat nog altijd even bezwerend. Dit is een heus prijsnummer, eigenlijk het enige nummer dat ik meteen erg goed vond. Nu zou de typering “erg goed” deze song simpelweg tekort doen. Hier kan je simpelweg niet op stilzitten. Een fantastisch staaltje van songwriting en componeren. Best wel vreemd eigenlijk, dit soort muziek is normaal gezien niet erg dansbaar, maar ‘Funeral’ wel. Arcade Fire maakt er een groot feest van, weliswaar in mineur; dat zwarte randje blijft in elke song zitten.

De afsluiter vinden velen betoverend mooi, en bij mij heeft het lang geduurd, maar ach. Je kan er niet omheen, natuurlijk, en op den duur raak je in de band van zo’n song. De spookachtige, ijle stem van Chassagne zit daar natuurlijk voor iets tussen, en ook de intrieste tekst van het nummer. ‘In The Backseat’ is de song bij uitstek om een trauma te relativeren. En wijkt ook behoorlijk af van de andere songs op deze plaat, vind ik. Mooie strijkersarrangementen nemen je mee op sleeptouw, af en toe wordt de song wat drukker, en we horen ook blazers (volgens het boekje is het een hoorn). Deze zaken zorgen voor extra cachet, extra inlevingsvermogen, extra emotie ook. Na bijna vijf minuten begint de song langzaam weg te sterven, en bedenk ik mij dat die albumtitel toch wel erg treffend is. Niet alleen voor de omstandigheden eromheen, maar ook gewoon voor de hele plaat. Net als een begrafenis werkt deze plaat enorm op het gemoed, en ik kan dit niet op alle momenten van de dag aan. Ik kan er intens van genieten, en oprecht heel triest van worden, zonder daarbij te vergeten dat het leven niet altijd een feest is, maar het toch altijd zijn mooie momenten zal hebben.

Om aan te geven dat we met uitmuntende songschrijvers te maken hebben, enkele van mijn favoriete passages:

“You change all the lead, sleepin’ in my head to gold” (Neighborhood #1 (Tunnels))

If you want somethin’, don’t ask for nothin’; if you want nothin’, don’t ask for somethin’” (Neighborhood #2 (Laïka))

“And the power’s out, in the heart of man; take it from your heart, put in your hand” (Neighborhood #3 (Power Out))

“Sleeping is giving in, no matter what the time is; sleeping is giving in, so lift those heavy eyelids” (Rebellion (Lies))

En tot slot, om aan te geven dat zelfs de gedachte aan het dragen van verantwoordelijkheid loodzwaar kan zijn:

“I like the peace, in the backseat; I don’t have to drive, I don’t have to speak; I can watch the countryside, and I can fall asleep” (In The Backseat)

Met ‘Funeral’ heeft Arcade Fire een meesterwerkje afgeleverd, hun langspeeldebuut bovendien. Een geweldige plaat is dit, die ik eenieder kan aanbevelen, en die garant staat voor het laten opborrelen van tonnen emoties. Soms moet je wel wat geduld hebben vooraleer de songs landen (ik kan erover meespreken), maar eens dat gebeurt, dan is het dubbel en dik de moeite waard. Als dit niet gebeurt, dan mis je mijns inziens een unieke luisterervaring.

5 sterren en een welverdiend plaatsje in mijn top 10.

Arcade Fire - Neon Bible (2007)

4,5
Arcade Fire heeft op het moment van mijn schrijven reeds 3 platen uitgebracht, en allemaal hebben ze een kernthema als solide thema. Op deze ‘Neon Bible’ is dat godsdienst (iets wat uit de titel duidelijk valt af te leiden), en tekstueel is het, net zoals ‘Funeral’, niet erg rooskleurig. Op deze plaat staan ook minder uitspattingen dan op ‘Funeral’, terwijl het dan wel weer wat grootser klinkt. Enkele nummers geven ook al de discokant van Arcade Fire voor een deel bloot. Verder ga ik dit niet vergelijken met ‘Funeral’, want dat is niet echt eerlijk; dat blijft in mijn ogen een volstrekt unieke, geniale plaat, en het zal erg moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om die plaat te overtreffen. ‘Neon Bible’ is echter een meer dan sterke tweede van de Canadezen.

Het CD-boekje dat bij mijn exemplaar zat, is in ieder geval erg de moeite waard. Alle lyrics staan er in (altijd een pluspunt bij mij!), de overheersende kleur is zwart, met hier en daar wit, als tegengewicht. De foto’s zijn op artistiek vlak erg mooi, en passen ook wel in de sfeer van dit album; een meisje dat een boek leest (de Neon Bible waarover men het heeft, zou ik denken), geflankeerd door twee jongens met een trompet; een hevig klotsende zee waarin dan stilaan in het zwart geklede figuren naar boven komen, met een grote X op de romp (op elke pagina staat zo’n foto, het lijkt wel een kortfilmpje, als je het pagina per pagina bekijkt, maar dan wel een intrigerend kortfilmpje). Op de laatste pagina ontwaar ik een rijtje artiesten die een bijdrage hebben geleverd, dat nog een pak langer is dan op ‘Funeral’. Die pagina leert me ook dat de albumtitel afkomstig is van een roman van de mij onbekende schrijver John Kennedy Toole. Als ik dan even op Wikipedia ga kijken, ontdekt ik dat het een beetje een illuster figuur was, wat dus perfect past bij deze plaat. Een illustere plaat.

Maar goed, de plaat zet in met ‘Black Mirror’, een titel die meteen raak is; enkele woordjes in het Frans mengen zich onder de uitstekende tekst; bovendien is het een spannend, duister nummer. De titel mag dan wel helemaal raak zijn, maar het is toch een beetje een aarzelende start. Die wordt helemaal tenietgedaan door het hierop volgende ‘Keep The Car Running’; een pak vinniger. Handgeklap, ritmisch gitaarspel, pompend drumwerk, en een overtuigend declamerende Win Butler; meer heeft zo’n song blijkbaar niet nodig om geweldig goed uit de verf te komen. De titelsong is een beetje een buitenbeentje, enorm ingehouden, en zelfs een beetje saai, naar mijn mening. Maar de tekst maakt dit draaglijk; je vraagt je af waar het net om gaat, zoals wel vaker bij die semi-vage teksten. Mij lijkt het allemaal vrij apocalyptisch, en dit is misschien een verkeerde gedachtegang, maar de titel zou in dat geval kunnen slaan op het Nieuwe Testament (waar de Apocalyps volgens mijn beperkte Bijbelkennis toch deel van uitmaakt).

Schokkend is dan de opening van de volgende song, ‘Intervention’. Dat gebeurt door middel van een heus kerkorgel, dat het hele nummer lang dreigend op de achtergrond zijn rol blijft spelen. En zo lijkt elke iets mindere song afgewisseld te worden door een kathedraal van een nummer. De manier waarop dit nummer steeds meer aanzwelt, en de haartjes op m’n armen als het ware overeind trekt, is toch een beetje het handelsmerk van deze band. Op ‘Black Wave/Bad Vibrations’ mag Chassagne, de vrouw van Win Butler, nog eens op het voorplan aantreden, met die prachtstem van ‘r. Er klinkt, net zoals op ‘Funeral’, nog steeds een soort kinderlijke onschuld door in haar stemgeluid. Wat ook merkwaardig is, is het feit dat het nummer eigenlijk in tegengestelde richting gaat; Chassagne heeft het eerst over “les vagues de l’oubli”, en in het tweede, dreigende deel van de song heeft Butler het over “There’s a great black wave in the middle of the sea”. Maar ik denk dat het niet zoveel verschil uitmaakt, “Bad Vibrations” en “Black Wave” zou wel eens op hetzelfde kunnen slaan.

