menu

Hier kun je zien welke berichten RonaldjK als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

H.E.A.T - Extra Force (2023)

3,5
MusicMeter vermeldt bij het Zweedse H.E.A.T. als genre rock, maar ik zou toch voor (melodieuze) hardrock of adult oriented rock gaan. Op mijn shortlist met scheurende gitaren uit 2023 belandde de track Nationwide; in deze decembermaand wil ik de albums achter de tracks nog eens horen.
In dit geval de "soort van verzamelaar" Extra Force met vijfmaal nieuw studiowerk, tweemaal werk dat voordien was gezongen door Erik Grönwall en van oorspronkelijke vocalist Kenny Leckremo een nieuwe uitvoering kreeg, plus in de tweede helft zes liveopnamen.

Als het gaat om eigentijdse adult oriented rock zit je wel goed bij de tot dusver zeven studioplaten van H.E.A.T., waaraan we deze dus als een soort 'deel 7-B' toevoegen. Altijd lekkere melodietjes, altijd goed gemusiceerd met krachtige gitaarmuren, racende gitaarsolo's en dit alles in een kraakheldere productie. Je wordt nooit teleurgesteld en tegelijkertijd zelden verrast. Hun kracht is tevens hun zwakte.
Als je over de neiging tot verrast willen worden heen bent, resteert een aangenaam album in de categorie 'keurige 7'. Sterkste studionummers naast het snelle Nationwide zijn One by One en Hollywood, waarin de neiging tot met gebalde vuist meezingen groot wordt. Gelukkig vermijdt de groep een ballade, is alles minimaal midtempo en meestal sneller.

In de liveopnamen is bovendien te horen dat het vijftal ook live hun mannetje staat, de ideale opwarmer voor een grote naam. Daarbij drie nummers die we ook op de eerste helft tegenkwamen.
Om meer dan mijn 3,5 ster te scoren moet je toch wat meer doen, zeker met Rock Your Body, waar het meezingen er te dik bovenop ligt. Dangerous Ground bijvoorbeeld heeft het wél, met een geluid dat me doet terugdenken aan het steviger Deep Purple in de jaren '70; maar ook daar een o-who-whokoortje. Living on the Run redt het makkelijker: sterke melodie en lekker robuust.

Degelijk album van een degelijke band.

Halfnelson - Halfnelson (1971)

Alternatieve titel: Sparks

2,0
Op 14 juni treedt Sparks op in Utrecht en als de drukte op mijn werk het toelaat, kan ik op het laatste moment proberen erheen te gaan. Met een vriend heb ik de opdracht om een top 10 van hun beste nummers te maken en dan begin ik uiteraard met hun debuut.
De twee berichten hierboven vermelden al de nodige nuttige informatie, wellicht goed om bovendien te noemen dat het album reeds een jaar na verschijnen onder de vlag van Sparks verscheen met de hoes die ook op streaming is te vinden. De band is in deze fase méér dan het duo zoals Sparks zich later zou presenteren met louter de gebroeders Ron en Russel Mael. Op de hoes zien we tevens de gebroeders Earle en James Mankey (gitaar en bas) en Harley Feinstein (drums).

Bij het beluisteren krijg ik allerlei associaties, die me doen denken aan de Britse glamrock en artrock van die dagen. Sparks komt echter uit Los Angeles en de namen die mij te binnen schieten, waren op dat moment nog niet groot in de Verenigde Staten.
Opener Wonder Girl doet me aan T-Rex denken, Fa La Fa Lee klinkt eveneens als Britse glamrock en bij Roger zou je aan David Bowies dagen van Ziggy Stardust kunnen denken. De gekte is hier al enigszins te horen, maar naarmate het album vordert, beklijven de liedjes niet meer.
Tot het afsluitende (No More Mr.) Nice Guys, met in de gitaarsolo lange, scheurende lijnen; zoals Carlos Alomar zes jaar later bij Bowie zou neerleggen, of Reeves Gabrels bij Tin Machine en The Cure. Scheurende rock met een vleugje new wave; het derde nummer van de plaat dat ik waardeer.
Toch houd ik het bij twee sterren, want vaker werkt de muziek niet: vanaf het vierde nummer haak ik af en langdradig wordt het zelfs bij Simple Ballet, Slowboat en Biology 2.

Achteraf gezien is het makkelijk om de latere genialiteit te herkennen, maar de kritische luisteraar in ’71 en ’72 had dat zeker nog niet gekund. De zaadjes waren echter geplant.

Harp - Albion (2023)

4,0
Met een hoes alsof het 1973 is, trok Albion mijn aandacht. Aha, dit is het project van Tim Smith, ooit de frontman van Midlake. Na persoonlijke sores is hij terug met nieuwe eega annex drumster Kathi Zung, onder het banier van Harp.

In Harp maakt de Amerikaan folk in de Britse traditie, als hij met akoestische of juist elektrische gitaar, lichte toetsen, soms fluit en zijn kalme stem als een eigentijdse troubadour klinkt. De muziek is kalm, een vredige sfeer uitstralend. Bij Silver Wings moet ik denken aan Shearwater; serene sferen versluieren de ruimte als in een muzikaal nevel. In mijn geval hebben I Am the Seed en Seven Long Suns die uitwerking.
De sobere toetsenlijnen klinken daarbij knus als was het 1982; het werkt wonderwel. Samen met de barcode op de hoes verraden ze dat het niet 1973 is, al laat een compositie als het vrij vlotte Throne of Amber nogmaals horen dat er ook jaren '80 zijn geweest.

Brits klinkt het, sfeervol eveneens. En retro, maar dan net anders, alsof jaren '70 folk samenvloeit met dromerige jaren '80 vleermuizenwave. De hoes met sneeuw, kasteel en de lettering daarbij verhogen de quasi Middeleeuwse stemming. Een laatavondplaatje, extra passend bij deze korte winterdagen.