Dit nummer vloeit naadloos over in één van mijn favorieten, het heerlijk relaxed beginnende ‘Ocean Of Noise’ (die nonchalante basgitaar, geniaal gewoon!). Het sfeertje dat van deze song afdruipt, is om van te smullen en van te huiveren tegelijk; die tweespalt maakt het net zo’n geweldig nummer. na ongeveer drie minuten treedt de piano prominent op de voorgrond, om de fantastische finale in te luiden. De manier waarop die blazers in het geheel worden geïmplementeerd, getuigt van een uitzonderlijk talent. Samen met de strijkers trouwens, die het dramagevoel nog wat versterken. Zelden heb ik een song zo statig en waardig horen eindigen. En dit keer wordt de rangorde doorbroken; na een geweldig nummer volgt zowaar nog eens een geweldig nummer, dit keer in de vorm van het erg levendige, springerige, wispelturige ‘The Well And The Lighthouse’. De waterput en de vuurtoren; over hoogtes en laagtes, vergeet vooral je ticket retour niet! Het tweede deel van de song (over “the lighthouse”) is haast cabaretesk. Maak er een theatershow van, en trek ermede rond de wereld, zou ik zeggen. Succes zouden ze ongetwijfeld oogsten. Wat dit nummer ook zo mooi maakt, is de toevoeging van de harp, op onnavolgbare wijze bespeeld door Liza Rey. Ook Owen Pallett speelt weer mee op dit album, trouwens, zij het in een wat minder vooraanstaande rol. Dit slechts terzijde.

Want we moeten door met de muziek. Het vorige nummer heeft zich nog maar net in alle stille schoonheid naar z’n einde gesleept, of een vitaal nummer zet in. ‘(Antichrist Television Blues)’. Deze song van ruim 5 minuten is een aangrijpend verhaal van een “God-fearing man”, die een spiegel op de wereld wil richten, in de hoop ‘m weer beter en zuiverder te maken. Het lieflijke, af en toe opdravende pianospel creëert een extra dimensie, en het einde van deze song is wel erg abrupt. Muzikaal is het misschien wel een ode aan de bluesmuziek, want Arcade Fire is toch ook wel gebeten door de oude bluesmuziek, die passie is zeker aanwezig. ‘Windowsill’ is tussen al deze giganten op het einde misschien (tijdens de eerste luisterbeurten toch zeker) een beetje een grijze muis, maar in feite is ook dit weer een erg geslaagd nummer. De wereld gaat naar de haaien, luidt de boodschap, en wij kijken liever in alle vermeende onschuld weg dan er iets aan te doen. Het pijnlijke is dan ook dat dit niet gelogen is. Een ietwat spaarzamer nummer, zeker tegenover het volgende, ‘No Cars Go’. Je hoort al vanaf de eerste noten dat dit in feite één van dé hoekstenen van deze plaat is. Terwijl het tekstueel dan weer niet al te veel om het lijf heeft. De tegenstelling; het ene nummer is een spervuur aan woorden, het andere nummer is een rijke, prachtige omkadering van bondigheid. Dit nummer weet me dan vooral muzikaal uitermate te boeien, want wat zit dit goed ineen, zeg! Dat zijn we natuurlijk van Arcade Fire gewoon, het vioolspel en de blazers zijn niet zelden groots op de werkjes van deze band. Dit is ongetwijfeld het meest grootse nummer op de plaat, een nummer met stadionallures. Een hele waaier aan instrumenten passeert de revue; koude rillingen bezorgende strijkers, warme koperblazers, en ik meen zelfs een innemend stukje accordeon te hebben gehoord. Op een bepaald moment ga je gewoon spontaan in je handen klappen, dat bedoel ik met stadionallures.

Afsluiter is het verrassende ‘My Body Is A Cage’. Een onheilspellend kerkorgel speelt weer een hoofdrol, koorzang weerklinkt in samenhang met Win Butler, en na twee minuten breekt de song nog open ook. Gospel op z’n Arcade Fires.

En dan heb ik het eigenlijk nog amper over de teksten gehad. Die zijn wederom van een erg hoog niveau, en handelen over onder andere angst van het Opperwezen (en het hele gedoe daaromtrent), het verdrukkende leven van de normale man, het verstikkende karakter van het mens-zijn en de verdorvenheid van de wereld. Misschien, in navolging van mijn stukje bij ‘Funeral’, toch ook maar eens enkele geweldige fragmenten tevoorschijn halen:

“Working for the church while your life falls apart;
Singin’ Hallelujah with the fear in your heart.”
(‘Intervention’)

“You’ve got your reasons;
And me, I’ve got mine;
But all the reasons, I gave;
Were just lies, to buy myself some time.”
(‘Ocean Of Noise’)

“I heard the voice;
Calling from just outside the well;
She said: “You fool, now that;
You know your end is near;
You always fall;
For what you desire;
Or what you fear!””
(‘The Well And The Lighthouse’)

Vooral dat laatste fragment vind ik van grote klasse, erg poëtisch uitgedrukt. Ik neem het woord Shakespeariaans niet gauw in de mond, maar dit komt toch aardig in de buurt..

‘Neon Bible’ is een ijzersterke opvolger van ‘Funeral’, en lost de verwachtingen misschien niet geheel in. Maar als ik een tip mag geven; beluister dit plaatje, en denk niet te veel aan ‘Funeral’, probeer je helemaal in te leven in deze plaat. En dan heb je gegarandeerd een prachtige luisterervaring te pakken.

4,5 sterren

Arcade Fire - The Suburbs (2010)

4,0
Ik heb het al gezegd, maar dit is de minste van de drie. Debuut 'Funeral' is enorm gegroei in mijn luisterervaring, en staat inmiddels dicht bij een plek in m'n top 10. 'Neon Bible' is minder conceptueel dan 'Funeral', maar kent ook erg sterke songs; het voelt alleen wat minder aan als geheel. Maar het is wel tamelijk donker. 'The Suburbs' is dan weer heel erg conceptueel, misschien wat te conceptueel, in die zin dat de plaat wat aan de lange kant is. Nu zijn er wel meer platen met lange duurtijd ('Illinois' en 'Lift Your Skinny Fists Like Antennas To Heaven', om er maar 2 op te noemen ) die ik geweldig vind, maar hier zie ik het een beetje als minpunt, in die zin dat er wat minder sterke nummers opstaan, zoals (en dat is voor mij persoonlijk dan) 'Modern Man' en het al te simpele 'Month Of May', al moet ik daarbij wel vermelden dat het op de plaat verrassend genoeg wél past, waar ik het als losstaand nummer vrij banaal vond.

Dat geeft aan dat de plaat wel degelijk goed in mekaar zit, en dat kan natuurlijk niet anders, Arcade Fire heeft er de klasse voor ook. Zo brengt 'Rococo' er wat zwierigheid in, en vind ik ook enkele opvallend poppy nummers op de plaat terug (wat me ook reeds overkwam bij de nieuwe van Broken Social Scene). Ik noem maar 'Ready To Start', meezinger 'City With No Children' en het al eerder aangehaalde 'Month Of May'.

Wat nog altijd als een paal boven water staat trouwens: Régine Chassagne weet te charmeren met haar aangename stemgeluid. Een nummer als 'Empty Room', met de heerlijk drukke violen, weet zij naar een hoger niveau te tillen. Win Butler vind ik hier dan weer een stuk minder sterk, minder onvertuigend ook, maar luister naar 'Funeral', en je weet dat het zowiezo moeilijk was om nog beter te doen.

Nog iets nieuws: de term disco gelinkt aan Arcade Fire. In 'Sprawl II (Mountains Beyond Mountains)' gaan ze duidelijk die toer op. Het voelt bevreemdend aan, maar ik vind het stiekem wel leuk. Maar 't is nu niet dat het m'n favoriete nummer van deze plaat is of zo. Die eer valt misschien wel te beurt aan het geniale 'Half Light I' (niet toevallig gezongen door Régine Chassagne?), met zijn overigens geweldige instrumentatie? Ja, ik geloof het wel. Tevens ook voor mij het enige nummer dat enigszins in de buurt komt van hetgeen het debuut in mij opwekte.

Is dit nou een goede plaat? Jazeker is het een goede plaat. We hebben het wel nog altijd over Arcade Fire, mensen, en ja, dit is hun minste tot nu toe, maar nog altijd een erg goede plaat. Ik hoop ooit nog eens een plaat van Arcade Fire te mogen luisteren die me evenveel beweegt als 'Funeral'. Met het talent dat deze groep bezit, is dat goed mogelijk. Maar wat ze nu uitbrengen, daar ben ik in ieder geval meer dan tevreden mee.

3,5 sterren

Archie Shepp - Mama Too Tight (1967)

4,0
De stelling dat je door dit album een flink eind wordt weggeblazen, klopt niet alleen figuurlijk, want maar liefst 6 muzikanten bespelen op dit plaatje een blaasinstrumenten. Naast Shepp (verantwoordelijk voor het gros van de composities) op tenor sax, zijn dat volgende heren:

Tommy Turrentine: trompet
Grachan Moncur III: trombone
Roswell Rudd: trombone
Howard Johnson: tuba
Perry Robinson: klarinet

Vooral het feit dat er twee trombonisten meespelen, is wel opvallend; volgens mij gebeurt dat niet al te vaak in kleine bezetting.

De muziek zelf dan. De plaat opent met een lange suite van 19 minuten, een waar festijn voor de liefhebber van georganiseerde toetergekte. De spetterende duels vliegen je om de oren, de spanning is te snijden. Daarna volgt het titelstuk, dat heerlijk swingend van start gaat, en op die manier wel een orkestraal karakter heeft. Het heeft ook wel iets frivools en bluesy, en doet me hier en daar wat aan Mingus denken trouwens, geen misse associatie!

Theme for Ernie is het kortste nummer van het album, en laat het gaspedaal even helemaal varen. We krijgen een broeierig gedoe, alsof het rechtstreeks uit een schemerig, schimmig barretje komt gewaaid, zo rond een uur of drie des nachts, tot de song in de laatste minuut toch enigszins ontspoort, om tenslotte weer tot rust te komen. "Het is laat genoeg jongens, de bar gaat sluiten.". Afsluiten doet deze plaat met Basheer, en dat is weer en wat meer orkestrale track, met een hoofdrol voor de lekker losgeslagen leden van het toeterkoor. Ruim tien minuten uitgelezen uitzinnigheid!

4 sterren

Archie Shepp - The Magic of Ju-Ju (1967)

4,0
Wat Soledad hierboven schrijft over het openingstrack, kan ik enkel volmondig beamen. Een meesterwerkje, die interactie tussen de sax van Shepp en de wel zeer diverse percussie is om van te smikkelen en te smullen. Werkt erg hypnotiserend, en bezit inderdaad de kwaliteit om je in een trance te doen vallen. Waar voorganger Mama Too Tight de klemtoon op de blazers legde, is dat op The Magic of Ju-Ju duidelijk - naast Shepp zelf uiteraard - de percussie.

Zoals eerder aangegeven, opent de plaat met een ware klepper, te weten het titelstuk. Je zou kunnen aangeven dat, als je de opener van deze en diens voorganger op één plaat zou zetten, je een geweldig meesterwerk zou krijgen, maar dat betwijfel ik, omdat ze zo verschillend zijn. Shepp mag wat mij betreft niet enkel voor zijn compositorisch en speeltechnisch talent bejubeld worden, maar zeker ook voor zijn aanleg hechte, coherente albums te maken, die van de eerste tot de laatste minuut gewoon juist aanvoelen. Al leunt dat ook weer aan bij componeren, natuurlijk.

De drie tracks die volgen, halen dat fabelachtige niveau niet, wat geenszins een schande is. You're What This Day Is All About klinkt met zijn twee minuten en speelse karakter een beetje als een amusant intermezzo, als een drietal grappen die tussen de nummers door gesmokkeld worden tijdens een concert. Leuk, luchtig, meer ook niet. Op Shazam! komt het vermogen van Reggie Workman om funky baslijnen te introduceren bovendrijven, wat het nummer een lekkere aanstekelijkheid meegeeft.

De afsluitende track is getiteld Sorry 'Bout That, maar na zo'n plaat zijn verontschuldigingen niet bepaald nodig. Dit nummer trekt het niveau weer wat omhoog, klokt net boven de tien minuten af en laat die heerlijke combinatie sax/percussie weer horen. Vooral Beaver Harris toont zich een beest achter het drumstel.

4 sterren

Archie Shepp - The Way Ahead (1968)

4,5
Archie Shepp is, denk ik, op relatief korte tijd één van mijn favoriete saxofonisten aan het worden. Op zijn vuurdoop als bandleider bracht hij een eerbetoon aan grote inspirator John Coltrane, maar wist hij zelf reeds zijn eigen stempel in vet op de composities te drukken. Daarna heb ik een sprongetje in de tijd gemaakt, richting 1967, een jaar waarin Shepp twee geweldige albums naliet. En, zo blijkt nu, zou hij dat in 1968 nog eens overtreffen met The Way Ahead.

Het begint al gelijk prachtig met die opener, een compositie van pianist Walter Davis Jr. (hier ook te horen). Lekker bluesy ritmes, met Shepp die daaroverheen lekker rauw knarsend soleert zoals alleen hij dat kon. Jawel, Coltrane klinkt hierin door; maar evengoed Ayler. En laten we toch vooral niet vergeten dat Shepp bovenal klinkt als Shepp?

Die opinie wordt kracht bijgezet in het monsterlijke Frankenstein, een compositie van de enigmatische trombonist van het stel, Grachan Moncur III. Statig trompetspel van Jimmy Owens (ten tijde van de opnames net geen vijfentwintig, nu bijna een trotse tachtiger), en Shepp die vrije baan krijgt, af en toe in duel gaat met één van de andere blazers. Naarmate het nummer vordert, gaan de muzikanten hun instrumenten steeds intenser en urgenter bespelen, wat een prettige zenuwachtigheid oplevert. Bruisend samenspel tussen sax, trombone en trompet; enerverend tegendraadse piano-jingles; een onweerstaanbaar ritmische groove; deze compositie heeft het gewoon allemaal, uiteraard niet in het minst omwille van de meesterlijke uitvoering.

Shepp zelf leverde de derde compositie, Fiesta. Dat begint met een fraaie drumsolo, waarna Shepp het feest op dissonante wijze opent. Meer dan waar dan ook op het album is het de ster van de bandleider die hier schittert; terwijl Owens en Grachan voor een rijke voedingsgrond zorgen, mag Shepp zich heerlijk laten gaan. En dan krijg je waar voor je geld, natuurlijk. Al moet ook gezegd dat Fiesta niet zomaar 10 minuten voluit gaan is; welneen, er is ook ruimte voor contemplatie, en het zijn net die momenten die de balans in evenwicht houden, die voor een geweldige dynamiek zorgen en de luisterervaring optimaliseren.