Hear 'N Aid - Hear 'N Aid (1986)

4,0
"Ze zingen allemaal hetzelfde!" vond een vriendin van mij, maar ik was apetrots op dit initiatief. Hear 'n Aid, een woordspeling op het Engelse woord voor gehoorapparaat, legde Hans van den Heuvel uit in Oor. Een initiatief van de hardrock- en metalwereld die in zowel de Britse en Amerikaanse versies van Live Aid volkomen waren genegeerd. Ik was geen singlekoper, maar deze kocht ik in het platenwinkeltje in het dorp.

Het was een initiatief van Ronnie James Dio, die samen met groepsmaatjes Jimmy Bain en Vivian Campbell de single Stars schreef, waarop hij na maandenlange voorbereidingen in mei 1985 een keur aan zangers en sologitaristen (geen vrouwen, dit was 1985) verzamelde om kleur te geven aan de basistrack die door Dio (de groep) was ingespeeld.
Op de B-zijde speelt Dio's toetsenist Claude Schnell het thema op elektrische piano, terwijl een audiodocumentaire over de bijeenkomst klinkt. Na allerlei logistieke en andere voorbereidingen uiteindelijk in het voorjaar van 1986 verschenen, in Nederland in mei #12.

Dat nummer ontbreekt op de elpee, die aftrapt met de 12"-versie van Stars. Eindeloze solo's, ik kon en kan er volop van genieten. Daarbij snap ik wel dat voor een ongeoefend oor het merendeel van de zangers hetzelfde klinkt...
Enkele artiesten die ontbraken bij de opnamen in Californië (bijvoorbeeld vanwege tourverplichtingen) leverden alsnog hun bijdrage via een nummer op het vinyl: Accept, Motörhead, Rush, Kiss, de allang overleden en begraven Jimi Hendrix en Scorpions. Van de artiesten die er wél bij waren leverden Dio (uiteraard) en Y&T nog een nummer.
De opnamen van Stars vonden plaats onder leiding van meneer Dio, hetgeen ter promotie te zien was in een 'Behind the scenes documentary', tegenwoordig makkelijk te vinden op YouTube.
Hear 'n Aid was ook één van de laatste wapenfeiten van gitarist Vivian Campbell met Dio; korte tijd later zou hij de groep verlaten.

Pas enkele jaren geleden kwam ik er dankzij serie Better Call Saul achter dat bij dit project ook een nepzanger aanwezig was, namelijk de frontman van Spinal Tap David St. Hubbins, oftewel acteur Michael McKean. In de serie speelde hij Chuck McGill. En zo kom je via wellicht de beste serie ooit terug bij dit sympathieke project. Meer over de metalparodie van Spinal Tap vind je hierboven bij de berichten van Mssr Renard en Zagato.

Nog altijd een leuk hebbedingetje voor de liefhebber van de zware genres, mede omdat het een aardige dwarsdoorsnede van het toenmalige wereldje bevat. Alleen de groepsfoto al is iconisch.

Heart - Bad Animals (1987)

4,5
Heart kende ik van de drie hits uit 1976-1977, net-vóór-mijn-rocktijd. In 1978 omarmde ik als prille tiener rock en daarmee ook Magic Man, Crazy on You en Barracuda.
Toen bleef het jarenlang stil aan het Nederlandse hitfront, maar als in 1985 in de Verenigde Staten grote successen worden behaald met singles van het nieuwe album Heart, zichtbaar op Sky Channel en MTV, en die elpee bovendien in de dorpsfonotheek belandt, ben ik weer zwaar onder de indruk. Net als mijn zusje en een vriendin van haar overigens; de muziek klonk van twee verdiepingen in mijn ouderlijk huis.
Bijkomende troeven: de moderne productie van Ron Nevison én het machtige spel van drummer Denny Carmassi, ex-Montrose.
Voor mijn zus kocht ik opvolger Bad Animals bij Boudisque in Amsterdam, waarbij ik 'm natuurlijk op cassette zou opnemen. Iedere twijfel was weggenomen door comebackhit Alone.

Laat ik het kort houden: de open arrangementen doen het wonderwel goed, zó goed dat ze zelfs de hit overstijgen; met name in de langzame nummers is dat het geval. Soms is de sfeer bijna wanhopig, getuige I Want You So Bad, of dreigend in Wait for an Answer. De twaalfsnarige akoestische gitaar in R.S.V.P. maakte het romantische eerbetoon nóg indringender.
Ook onder de indruk was ik van de prachtige hoesfoto's, deels in zwart-wit, waarin de groep in het zwart gekleed gaat, als waren ze goths uit Londen.

Laatst in Gorinchem op een verregende zaterdag op cd gekocht bij Happy Tunes, waar ik bovendien op een goede bak koffie werd getrakteerd. En zo kruipt het plan binnen om de rest van hun discografie weer eens door te spitten, waarbij mijn voorkeur uitgaat naar hun eerdere werk.
Als album is Bad Animals mijn favoriete Heart. Hoe emotioneel kan een jaren '80-album klinken, waarbij de talrijke toetsen (door gitaristen Nancy Wilson en Howard Leese gedaan) het niet steriel maar wel warm maken? Zeker met die hemelse stem van Ann Wilson is dat een inkoppertje.

Heart - Dreamboat Annie (1976)

3,5
Vorige week hoorde ik tijdens het ontwaken bij het Radio 1 Journaal de titelsong van dit album Dreamboat Annie. Zeer aangenaam wakker worden! Ik heb de elpee weer eens uit de kast geplukt.

December 1976 had Heart hun eerste hit in Nederland met Magic Man, vanaf januari ’77 zou het in de Nationale Hitparade drie weken op #8 pieken. Bij de Top 40, inmiddels uitgezonden vanuit Hilversum door aspirant-omroep Veronica, stond het drie weken #7. Opvolger Crazy on You deed het nog beter: in maart-april 1977 #4 en #2.
Ik was nog niet rijp voor dit soort (hard)rock en miste deze liedjes compleet. Ze haalden ook de Europarade niet, een TROS-uitvinding die voor deze prille radioluisteraar het hoogtepunt van de radioweek was, met een uitzending op de donderdagmiddag en herhaling op zaterdagmiddag. Ik beluisterde ze allebei…

Vanaf 1977 echter begon ik stapsgewijs een voorliefde te ontwikkelen voor andere muziek dan hapklare pop. Omdat die op Hilversum 3 weinig klonk met alle versnippering (elke dag een andere omroep met een eigen format), zocht ik op mijn radio naar alternatieven.
Zo kwam ik onder andere uit bij de Engelstalige zeezender Radio Caroline, waar een band als deze meer airplay kreeg dan bij de Hilversumse omroepen. Met terugwerkende kracht nam ik de hits op cassette op vanaf de krakende middengolf, in de veronderstelling dat ze van langer geleden waren. Wat ik ook dacht: dat Heart een Canadese band was, zo werd dat toen verteld. Een misverstand ontstaan omdat de band van Seattle naar de noorderburen was uitgeweken om zo de dienstplicht te ontlopen, lees ik op Wikipedia.

Pas jaren later viste ik de bijbehorende elpee uit de bak in een kringloopwinkel. Degenen die in ’76-’77 de plaat kochten op basis van de twee hits, hebben zich mogelijk bekocht gevoeld met de circa 22 gulden die je voor zo’n plaat moest neerleggen. Op Dreamboat Annie klinkt namelijk vooral dromerige folkrock. Alleen de twee hits en Sing Child zijn steviger. De progressieve invloeden waar MuMensen over schrijven ontgaan mij, ook al is wél duidelijk dat ze nergens traditionele folk spelen.
Ik hoor eigen composities, vol passie uitgevoerd, meestal met akoestische gitaren. Zelfs countryrock schemert daarin door: gitarist Roger Fisher is een multitalent, die de uiteenlopende invloeden tot een sterk geheel samensmeedt. Op Magic Man soleert hij bovendien briljant.

Meer over de achtergronden van de band, deze plaat en wie die Magic Man is, leerde ik van deze VH1 Behind the Music-documentaire uit 1998, een aangename drie kwartier.
De folkachtige liedjes zijn prima, maar een heel album lang kabbelt het mij teveel. Toch zet ik deze elpee met mijn beperkte enthousiasme regelmatig op. De stem van Ann Wilson blijft zó mooi, ze is al sinds '77 mijn favoriete zangeres: dan houd ik het gewoon bij één van beide plaatkanten…

Heaven 17 - Penthouse and Pavement (1981)

Alternatieve titel: B.E.F.: The New Partnership That's Opening Doors All Over the World

2,5
De voormalige bandmaatjes van Philip Oakey van The Human League gingen huns weegs en begonnen Heaven 17. Waar hun oude bandje mij kan bekoren, doet dit doorstartdebuut me weinig.

Penthouse and Pavement bevat nauwelijks memorabele melodieën, maar waar dat hem in zit? De eerste plaatkant heet Pavement en de tweede Penthouse. Je zou een contrast tussen buiten en binnen verwachten; de boel tikt echter op beide plaatkanten vrij monotoon door.
Beste voorbeeld is misschien We're Going to Live for a Very Long Time, dat op zich best aardig is. En toch... Zit het hem in de eenvormige beats en het teveel aan herhaling? Single Fascist Groove Thang, door de BBC geboycot en daardoor geen hit maar wel met een leuke bassolo, is van hetzelfde laken een pak.

In 2010 verschenen in een cd-versie met de nodige bonussen, zoals de tracklist hierboven al aangeeft. Ik beperk me tot de oorspronkelijke negen nummers: enerzijds heerlijk 1981 met de mix van synthesizer-new wave, funk en pop, maar de composities en melodieën zijn niet pakkend.

Heaven 17 - The Luxury Gap (1983)

3,5
Uit boze punk en melancholische new wave kwamen de nodige ontwikkelingen op gang. Eén daarvan is synthesizerpop, een genre dat ik deze weken eens nader beluister. Dit nadat ik indertijd slechts de hits kende maar daarvan genoot, ondanks mijn voorkeur voor scheurende gitaren.

Na twee albums met The Human League te hebben gemaakt, vonden toetsenmannen Martyn Ware en Ian Craig Marsh in 1980 in Glenn Gregory de zanger voor hun nieuwe groep Heaven 17. Hun debuut viel me tegen, maar met het ogenschijnlijk voor de hitlijsten gemaakte The Luxury Gap keerden de drie sterk terug. Het album verscheen veertig jaar en vier dagen geleden. Veel pakkende melodieën, waarbij strakke maar kille synth-danspop van de voorganger deels heeft plaatsgemaakt voor funk met soms een vleugje jazz. Gladder dan voorheen, maar wél pakkend en warmer.

Daarmee paste de groep naadloos in een muzikale trend die met de modevernieuwers van de new romantics was ingezet. Hierbij vormden plezier en dans de reactie op de zware economische situatie, die het Verenigd Koninkrijk toen al een decennium in zijn greep hield. Geen protest tegen premier Margaret Thatcher, maar feesten als ontsnapping uit de realiteit.
Bovendien sloeg dit aan in de Nederlandse VVD-regio waar ik toentertijd woonde. Merkkleding en poloshirts waren daar helemaal jottum, met voor de jongens het haar in een scheiding opzij, de pony het liefst in een lange lok.
Daar was ik niet van, maar muziek van bijvoorbeeld Duran Duran en dit Heaven 17 kon ik wel waarderen. Een goed liedje is immers een goed liedje. In juli 1983, kort na mijn eindexamen, haalde Temptation vreemd genoeg slechts #25 in de Nationale Hitparade. Het album haalde al in mei #20.