Afsluiten doet deze plaat met de standard Sophisticated Lady, die Ellington in 1932 reeds bedacht. Shepp laat zich meteen gelden met een drukke opening, maar neemt gauw wat gas terug, al blijft dit in uitvoering onmiskenbaar Shepp, met bakken rauwe, bluesy emotie.

Een waardig sluitstuk van een schitterende plaat, al moet ik zeggen dat ook de twee bonustracks, die in 1998 werden toegevoegd aan de CD-release, ferm de moeite zijn.

4,5 sterren

Arctic Monkeys - Suck It and See (2011)

3,0
Je hebt van die bands die meteen scoren, met hun eerste plaat. Die de harten van miljoenen tieners veroveren, terwijl ze zelf nog tieners zijn. Arctic Monkeys is zo'n band. Hun debuut was een enorm succes, en frontman Alex Turner en zijn kompanen waren meteen idolen. In 2006 was dat. Vijf jaar later bewijzen ze ook nog eens dat ze nog niet bepaald opgebrand zijn, want het is toch al hun vierde plaat. Er zijn trager werkende bands, bedoel ik maar.

Turner is het grote uithangbord van deze band, natuurlijk. De eerste twee platen vind ik persoonlijk nog altijd de beste, met snedige popsongs, niet zelden voorzien van een scherpe tekst. Een zijproject met Miles Kane werd ook bijzonder goed gesmaakt (Last Shadow Puppets). 'Humbug' was een wat obscuurder plaatje, met Josh Homme aan de knoppen (duidelijk te horen). En nu is er dus 'Suck It and See', een logisch (of toch niet?) vervolg op 'Humbug'.

Men keert wat meer naar de oude sound terug, zonder te vergeten wat ze getoond hebben met 'Humbug'; dat ze daadwerkelijk de potentie hebben om dat soort songs te schrijven. Dit is dus een volgende stap, het is allemaal minder donker dan 'Humbug'. Enkele vaste ingrediënten zijn hier natuurlijk ook weer terug te vinden. De stem van Turner, de soms idiote songtitels ('The Hellcat Spangled Shalalala'; 'Don't Sit Down 'Cause I've Moved Your Chair') en de simpele doch efficiënte gitaarriffs.

Tot nu toe zou je denken: dit is gewoon weer zo'n sterke plaat van Arctic Monkeys. Daar heb ik toch mijn bedenkingen bij. Het songmateriaal vind ik heel wat zwakker, de teksten zijn ook niet meer wat ze geweest zijn (al heb je af en toe nog wel een geniale zin of halfzin, zoals degene die stoepkrijt hierboven aanhaalt) en die simpele, efficiënte gitaarriffs klinken me soms wel iets te efficiënt in de oren; zo boeten ze gedeeltelijk aan kracht in.

Maar je kan het talent van zo'n Turner toch niet wegstoppen, wat je ook doet. Op elke plaat die hij maakt zal minstens één song staan die meer dan de moeite waard is. Dat is hier ook het geval. 'Piledriver Waltz' is een bloedmooi nummer, en mijn favoriet van deze plaat. Het laat "een andere kant" zien, vind ik. Verder heb je ook nog 'The Hellcat Spangled Shalalala', dat ondanks zijn wat vreemde titel gewoon een heerlijke popsong is, die het ongetwijfeld goed doet op een festival. Van dezelfde makelijk is 'Don't Sit Down 'Cause I've Moved Your Chair'; ook zo'n idiote titel, en bij uitbreiding ook een idiote tekst. Maar het is wel catchy, je gaat het vanzelf meezingen.

Een laatste bemerking is dat dit wat meer leunt naar Last Shadow Puppets; die 60's-invloed hoor je er toch in. Zo'n nummer als 'She's Thunderstorms' is beladen met dat typische soort romantische geluid, waar ik niet echt een etiket op kan plakken. Bij vlagen zou je gedesinteresseerd wegdromen, maar ten gepaste tijde wordt je toch weer bij de les gebracht door bijvoorbeeld een snedige gitaarpassage.

Arctic Monkeys hebben met 'Suck It and See' geen hoogvlieger in hun oeuvre afgeleverd, maar toch een meer dan degelijke plaat. Ik verwacht echter wel meer van Turner, hij heeft zeker het talent. Ik blijf dan ook uiterst nieuwsgierig naar de toekomst van deze band uitkijken.

3 sterren

Arctic Monkeys - The Car (2022)

3,0
Vooreerst: heel erg prettige albumhoes. De compositie klopt gewoon, waardoor iets wat in feite behoorlijk gewoontjes is toch mysterieus overkomt.

Dat sluit aan bij de inhoud van het pakketje, en ook weer niet. Turner en co. lijken er een stijloefening van te hebben gemaakt met als doel 10 kortverhalen te brengen die de luisteraar constant doen schipperen tussen lamlendigheid en beleving. De kracht zit 'm dan ook in de details. Tekstueel is het weer prima in orde, Turner heeft zich reeds in de beginjaren van de band bewezen op dat vlak, al hoeft alles de laatste paar albums niet zo gejaagd of direct te klinken. In combinatie met zijn croonerneigingen zorgt dat voor een soort mijmerende lijzigheid die me in het beste geval helemaal weet mee te trekken, maar aan de andere kant van het spectrum dan weer volledig koud laat.

Zo gaat het ook met de inkleding van de songs, eerlijk gezegd. Voortbordurend op de thematiek van kortverhalen lijken de songs me nog het meest geschikt als filmmuziek (bij voorkeur van die schimmige films noirs), met veel gevoel voor drama. Grootschalig noch grotesk echter, wel eerder ingehouden en, nou ja, lamlendig.

Met wisselend succes, wat mij betreft. Zo is Body Paint een ambitieuze, imponerende compositie wat mij betreft, waarin ik nog lang kan grasduinen op zoek naar fijne details of invloeden. Mr. Schwartz is een briljantje in al zijn eenvoud en puurheid. En Sculptures of Anything Goes weet me helemaal onder te dompelen in de duistere beschutting van een schimmige nachtclub in een achterafstraatje. Maar daartegenover staan dan weer een aantal songs waarbij de magie helemaal uitblijft. Iets wat ik ook wel ervoer bij hun vorige, maar daar helt de balans wat meer in de goeie richting.

3 sterren

Aretha Franklin - Spirit in the Dark (1970)

4,0
Schitterende plaat van Aretha, nog wat beter dan haar andere 1970-release (al hou ik het qua score hier op MuMe op hetzelfde).

Zoals hierboven reeds wordt vermeld door thelion: blues en gospel domineren op dit album. Soul blijft uiteraard aanwezig, vooral in de stem van Aretha dan, hoewel ik haar op de eigen songs opvallend bluesy vind zingen. Steevast met tonnen karakter en inleving, dat wel.

Een andere drijvende kracht van dit album zijn de backing vocals, die zorgen echt voor het gospelgevoel - in die zin vind ik de albumtitel, naar één van Aretha's eigen nummers, erg treffend. En de instrumentatie is natuurlijk ook weer top, zoals dezer jaren verwacht mocht worden daar.