The Luxury Gap kent meer hoogtepunten, constateer ik veertig jaar later, al haalt niet één nummer het bij de hitsingle. Dit dankzij het intro dat je meteen bij de strot grijpt en later is het gastzangeres Carol Kenyon die de show steelt op een pakkende melodie; de tekst bevat delen uit het gebed Onze Vader over verleiding en bekoring.
De drie schreven alle nummers zelf, waarmee ze hun muzikaliteit bewijzen. Mijn andere vier hoogtepunten zijn de van een swingende en funkachtige synthriff voorziene Who’ll Stop the Rain, Key to the World met blazers en het regeltje tekst dat tot albumtitel werd verheven, lekker met deze soulinvloeden; in Lady Ice and Mr. Hex zit heerlijk jazzachtig pianospel; tenslotte de orkestrale ballade The Best Kept Secret; deze is deels in 6/8 maat en ontbeert een beat: een verrassend slot van het album.

Soms hoor je overeenkomsten met The Human League, namelijk op de plekken waar een slepende melodie klinkt en de stem van Gregory op die van Philip Oakey lijkt. Maar vooral is dit een groep die de overstap maakte van new wave naar luchtiger pop, gemaakt op een digitale basis. Zorgeloos en swingend, zoals ik me die zomer herinner, werkend in een afwaskeuken.

Heavy Water - Dreams of Yesterday (2023)

4,0
Tweede album van Heavy Water, de groep van Biff Byford, bekend van Saxon, en diens zoon Seb. Begonnen in 2020 als bezigheidstherapie tijdens de coronalockdown, speelt pa basgitaar en Seb gitaar. Ze delen de plek bij de microfoon, waarbij opvalt dat de stem van Seb niet onderdoet voor die van de veteraan. De laatste is in vorm en schroomt niet af en toe een tweede stem bovenop die van Seb te gooien. Drummer is Tom Witts terwijl diens broer (?) Callum op toetsen is te horen.
Dreams of Yesterday opent met het titelnummer dat lekker groovet, iets wat voor het hele album geldt. Tegelijkertijd is het hard en zwaar, waarbij de zware bas vet in de mix ronkt op bijna Lemmyaanse wijze.

De twee vermeldden dat ze muziek maken die deels beïnvloed is door jaren '60 westcoastrock, waarbij ik echter vooral moet denken aan heavy grunge zoals bij Soundgarden en Alice In Chains, zij het dat de muziek bij Heavy Water meestal uptempo tot snel is en gedrevenheid uitstraalt. Wel laat de groep soms het gaspedaal iets los en de effectpedalen uit, hetgeen steevast wordt afgewisseld met zware gitaren. Een contrast dat goed werkt, zoals in het gebrokenhartnummer Never Love Again.
Favoriete nummers: Castaway dat eveneens gevarieerd is, de punkachtige riff van Another Day, het tweestemmig gezongen Chain Reaction en de open gitaarakkoorden in de langzamere afsluiter Life to Live, waarin iets meer toetsen klinken dan elders op het album.

Conclusies: Biff Byford is met zijn 73 jaren zeer, zeer ijverig en misschien wel creatiever dan ooit. Seb weet het beste uit hem én zichzelf te halen, wat resulteert in een afwisselend album. De band klinkt hecht, de muziek energiek. Verrassend en fris album.

Heavy Water - Red Brick City (2021)

3,5
Dit zoon-en-vaderproject van de Engelse familie Byford is tot dusver anoniem voorbij gegaan aan MusicMeter. Ten onrechte. Het is door een advertentie op de site van Classic Rock Magazine voor hun zojuist verschenen tweede album Dreams of Yesterday, dat mijn aandacht werd getrokken tot Heavy Water.

Terwijl ons mam in de keuken de piepers jaste, waren echtgenoot Biff en zoon Seb bezig om tijdens de lockdown van 2020 herrie te schoppen in de kelder. Een plaatje dat mijn hoofd te binnen schiet, maar mijn fantasie slaat waarschijnlijk enigszins op hol.
De feiten. Pa komt uit de hardrock- en metalwereld en geniet bekendheid als zanger van Saxon. Op de laatste albums van die groep kwam ik Sebs naam tegen in diverse rollen; hier is hij zanger en gitarist, terwijl zijn vader de andere zanger en bassist is. Dave Kemp speelt toetsen, Tom Witt drums.
De muziek is absoluut stevig, maar verwacht geen metal in de stijl van Saxon. De muziek van Heavy Water heeft groove, is vaak slepend en tegelijkertijd uptempo en hard. Hoe goed de stem van Seb is, laat hij horen in het harde en swingende Revolution.

Het harde titelnummer Red Brick City (hier de clip) is mijn favoriete nummer, maar ook een minder hard, grungeachtig liedje als het door Seb gezongen Personal Issue No. 1 heeft zijn charme. Ingetogen met toetsen en elektrisch gitaargetokkel maken van Tree in the Wind een soort powerballade, fraai gedaan. Qua muziek is Medicine Man wat saai, maar wat zingt Seb daar toch weer sterk...
En zo putten de twee uit diverse muzikale vaatjes en doen dat met hoorbaar plezier, mét de twee andere groepsleden. Follow this Moment bijvoorbeeld heeft een jaren '60- of '70-sfeer, zo ontspannen klinkt het; zelfs de saxofoonsolo die het nummer afsluit past perfect.
Now I'm Home klinkt in het intro bluesachtig als een Rory Gallagher; Seb lijkt een muzikale spons en opnieuw ben ik verbaasd. Meer bluesinvloeden in afsluiter Faith.

Een verzamelbak aan scheurende gitaarstijlen. Niet per se samenhangend, waarbij de eerste helft een stuk harder is dan de tweede. Die onsamenhangendheid heeft echter zijn charme, mede door het hoorbare spelplezier en talent: Red Brick City is een plaat die meer aandacht verdient en dat geldt al helemaal voor de groep Heavy Water, waarvan het zwaardere tweede album eveneens goed bevalt.

Hollywood Brats - Hollywood Brats (1980)

4,0
De volgende halte in mijn reis door de voorlopers van / invloeden op new wave en punk. Na het debuut van Dr. Feelgood uit 1975 het enige album van het Britse Hollywood Brats, opgenomen in 1973.
Muzikaal gezien hoor je hier smerige rock 'n' roll die doet denken aan die van de punkgolf die in 1976 begon. Compromisloos en lekker. Door het imago is er onmiddellijk de associatie met de New York Dolls, de groep die in '73 debuteerde. De Amerikanen veroverden hun eigen paragraaf in de popgeschiedenis, de Hollywood Brats zijn zo goed als vergeten. Er zit een interessant verhaal achter.

De Londense groep begon in 1971 met het spelen van covers in jaren '50-stijl onder de naam The Queen. Vervolgens wordt overgeschakeld op glamrock en de naam gewijzigd in Hollywood Brats. De vijf verwierven een kleine aanhang, waaronder Keith Moon van The Who. De muziek werd geschreven door de Brits-Canadese zanger Andrew Matheson en pianist Casino Steel (alias van Stein Groven uit Noorwegen).
Hun enige plaat werd opgenomen in 1973 voor het label NEMS, dat het echter niet wenste uit te brengen, waarna de groep in '74 de handdoek in de ring gooide. Matheson liet het er niet bij zitten en als het Mercurylabel in Noorwegen er wel brood in ziet, verschijnt het alsnog in 1975 onder de vlag van Andrew Matheson & The Brats met de titel Grown up Wrong. Er worden 563 exemplaren verkocht, aldus Discogs.

In 1979 verschijnt in Engeland bij Cherry Red/Spartan onder de vlag van Hollywood Brats de single Then He Kissed Me, afkomstig van dit album, waarna de elpee alsnog in 1980 titelloos verschijnt met de originele groepsnaam én de groep eenmalig optreedt, waarvan hier een videoclip. Dit met een andere hoes dan MuMe toont.
In 1986 verschijnt een tweede album Whatever Happened to en te horen naar hetgeen ik tegenkom op JijBuis zijn dat opnamen die op de plank waren blijven liggen.
In 1994 volgt herwaardering als Cherry Red in het VK en Deadbeat in Canada het debuut op cd uitbrengen met de hoes die MuMe én streaming tonen.

Waarom die herwaardering? Omdat er héérlijk wordt gerockt met een dikke knipoog. De knullige piano-etude die de plaat begint en afsluit vormt de fotolijst voor vooral knallende hardrock 'n' roll. Pakkende composities waarin soms invloeden uit de jaren '50 doorsijpelen, lekker gitaarwerk van Eunan Brady en indringende zang. Terugblikkend hoor je een kruising tussen de Rolling Stones en charmante protopunk met teksten over het tienerleven zoals in Another Schoolday, soms romantisch met een draai, zoals in Then He Kissed Me: immers gezongen door een man.
Mijn favorieten zijn zoals meestal de snellere nummers: opener Chez Maxines, het stampende Tumble with Me, het felle én van koortjes voorziene oorwurmpje Zurich 17, het rockende Southern Bells en meer gestamp in afsluiter Sick on You.

Na het uiteenvallen van de groep kwam gitarist Brady bij Wreckless Eric terecht en toetsenist Steel bij punkgroepen London SS en daarna The Boys. Matheson bracht meer soloplaten uit en schreef een biografie.

Mijn trektocht door de oorsprong van punk en new wave vervolgt met een heel ander genre: via de snelweg naar Duitsland en Kraftwerk.

Hooverphonic - Reflection (2013)

5,0
‘Dat is niet eerlijk!’ hoor je kinderen weleens roepen. ‘Weet je wat niet eerlijk is,’ kun je dan antwoorden, ‘dat die twee meneren van Hooverphonic samen zo schandalig veel talent hebben! Ze maken al jarenlang schijnbaar moeiteloos de ene na andere sterke plaat, terwijl anderen het met veel minder moeten doen!’

Sinds hun debuut in 1996 volg ik de band, indertijd getipt door een vriend. Klonk toen nog triphop, dit werd al spoedig ingeruild voor een groepsgeluid met soms orkestrale invullingen. Altijd sterke liedjes, altijd warm klinkend.
Ook op dit Reflection hangt een warme sfeer, waarin werkelijk alle opnametechnische details kloppen. Achter de schermen werd ongetwijfeld heel hard gewerkt, maar orenschijnlijk ging het Alex Callier en Raymond Geerts heel licht af. Met speels gemak wisselt het ene prachtige liedje het andere af.

De meeste muziek werd door Callier geschreven en de productie is ook van zijn hand, waardoor je de indruk krijgt dat hij de beslissende speler in dit team is; bij hun concerten echter is te zien dat hij beslist niet de egotripper wil uithangen. Integendeel: beide heren gaan voor liedjes van de buitencategorie. Constant van hoog niveau, op deze plaat valt geen kwalitatief minder nummer te ontdekken: zo groot is de rijkdom aan goede ideeën. Eveneens knap is dat het tegelijkertijd niet glad wordt, omdat er met passie wordt gemusiceerd.
Mede omdat de heren altijd weer een klassezangeres met eigen stemkleur aan zich weten te binden, kennen hun albums ieder hun eigen kleur. Hier staat Noémie Wolfs achter de microfoon. Haar krachtige en licht-hese stem is pakkend. Soms klinkt ze zwoel (ballade Bad Weather), dan weer boos (Devil Kind of Girl); altijd zit er veel onderkoelde emotie in haar stem, zoals je dat bij zangeressen in de jazz ook kunt tegenkomen. Zo brengt ze in haar eentje volop variatie, afgezien van Radio Silence, een duet waarvan de hoes niet vermeldt welke meneer haar toezingt.