Wat me tegenhoudt om meteen 4,5 sterren uit te delen, zijn een tweetal songs die me wat minder doen, en dan heb ik het over You and Me en When the Battle Is Over - zeker die laatste vind ik hier niet echt passen. Maar dan nog overheerst een positieve vibe tijdens het beluisteren van deze fraaie plaat, absoluut.

4 sterren

Aretha Franklin - Young, Gifted and Black (1972)

4,5
In 1967 bracht Aretha Franklin met I Never Loved a Man the Way I Love You haar eerste plaat uit op Atlantic, en daarmee begon ze aan een indrukwekkend rijtje albums voor het label. Het absolute hoogtepunt wist ze begin jaren '70 te bereiken voor mij, met eerst het straffe, door blues en gospel doordrongen Spirit in the Dark, en anderhalf jaar later, begin '72, dit album.

Young Gifted and Black, vernoemd naar een pareltje van Nina Simone, is een erg diverse plaat geworden. De blues en gospel van Spirit in the Dark zijn ook hier rijkelijk aanwezig, zoals onder andere te horen in de zinderende titelsong. De soul-achtergrond wordt door Aretha evenmin verloochend, en de funk-invloeden zorgen voor een heerlijke schwung op enkele nummers.

De opener van het album klinkt als de soundtrack van een lieflijk sprookje, waarna Aretha de song weergaloos naar haar hand zet. De sprookjesachtige bombast drapeert zich heerlijk om de zang, inspiratie hangt in de lucht. Day Dreaming is vervolgens de eerste van 4 eigen nummers op dit album. De wat hese samenzang van de backings aan het begin leidt de song schuchter maar mooi in, Aretha betovert én verovert daarna een goeie 3 minuten lang harten en oren. De instrumentale begeleiding is hier wat meer ingetogen, al trekt Hubert Laws met zijn subtiele edoch frivole fluitspel de aandacht.

Rock Steady is de tweede eigen compositie, en biedt de luisteraar een werkelijk onweerstaanbare blend van funk en soul. Dr. John verzorgt hier mede de speelse percussie, zusjes Emma en Carolyn versterken het effect dat Aretha genereert nog wat, de Memphis Horns zorgen voor schwung en de tandem Purdie-Rainey op drums en bas acteert op het gehele album fantastisch goed, maar hier lijken ze nog dat extra vleugje toe te voegen. Pure magie! De titelsong is, zoals eerder aangehaald, sober op instrumentaal vlak maar de vocalen van Aretha zijn extatisch; superieure gospel, met veel gevoel en "soul" gezongen.

All the King's Horses is alweer de derde Aretha-original. Dit nummer klinkt heerlijk dromerig, al doet men in het tweede deel flink z'n best om je wakker te schudden. Toch drijft deze song voornamelijk op de lieflijk klinkende stem van Aretha en het quasi kwansuis klinkende basspel van Chuck Rainey - uiterst charmant. A Brand New Me werd in 1969 op single uitgebracht door Dusty Springfield, maar deze versie vind ik knapper en krachtiger. Aretha weet het verhaaltje, over een meisje dat na een stukgelopen relatie (mijn interpretatie) een jongen ontmoet waarbij de vonk meteen overslaat. Het prille geluk, de wat naïeve blijheid: ze weet het treffend te vertolken.

De B-kant van de plaat wordt geopend met April Fools, een Bacharach/David-song, voor mij de minste van het hele album. De instrumentatie is nogal exorbitant, niet per se een minpunt (zo zijn hier nog wel songs te vinden), maar voor mij werkt het gewoonweg niet in deze setting. Alles klinkt me net wat te vrijblijvend waardoor het, hoe kundig ook opgevoerd, niet weet binnen te komen. Laws valt wel weer in positieve zin op, moet ik zeggen. Vervolgens krijgen we een smaakvolle versie van de Otis-klassieker I've Been Loving You Too Long te horen. Niet zo onverwoestbaar als het origineel, maar Aretha doet het nummer eer aan met een doorleefde vertolking. Haar lead vocals gaan erg goed samen met de wat getergd klinkende backings, wat gewoonweg goed past bij dit wat bitterzoete nummer.

First Snow in Kokomo is het vierde en laatste van Aretha's eigen nummers, en kan qua dromerige kracht wedijveren met All the King's Horses. Donny Hathaway begeleidt Aretha op deze song (en andere) op het Hammondorgel, gitarist Cornell Dupree plukt wat nonchalant aan de snaren van zijn gitaar. Ik sluit mijn ogen en zie de helwitte sneeuwvlokken langzaam naar beneden dwarrelen, als mijmeringen uit een vroeger leven. Schoonheid en onthaasting gaan een fraai huwelijk aan in dit nummer.

Met voorgaand nummer is een ijzersterk laatste deel van dit album ingezet. Het meest atypische en verrassende nummer volgt nu namelijk. Aretha staat er wel bekend om songs van anderen met een geweldige draai naar haar hand te zetten. Deze Beatlescover is een meesterlijk staaltje, het origineel is niet instant herkenbaar, maar de inherente kwaliteit wordt behouden, en daarenboven voegt Aretha met haar bonte gevolg een flinke dosis gospel/soul aan het nummer toe - dit is één van die songs die qua intensiteit gerust op haar live-plaat Amazing Grace had kunnen staan, ook al zo'n LP die ik uiterst hoog aansla.

Het album wordt afgesloten met nog twee covers die het origineel overtreffen. Didn't I (Blow Your Mind This Time) lijkt wel een pastiche van drie verschillende songs, met het praalvolle begin (ik moest gelijk denken aan A Whiter Shade of Pale bij de eerste zanglijn), de gemoedelijke, percussie-gedreven tussenstukjes en het verrassende refrein, dat mijns inziens weer een geheel andere toon aanslaat met een Aretha die wat verder/dieper reikt en de hogere regionen met een bezoekje vereert. Hubert Laws blijkt daar ook te zijn, en vervoegt het feestje aan het eind. Border Song (Holy Moses) is de slotsong, en Aretha benut de kwaliteiten van de song optimaal om er een gospelspektakel van te maken dat je de reflex bezorgt de plaat gewoon nog een keer op te leggen.

Young, Gifted and Black is, wat mij betreft, een mijlpaal in de Amerikaanse muziekgeschiedenis. De voornaamste troeven? Een uitgekiende songkeuze (bovenop de uitstekende eigen songs), een keur aan geweldige musici die voor diversiteit en een fraaie inkleuring en begeleiding zorgen maar vooral: een sowieso al fenomenale zangeres op de absolute top van haar kunnen. Intens en inspirerend, maar evengoed dromerig en betoverend mooi.

4,5 sterren

Art Blakey & The Jazz Messengers - Indestructible (1966)

4,0
Afgelopen donderdag werd ik door aerobag flink op de rooster gelegd bij het album Free for All van Art Blakey & The Jazz Messengers. Ik had daar namelijk tien jaar terug een bericht gepost, waarbij het erop neerkwam dat het een fijn plaatje was, maar geen Moanin'. Nu merk ik dat ik hier, eveneens tien jaar geleden, iets van dezelfde strekking heb neergepend.

En ook voor dit album moet ik mijn mening ietwat in positieve zin bijstellen. Nu heb ik Moanin' eerder deze week nog 'ns beluisterd, en dat blijf ik nog steeds de beste vinden. Maar wees er zeker van: ook hier wordt op hoog niveau gemusiceerd!

Het album trapt af met twee composities van trombonist Curtis Fuller, die hierin uiteraard een belangrijke rol voor zijn instrument legde. Kwiek en energiek! De derde compositie is van de hand van trompettist Lee Morgan, het enige verschil in line-up trouwens in vergelijking met Free for All, waar het Freddie Hubbard betrof. Beiden waren meesters, natuurlijk; voor mij is het dan ook onmogelijk kiezen (en dat hoeft ook niet).

When Love Is New is een wat melancholischer, trager stuk, van pianist Cedar Walton. Het dreigt wat ondergesneeuwd te worden door al het geweld eromheen, maar mag zeker niet onderschat worden, en raakt in ieder geval de juiste snaar. Mr. Jin, het afsluitende stuk van Wayne Shorter (hoewel er ook nog een bonustrack, eveneens van Shorter, op latere uitgaves stond), wordt aangekondigd door één van die kenmerkend spannende drumroffels van Blakey, waarna we een kleine 7 minuten mogen genieten van fraai gesoleer (Shorter heeft z'n troeven voor het eind gehouden).

De songs op dit album werden, hoewel pas uitgebracht in oktober 1966, opgenomen in april en mei 1964. Geen wonder dus dat de line-up zo fel gelijkt op die van Free for All, dat 2 à 3 maanden eerder werd opgenomen. Dat merk je in alles, en dus ook wat mijn beoordeling betreft.

4 sterren

Art Blakey & The Jazz Messengers - The Big Beat (1960)

4,0
Ik zet 'm op het wenslijstje, Mssr Renard, want dit is toch weer erg lekker hoor. Ik ken van Art Blakey and the Jazz Messengers (veel verschillende bezettingen, wel steeds klasbakken aan boord) lang niet alles, maar wat ik ken, blijkt steevast de moeite. Deze trok me aan dankzij de animo bij het album, en die geweldige cover. Altijd op zoek naar een drummer in zijn sas? Wel, u hebt hem gevonden!

Het merendeel van de composities werd aangedragen door saxofonist Wayne Shorter, waaronder de opener, die inderdaad wat tam klinkt. Waar veel albums openen met een knaller, is dat hier niet het geval. De langste track van de plaat sleept wat, heb ik de indruk, alsof de motor nog warm moet lopen. Gelukkig gebeurt dat, want daarna is het hek van de dam en schitteren toch vooral de blazers, de gouden tandem Shorter-Morgan.

Het is Morgan in het bijzonder, die hier voor mij de strafste solo's wegtoetert. En ook Blakey laat zich niet onbetuigd, want hoewel hij opvallend braaf acteert over het algemeen, zijn de uitspattingen die dan toch voorkomen, des te doeltreffender. Bovendien hebben songs als Sakeena's Vision en Politely een heerlijk filmisch karakter, lijkt wel weggeplukt uit een ouwerwetse detective met schimmige maffiosi, mysterieuze schoonheden en een teveel aan goedkope bourbon.

4 sterren

Art Blakey and the Jazz Messengers - Moanin' (1959)

Alternatieve titel: Art Blakey and the Jazz Messengers

4,0
De volgende halte op mijn jazz-zoektocht is deze plaat; 'Moanin'' van Art Blakey & The Jazz Messengers. De opener annex titelsong klinkt erg bekend in de oren, en die durf ik best geniaal te noemen. Ontzettend lekker, je kan er gewoon niet op stil blijven zitten. De groove die ontwikkeld wordt door Blakey en zijn kompanen, is onnavolgbaar. Heerlijk soleren van Lee Morgan, die trompet speelt, prima ondersteuning ook. De stukjes waarin de piano op de voorgrond treedt, hebben zelfs een soort van zalvend karakter; je wordt er lekker mild van. Nou ja, ik dan toch.

Daarna is het misschien allemaal wat minder, de thema's die gespeeld worden zijn net wat minder tot de verbeelding sprekend, maar ach.. Zo'n song als 'Moanin'' maak je ook maar één keer in je carrière, zeker? Lichtjes overdreven, natuurlijk, en ik heb ook niet al te veel recht van spreken, want dit is tot nu toe het enige wat ik ken van Blakey.

'Are You Real' zet in, erg vinnig, om dan even wat rustiger aan te doen, vervolgens weer in gang te trekken; Lee Morgan blaast er lustig op los, de ondersteuning is net wat drukker (let vooral op het ritmische drumspel van Blakey). Ik vind dit ook een erg goed nummer, je kan er wederom niet op stil blijven zitten. Het swingt, zonder kitsch of zo te worden.

'Along Came Betty' vind ik iets minder boeiend, weet me ook nauwelijks helemaal te raken. Al drijft het wel op een dromerige wolk, van het type waarin je rustig kan zetelen, en kan mijmeren over idylles. Halverwege heb ik de indruk dat het net wat te veel gaat kabbelen, maar goed, het moet niet altijd intens zijn. En veel rust krijgen we op de volgende songs niet meer te horen.

'The Drum Thunder Suite' begint bijzonder heftig, met een drumsolo, en de Blakey speelt ook de hoofdrol. Hij doet dat eigenlijk wel met verve, en het motiefje dat erbij geblazen wordt, is best leuk. Toch stijgt deze song daar nooit bovenuit, en blijft het enkel bij "leuk". Ik heb niet al te veel met deze song, hij kan dan compositorisch zo goed in mekaar zitten als wat, ik vind het op den duur zelfs een klein beetje (klein beetje maar hoor) op de zenuwen gaan werken. Na iets meer dan vier minuten echter kent de song een onverwachte wending, en dat is wel bijzonder aangenaam. Net wat de song nodig had, en dat maakt toch nog één en ander goed. Heerlijk, hoe relaxed het dan opeens klinkt! Om na een minuutje weer over te gaan op een wat speelser ritme, om daarlangs terug naar het beginthema te reizen.

Ook de titel van de volgende song, 'Blues March', is niet zomaar gekozen. Het is een mars, doch erg bluesy klinkt hij niet, zou je zeggen, na een oppervlakkige beluistering. Beetje vrolijk, zelfs. Toch bespoor je enige weemoed na een aantal luisterbeurten, niet in de uithalen van Blakey, maar in de subtielere passages, die zich half op de achtergrond afspelen. Zoals Howlin' Wolf jammerde met z'n rauwe wolvengehuil, jammerde Lee Morgan met z'n trompet. Wat wel een beetje jammer is aan deze song, is dat het tempo er af en toe wordt uitgehaald. Voor de afwisseling, dat begrijp ik wel, maar het past gewoon niet in het beeld dat ik van deze song heb.

En dan zijn we reeds aanbeland bij de afsluiter, 'Come Rain Or Come Shine'. Een uiterst rustgevend sluitstuk van een solide, bij vlagen met fraaie solo's opgesmukte plaat. Blakey en de zijnen slagen er in deze song ook in om mijn stemming nog een keer te doen omslaan; een gevoel van berusting overvalt me. "Het is goed geweest"; "Morgen komt er nog een dag, we zullen wel zien". Dat soort gedachten komen nu in me op. En zo luister ik heerlijk relaxed deze mooie plaat uit.

'Moanin'' is misschien niet de jazz-klassieker waar ik naar op zoek ben, niet het meesterwerk dat ik dag en nacht ga koesteren en dat een ereplek in mijn top 10 verdient; maar het is wel een verdomd lekkere plaat, die verschillende dingen in me weet op te roepen, en dat verdient toch een pluim. Van Blakey ga ik nog wel meer luisteren, onder andere 'Indestructible' en 'Free For All' staan nog op m'n lijstje. Als iemand anders nog suggesties heeft, feel free to share.