Veelal lijkt de muziek te zijn gecomponeerd op piano. Uptempo en langzamere songs wisselen elkaar slim af, waardoor afwisseling is gegarandeerd. Tijdloze en welluidende 'pop d'or', waarin regelmatig sferen worden opgeroepen van majestueuze filmsoundtracks uit de jaren '60 en '70. In het uptempo Roadblock klinkt in het begin een synthesizer in de stijl van eind jaren '70, waarna dankzij een orgeltje een licht flowerpowersfeertje verschijnt. Knap gedaan. Soms waan je je even in een jaren '60-soundtrack in de stijl van Ennio Morricone, zoals in Single Malt; toch is er altijd die eigentijdse gloed over de liedjes.
De ene keer is de piano het dominante instrument, een andere keer andere keyboards of gitaar. Altijd weer klinken edelsteenliedjes. Verrassend is daarom dat de plaat in diverse privéwoningen werd opgenomen en niet in een (dure) studio, al vond de eindmix in Wisseloord te Hilversum plaats. Het eindresultaat is een homogene eenheid van maar liefst vijftien liedjes. Die duren niet al te lang, hetgeen extra variatie brengt.
Op cd/streaming is er nog akoestisch bonusmateriaal, waarop de geboden liedjes nét weer anders-fris klinken.

Van mijn oudste zoon kreeg ik dit album op rookgekleurd vinyl, bijzonder fraai gemaakt en kenmerkend voor de hang naar perfectie die deze groep typeert. Hooverphonic weet hoe je ruwe edelstenen (briljante ideeën) moet slijpen tot flonkerende sieraden (de liedjes).

Horrendous - Ontological Mysterium (2023)

4,0
De naam Horrendous zei me niets, maar ik werd nieuwsgierig toen ik de verhalen hierboven las. Wel, de ronkende verhalen over Ontological Mysterium kloppen. Het eerste wat opvalt is de transparante productie die me veel beter bevalt dan de dichtgepropte productiestijl die momenteel toonaangevend is. Met het geluid op dit album worden de contrasten tussen luid en verstild en tussen bruut en melodieus sterker, waar de composities van profiteren.
Als je er dan in slaagt om zowel heftig als melodieus te klinken en progelementen te combineren met beukende powerriffs, wel, dan is dit gewoon één van de weinige recente heavy albums die ik meer dan plezant vind. Vaker luisteren wordt beloond en maakt mogelijk je ervan te verzekeren hoe goed de nummers in elkaar zitten.
De grunts van Damian Herring vind ik lekker, ze dragen bij aan de toch al afwisselende muziek. Hij is bovendien degene die verantwoordelijk is voor de sterke productie.
Als favorieten noteer ik Chrysopoeia en titelnummer Ontological Mysterium, maar de twee sterretjes die MuMe mij toelaat te plaatsen zijn te weinig voor dit gevarieerde album.

PS - Iemand die weet of bassist Alex Kulick familie is van gitarist Bruce en producer Bob Kulick, in de jaren '70 en '80 bekend via onder andere Grand Funk Railroad en Kiss?

Hot Chocolate - 2001 (1987)

2001 is een remixalbum van oude hits van Hot Chocolate, verschenen in 1987, gefabriceerd door vooral de Duitse producer Frank Mono (Frank Malz). Twee nummers werden gedaan door “onze eigen” Ben Liebrand, waarmee we meteen weten in welke hoek we deze plaat moeten zoeken: jaren ’80-dance, voor de dansvloer aaneen gemixt met de kenmerkende beats van die periode. Verschenen op zowel elpee, cd, als cassette en zelfs in een vinyl ‘Club Sonderauflage’.
Of, zoals de hoestekst vermeldt: ‘This is a new album by Hot Chocolate! New in terms of recording. Not as far as songs are concerned. All songs have been completely redone thanks to modern recording / mixing technology. (…) However, he [Frank Mono] also used live musicians to add a human touch to his "2001" version.

Het album haalde in Duitsland en Oostenrijk de top 10, in Zwitserland #14. In de Duitstalige wereld was Hot Chocolate nog een grote naam, ook al had zanger Errol Brown de groep inmiddels verlaten. In hun eigen Verenigd Koninkrijk deed het echter helemaal niets.
Dat gold overigens niet voor de verzamelalbums met reguliere singles van de groep, waarvan diverse titels verschenen die meestal beter verkochten dan de reguliere albums, tot en met de Verenigde Staten toe. Zoals deze, in hetzelfde 1987 verschenen.

Er was commercieel succes voor de remix van You Sexy Thing: in Nederland in maart ’87 slechts #56 bij de Nationale Hitparade (in die periode bij de TROS op Radio 3), maar in Vlaanderen #20 en in Zwitserland, Duitsland en Oostenrijk zelfs top 10.
De liefhebber van de klassieke versies zal hier in de meeste gevallen niets mee kunnen, maar de verkoopcijfers laten zien dat er wel degelijk liefhebbers waren.

Hot Chocolate - Cicero Park (1974)

3,5
Met een vriend houd ik iedere twee weken als opdracht een top 10 te maken rond een bepaalde artiest of een bepaald thema. Deze keer kwam Hot Chocolate uit de hoge hoed getoverd. De Britse soulband rond zanger Errol Brown oogstte tot en met 1987 jaarlijks een Britse hit. Soms meer dan één, soms ook top 10. Ik kende ze van de radio, want vanaf 1974 werd ook menig hit op het Europese vasteland gescoord.