4 sterren

Asaf Avidan - Gold Shadow (2015)

4,0
Zoals reeds eerder gezegd, vind ik 'Ode to My Thalamus' de uitschieter op dit album. Er is echter nog meer moois op te ontdekken..

Vooreerst moet ik bekennen dat ik Avidan enkel kende van de radio-mix van zijn nummer 'Reckoning Song'. Dat heb ik altijd wel een leuk liedje gevonden, maar heeft me nooit geprikkeld om meer van de Israëliet te gaan beluisteren. Toen er begin dit jaar een nieuwe plaat uitkwam, heb ik echter toch besloten om deze een kans te geven. En het was feitelijk meteen raak.

De zangstijl van deze Avidan moet je wel liggen; dat is een belangrijke voorwaarde, dunkt mij. Ik vind het bij vlagen magistraal, maar ik kan me ook inbeelden dan vele anderen zich eraan storen en het te theatraal vinden. De waarheid zal, zoals meestal, ergens in het midden liggen. Zo hoeft Avidan niet per se alle registers open te trekken om te charmeren; dat bewijst hij middels de twee laatste nummers, die een rustig sluitstuk aan het album breien. 'The Labyrinth Song' doet me enorm denken aan een song van Leonard Cohen, terwijl Avidan op afsluiter 'Fair Haired Traveller' dan weer klinkt als The Tallest Man on Earth. Op een fijne, niet al te leentjebuur-achtige manier.

Het enige waar ik soms wat moeite mee heb, is de neiging om drama op te zoeken, waardoor sommige songs wat zwaar op de maag liggen. Vooral 'My Tunnels Are Long and Dark These Days' heeft daar behoorlijk wat last van; ik vind het dan ook één van de mindere nummers op de plaat. Ik ervaar echter een overheersend gevoel van tevredenheid, en het beluisteren van dit album word ik nog steeds niet moe. Daarvoor is de speelduur ook ideaal.

Tot slot nog een thumbs up voor het titelnummer, en dan zeker het weerkerende refrein (hoewel het niet echt een refrein is, omdat er geen vaste tekst is), waarvan ik u bij dezen het prachtige fragment van diens eerste versie niet wil onthouden:

But now there's a girl out in a boat
Her arms are outstretched and she's barely afloat
There's a man on the shore, a rope in his hands
It's tied to the boat, and he's pulling as hard as he can
Not to bring her to him, but to pull the whole shore
And the whole worlds with it to her open door
All his voices are her
All his voices are her
Has he been here before?
Nobody's sure...


Alstublieft!

4 sterren

Atavist - III: Absolution (2020)

4,5
Deze band uit Manchester werd reeds opgericht in 2004, maar is er blijkbaar een hele tijd tussenuit geweest. De band wordt gedragen door Chris Naughton, zanger/gitarist van Winterfylleth, en drie leden van het blijkbaar reeds opgedoekte They Are Cowards, waar ik op het wereldwijde web vreemd genoeg bijna niets terugvind, waardoor ik begin te twijfelen of die wel echt bestaan heeft. Nu ja, doet er eigenlijk niet toe.

Sinds 2008 had deze band niets meer van zich laten horen. Naughton was wellicht druk in de weer met Winterfylleth en diverse andere projecten, en hij lijkt me toch de drijvende kracht achter dit ensemble. Ik moet eerlijk toekennen dat ik ook niet bekend ben met eerder werk, en me vrij blind in deze rollercoaster aan emoties heb gestort. Want dat is het wel degelijk.

III: Absolution is een conceptplaat die, volgens Naughton zelf, de luisteraar meevoert naar de diepten van de menselijke emotie in verschillende gradaties. In mijn oren klinken de vier composities waaruit dit album bestaat nog het meest als een aanslepend maar meeslepend verwerkingsproces, waarbij je jezelf eerst door de donkere krochten van intens verlies en verdriet moet wurmen tot de acceptatie van het leed doordringt. En dan begint het pas, want na een lange, schier hopeloze strijd kom je pas tot een soort zelfbewustzijn, dat uiteindelijk tot de uiterste absolutie leidt. Absolutie zou je hier kunnen bekijken als vergeving, in het reine komen met jezelf en omgeving. Dit album biedt echter weinig hoop, eerder verzuchting, een zucht van opluchting.

Een vluchtige blik op de hoes leert ons al dat een zoektocht naar vrolijke noten tevergeefs zal zijn. Atavist zet zichzelf als een death/doomband in de markt (staat toch zo op hun Bandcamp-pagina), maar is veel meer dan dat. Ik hoor in deze muziek ook wat invloeden uit black metal (vooral als het tempo wat de hoogte wordt ingejaagd), post-metal en een flinke dosis sludge. Zo moet ik onwillekeurig wel 'ns aan Light Bearer denken, al klinkt Atavist toch een pak smeriger. En een naam als Amenra schiet me ook willekeurig te binnen, al is die associatie wellicht wat verder gezocht. Zeker geen sukkelaars, natuurlijk!

Wat ook erg knap is aan dit album, is dat de songtitels erg effectief in de praktijk worden gebracht. Ik bedoel daarmee dat de besproken emoties erg treffend worden verklankt. De eerste track geeft me de kriebels en zadelt me op met een hol gevoel vanbinnen, alsof er iets ontbreekt dat er altijd is geweest. Struggle is dan weer een lang, loodzwaar bakbeest van een song, alsof er constant een molensteen rond je nek hangt. En zo valt voor de andere songs ook altijd iets karakteristiek te zeggen.

Het slotnummer is wat mij betreft gelijk het hoogtepunt van de plaat. De track wordt eigenlijk al op onheilspellende wijze ingeluid (letterlijk) door de laatste seconden van het voorlaatste nummer. Daarna krijgen we een erg beklemmende, over ettelijke minuten uitgesponnen soundscape als intro (klinkt ook wel wat ambient). Deze soundscape wordt erg geduldig en doeltreffend opgebouwd, waardoor ik, wanneer de track dan langzaam tot ontplooiing komt, in een soort trance verkeer. Na zo'n vijf minuten vallen de drums in en wordt de intensiteit langzaam maar zeker opgedreven. Een minuutje later valt vocalist Toby Bradshaw in met zijn door merg en been gaande schreeuwen, en gooit de lead gitaar nog een flinke scheut melancholie in de blender. Het middenstuk biedt een rustiger intermezzo, als bindmiddel tussen het eerste en tweede deel van de track, lijkt het wel. Daarna krijgen we weer slepende, slopende doom over ons heen gekieperd, met vooral prachtig gitaarwerk. Er wordt maximaal ingezet op intense sfeerbeleving, en dat betaald zich uit. Bij bepaalde passages moet ik erg denken aan Mournful Congregation, die daar ook enorm goed in zijn. De laatste minuten van de track (met cello en viool op de achtergrond, denk ik) bieden de ware absolutie; voor het eerst ontwaar ik een glimp van hoop, van euforie zelfs, in de nochtans haast elegische klaagzang van strijkers en gitaar. Ik pleng moedwillig enkele tranen, die ten gronde storten en daar kunnen ontkiemen tot - hopelijk - iets moois.

III: Absolution is een kanjer van een plaat die een breed gamma aan emoties vertegenwoordigt en op fantastische wijze vertolkt én weet over te brengen op de luisteraar. Als de volgende plaat van Atavist net zo goed zal zijn, mag dat gerust weer 12 jaar duren. Ik wacht wel.