Eerst lees ik mezelf in bij Wiki. Eind jaren ’60 rolde de groep uit Brixton, Londen binnen bij het Applelabel, nota bene via John Lennon zelf. De eerste Britse hit kwam in 1970, gevolgd door meer non-albumhits, waarna pas in 1974 dit debuut Cicero Park verscheen met nieuw materiaal, inmiddels bij het RAK-label van de Britse hitproducer Micky Most. Hiermee kregen ze ook in Nederland voet aan wal.
Wellicht was de multiraciale band een voorbeeld voor latere reuzen als skaband The Selecter. Hot Chocolate bewees namelijk als één van de eerste groepen dat witte mensen heel goed zwarte soul, funk en disco kunnen maken met zwarte mensen die heel goed witte pop kunnen spelen. Iets wat in Engeland waarschijnlijk makkelijker ging dan in de Verenigde Staten met zijn diepgewortelde cultuur van segregatie.

De warme en lenige stem van Errol Brown was hét handelsmerk van Errol Brown, samen met diens vrolijke kale kop, herkenbaar in de media. Tegelijkertijd hoor je op de debuutelpee een strak spelende band die kwaliteitssoulfunkdiscopop brengt, duidelijk van Europese oorsprong. Dit omdat de blaaspartijen soms anders zijn dan die van de grote Amerikaanse evenknieën, zelfs op het filmische af. Alle muziek werd geschreven door Brown en bassist Tony Wilson.
Van dit album klonk de melancholische hitsingle Emma (#2 in de Nationale Hitparade in juni 1974) in de jaren daarna frequent op de Nederlandse radio en was mij, die dat niet bewust meemaakte, dus bekend. Maar de plaat bevat nummers die ik sterker vind met op de sterkste momenten een boeiende ontmoeting tussen de Europese popsound van die periode, soul en een vroege vorm van disco. Daarbij heb ik drie favorieten: Could have been Born in the Ghetto is slepend, langzaam en fascinerend met blaaspartijen die richting een film van James Bond kruipen, Disco Queen is wat de titel al zegt, net als Funky Rock ‘n’ Roll. Cicero Park verscheen in 2009 in een 2cd-bonusversie, waarvan mij (op streaming) vooral de singleversie van Makin’ Music positief opvalt.
Opvallend is dat naast alle blazers en violen zo af en toe een scheurend gitaartje opduikt, zij het nooit lang: Harvey Hinsley kleurt de muziek echter smaakvol in.

Dat de groep een breed publiek bereikte laat zich zien in twee coverversies. De Britse gothicband The Sisters of Mercy zou Emma vanaf 1983 in hun liveset opnemen, om het in 1988 op de 12” Dominion te zetten en in 2008 als bonustrack bij album Floodland. De Amerikaanse gitaarband Urge Overkill zette het tijdens de hoogtijdagen van grunge in 1991 op hun The Supersonic Storybook als Emmaline.
Die coverjasjes verschillen aanzienlijk van hetgeen hier op Cicero Park klinkt: warme jaren ’70 sferen, heen en weer laverend tussen soul, pop en soms disco. Een leuke kennismaking, op naar de opvolger!

Hot Chocolate - Class (1980)

3,5
Op hun vorige album Going Through the Motions (1979) verruilde Hot Chocolate de concertzaal voor de discotheek. Bijna non-stop klonk de discobeat in het kielzog van Saturday Night Fever. Eén schamel hitje en geen notering in de albumlijsten was de respons van het publiek. Ik vroeg me daarom af of opvolger Class een ander geluid zou bieden.

Het antwoord is volmondig ‘ja’, maar mijn enthousiasme komt moeizaam. Vooraf is opvallend dat zanger Errol Brown pontificaal op de cover staat, veel groter dan zijn groepsgenoten. Men gokte kennelijk op de bekendheid van diens gezicht. Meer smoel op de hoes, maar minder klinkt zijn hand qua inhoud: andere verandering is dat zwaar wordt geleund op andermans werk. Slechts drie nummers werden door hem geschreven, te weten de laatste drie.

De gehele A-zijde kwam van anderen. De plaat begint met de twee singles, beiden geflopt: ballade Love me to Sleep is van liedschrijver Geoff Stephen; niet mijn ding, ik heb weinig met ballades. Het midtempo Losing You is van Russ Ballard, evenals discostamper Gotta Give up Your Love. Dat Walking on the Moon van The Police wordt gecoverd is verrassend, maar deze versie kopieert het origineel zonder er een eigen chocokleur aan toe te voegen; dit had bijvoorbeeld een souljasje kunnen krijgen.
De B-zijde begint met popliedje Green Shirt van Elvis Costello; opnieuw een verrassende keuze die me niet overtuigt. Lukt het beter met de drie eigen nummers?

Jazeker. Allereerst is daar Children of Spacemen met het destijds geliefde verhaal dat de mens afstamt van ruimtereizigers. Eindelijk hoor ik iets van de klasse die tot en met 1978 klonk: na een langzaam deel met de nodige strijkers rondt een vrolijk discodeel het lied af.
De funk van Brand New Christmas roept op tot wereldvrede en of we daartoe ‘another Jesus’ kunnen krijgen (huh, weer een kindje in een kribbe?) en in Are You Getting Enough klinkt funk/disco met blazers. Op de hoes staat de korte titel, op het label op de elpee zelf wordt de titel uitgebreid met ‘of what Makes you Happy '.

Kortom, als coverband werkt het niet, maar als eigen materiaal met de variatie van voorheen klinkt, keert het plezier weer terug. Wat dat betreft denk ik dat de in 1976 vertrokken bassist en liedschrijver Tony Wilson juist in '79-'80 node werd gemist.
Hierboven vertelt dazzler over non-albumsingle No Doubt About it, dat in datzelfde 1980 in de Nationale Hitparade in juli #9 haalde. Medegeschreven door de broer van producer Mickie Most, genaamd Dave. Daarover meer bij de opvolger, dit album geef ik een magere 7, die ik in 3,5 ster vertaal.