4,5 sterren

Atmosphere - The Family Sign (2011)

3,5
Atmosphere is een band die ik vorig jaar leerde kennen, met de (dubbel-)EP ‘To All My Friends, Blood Makes the Blade Holy’. Daarop stonden enkele geniale nummers, waaronder ‘The Best Day’. Niet geniaal in de zin van virtuoos, nee. Geniaal in hun eenvoud. In hun degelijkheid. Dat pianoloopje, gecombineerd met die gitaarlicks en de aangename flow van Slug. Magie. Maar genoeg over die plaat, wat ik daarover denk, kunt u daar wel lezen.

‘The Family Sign’ heet deze opvolger voor het hier op MusicMeter erg gewaardeerde ‘When Life Gives You Lemons, You Paint That Shit Gold’. Een zware erfenis, die hoge verwachtingen met zich meebracht. Ook omdat bovengenoemde EP van 2010 ook al zo goed was. Nu, dat niveau haalt deze plaat net niet naar mijn mening, want er staan toch enkele mindere songs op. Zeker, Slug blijft één van m’n favoriete rappers, met een erg aangename flow; en Ant, tja. Geweldige producer, daar hoef ik geen tekeningetje bij te maken, natuurlijk. De plaat trapt ook aardig af, met ‘My Key’ en ‘The Last To Say’ begint het lekker chill, niet overhaast, geen drukte. Ingetogen nummers, elk gezegend met een goeie tekst. Het derde nummer leunt op mooi pianospel, en waar de tekst over gaat, dat hebben tig personen al gezegd hier. Origineel uitgangspunt, dat zeker. Erg goed nummer ook, Slug komt een beetje losser en vinniger over, niet langer achteruitgezakt.

‘Just For Show’ is de vooruitgeschoven single. Dacht ik toch. Een terechte keuze, want het heeft nagenoeg alles wat een single moet hebben. Het is catchy, uitnodigend, uitdagend, met een zweem van mysterie (die reggae-vibe). Het refrein ligt me wel, maar de rest van het nummer spijtig genoeg niet echt. Zeker niet het beste nummer op de plaat. En dat lijkt wel de inleiding van het zwakkere middenstuk van de plaat. ‘She’s Enough’ vind ik niet echt goed (ook qua tekst), in ‘Bad Bad Daddy’ bevalt de beat me niet en ‘Millennium Dodo’ is ook al niet echt geweldig te noemen. Wat je wel kan zeggen, is dat de accenten mooi laag per laag, erg subtiel, verlegd worden. Zo zou je deze plaat kunnen bekijken als een reis door het diverse kleurenspectrum dat Atmosphere anno 2011 te bieden heeft. Van ingetogenheid over brutaliteit naar berusting. Slug weet z’n woorden bij vlagen mooi uit te kiezen.

Na ‘Millennium Dodo’ gaat het gelukkig weer de goeie kant op. ‘Who I’ll Never Be’ wordt opgesmukt met akoestische gitaar, terwijl ‘I Don’t Need Brighter Days’ dan weer een pak voller klinkt. De live-muzikanten die Ant ter ondersteuning heeft opgetrommeld, leveren uitstekend werk. Lekker slepende beat. Het nummer eindigt wel erg abrupt, om dan de tocht verder te zetten met het luchtige ‘Ain’t Nobody’. De productie, de tekst, de Slug zelf, het klinkt onbezorgd en relaxed. ‘Your Name Here’ leunt hier qua stijl een beetje bij aan, al begint het wat zwaarmoedig op piano. De gitaar zorgt dan voor een wat luchtiger toontje, maar de piano valt niet weg te denken. Wederom een accentverschuiving. De manier waarop Slug z’n verhaal op die manier vertelt dat je steeds verder op het puntje van je stoel kruipt, om dan te besluiten met “But the truth is, I don’t miss you”. Meesterlijk.

‘If You Can Save Me Now’ is op zich geen slecht nummer, maar moet het afleggen tegen de twee laatste nummers. ‘Something So’ is vertederend mooi, m’n favoriet op dit album. Het raakt me op één of andere manier. De gitaar, de vredige sfeer, de opbouw ook in het nummer. sneller en sneller, heftiger en heftiger. De manier waarop Slug “Now everybody hold up the family sign” zingt/rapt. Erg aangrijpend, al weet ik niet waarom. Het heeft iets berustend. ‘My Notes’ is een geschikte afsluiter, en de piano-intro klinkt ook zo. Recapitulerend, als een overzicht biedend. Mooie outro ook. Piano speelt een hoofdrol op deze plaat, dat is duidelijk.

‘The Family Sign’ is een goeie plaat geworden, maar eigenlijk ook niet meer dan dat. De intensiteit van de voorganger wordt niet gehaald (behalve op ‘Something So’), en kwalitatief is het ook net wat minder. Toch kunnen we allerminst gewag maken van een slechte plaat, want daarvoor is Ant een te goede producer en Slug een te getalenteerde MC. Één van de beste hip-hopplaten van het jaar tot nu toe, wat mij betreft.

3,5 sterren

Atmosphere - To All My Friends, Blood Makes the Blade Holy (2010)

Alternatieve titel: The Atmosphere EP's

4,0
Atmosphere is voor mij op hip-hopvlak één van dé ontdekkingen die ik dit jaar heb gedaan. Deze dubbel-EP, daar ben ik nu al enige tijd zoet mee. Ik blijf 'm eigenlijk draaien, en dat is toch altijd een goed teken.

Waarom ik dit plaatje maar blijf draaien, is simpel; 'To All My Friends, Blood Makes The Blade Holy' staat immers bol van de sterke nummers; mooie, soms messcherpe teksten, prachtige producties, deze jongens weten wat ze doen. De instrumenten die worden gebruikt, dragen heel veel bij aan de sfeer, en de flow van Slug staat me helemaal aan.

Ook de reffreinen zijn erg sterk, en catchy. 'The Major Leagues' is daar een goed voorbeeld van. Mijn favoriet nummer is 'The Best Day'; prachtige lyrics, spreken me geweldig aan, en de pianoriedel die gespeeld wordt sleept de luisteraar gewoon mee in de miserabele wereld waarover Slug z'n verhaal doet. Ook gitaar wordt hierin verwerkt, en ook dat is een succes. Gewoon een toptrack.

Niet alle nummers spreken evenveel aan; maar eerlijk gezegd kan ik niet één zwak nummer vinden. Vooral op het eind (de laatste twee nummers) wordt de kwaliteit nog eens de hoogte ingejaagd. Wat een geweldige manier om een plaat te beëindigen!

Tot slot nog enkele van m'n favoriete lines op deze plaat:

"You wanna impress me? Go fix a decent sandwich" (uit 'Commodities')

"And if you ain't popular; nobody talks to ya, unless they mocking ya; not even bus driver or the hall monitor; I might as well climb inside my locker huh" (uit 'The Best Day')

"I was the ugly kid that didn't listen; little big man full of ambition; based on imagination, just like you; daydreaming, thinking bout the things I might do; I used to paint, draw and illustrate; mom would facilitate and it would feel okay; seems like yesterday still plays a part; when I grow up, I wanted a job making art; picture that, how many years old?; young enough to mix up love with career goals; but I was just this tall when they told me; that the world was mine, but the papers weren't signed; there's no deed, so proceed to go seed; up the whole piece like it owes me groceries; don't breathe until you formally know me; won't leave? better call authorities; it's all love, we're cool; but you don't tell an astronaut what to do" (uit 'To All My Friends')

"Freefallin' when you shook from the pack; keep walkin', let the foot leave a track; we often gotta look for the path; these problems, are the good ones to have" ('Freefallin'')

4 sterren