Hot Chocolate - Every 1's a Winner (1978)

3,5
Verzamelaars niet meegerekend, haalden drie reguliere elpees van Hot Chocolate de Nederlandse albumlijsten, waarvan dit de eerste was. Bij de vorige drie langspeelplaten heb ik met stijgende (blijde) verbazing geconstateerd dat de Britten véél meer dan slechts een singleband waren: sterke albumtracks met een eigen geluid, dat evenwel per album accentverschillen heeft. De ene keer meer soul dan de andere keer, of meer funk, of zoals hier: meer pop.

1977 was het jaar dat ik überfanatiek naar de radio was gaan luisteren, de hitsingles ken ik nog goed: So You Win Again werd in augustus 1977 #5 in Nederland en #6 in Vlaanderen, Put your Love in Me werd in januari 1978 #20 in Nederland en #29 in Vlaanderen, titelnummer Every 1’s a Winner werd in mei #10 in Nederland en opnieuw #29 in Vlaanderen.
Totaal vergeten was ik non-albumsingle I’ll Put You Together Again, in januari 1979 #14 in Nederland en een maand later #20 in Vlaanderen. Wát een mooie ballade! Geen zwarte soul, maar een “wit popliedje” in mijn oren, prachtig door Errol Brown gezongen. Later als bonus bij de cd-versie van dit album verschenen. Qua tekst het Fix You (Coldplay) van die dagen.

Maar er valt me meer op: ik had het idee dat het als eersten newwavegroepen als Human League en Tubeway Army waren die in de voetsporen van Kraftwerk de mogelijkheden van synthesizerpop gingen ontdekken. Maar voila: Hot Chocolate deed mee in de frontlinie! Ik bedoel Put Your Love in Me en (bonuslied) A Part of Being You. Ook lekker: The Power of Love, een soulnummer met popsausje.

Producer Mickie Most weet alle invloeden tot een smeuïg geheel te smeden. Op dit album wint pop terrein ten koste van Amerikaansklinkende funk. Interessante man is hij overigens, met als pubquizfeitje dat een zoon van hem in de jaren ’80 opdook in popgroep Johnny Hates Jazz, dat ook al slimme kwaliteitshitmuziek maakte.
Veel singlesucces dus voor deze schijf, in tegenstelling tot de voorganger. Toch is Every 1's a Winner als album ongeveer net zo goed als de voorganger. Ja, ik ben een fan! Welke van de genoemde nummers mijn favo is, verschilt per draaibeurt. Dat zegt ook iets over de kwaliteit van deze popsoul.

Hot Chocolate - Going Through the Motions (1979)

2,0
Wat was ik bij de vorige vier albums van Hot Chocolate iedere keer weer aangenaam verrast met de liedjes en het amalgaam aan stijlen! Toch haak ik bij dit vijfde album (even?) af. De invloed van synthesizers is hier zo dominant, dat de variatie die de vorige albums kenden is verdwenen. Daarbij tel ik slechts zeven nummers, die vaak in uitgesponnen versies voorbijkomen. Het kortste duurt een dikke vier minuten, de overige lijken soms op 12”-versies.
Na het grote succes van film en soundtrack Saturday Night Fever nam de populariteit van disco(theken) een grote vlucht. Voetjes van de vloer en dansen maar. Maar ik ben het type muurbloempje en verwacht meer van een muziekalbum. Op Going Through the Motions klinkt echter hapklare muziek voor dansliefhebbers en daar hoort ikke dus niet bij.

De ideeën op de plaat zijn me te mager en wat aardig is, wordt eindeloos herhaald. Weg zijn de blazers, verdwenen is de funkgitaar, foetsie de kort scheurende gitaarlickjes. Heerlijk voor fans van de remixen van Ben Liebrand, niks voor mij.
Na tweemaal saaie disco (het titellied en I Just Love what you’re Doing) kan ik nog wel iets met Dreaming of You, een aardige semiballade met falsettozang die bovendien slechts 5’20” duurt, maar daarna is het weer zweten op de dansvloer.
Dance (Get Down to it) is te nadrukkelijk een liedje in BeeGeesstijl, ik mis het eigene van voorheen. Daarna blijft het gaapmuziek: dat geldt ook voor Mindless Boogie, dat op zich aardig is, maar de dikke acht minuten trek ik niet. Dan liever de singleversie die slechts de helft duurt (slechts één week Nationale Hitparade, #46 in juli 1979.

Groep en hitproducer Mickie Most surften mee op de discogolf van die dagen. Ach ja, neem het ze eens kwalijk. Zelfs Rod Stewart, Kiss, Stones en Quo lieten zich in deze periode tot dit genre verleiden.
Eén hele kleine hitsingle, een album dat niet de lijst van bestverkochte elpees haalde. Het succes was vergeleken met de voorganger een stuk minder. Misschien vonden zij ook dat dit minder geslaagd was: anno 2023 hoop ik vurig dat de opvolger beter is geworden.

Ziet u die jongen in de Hete Choco Discotheek in 1979? Hij zit aan de bar of staat langs de wand, vriendelijk glimlachend maar zich inwendig kapot vervelend. Hij had meer verwacht van hun vijfde. Waar hij een smakelijk, heet chocodrankje verwachtte, kreeg hij waterige, lauwe, bruine meuk zonder slagroom.

Hot Chocolate - Hot Chocolate (1975)

4,0
Hello America, waar kende ik die titel toch van? Het Londense Hot Chocolate mikt met hun titelloze tweede album duidelijk op het land aan de overzijde van de Grote Plas en doet dat sterk. Het nummer is funky met de nodige blazers, klinkend als hun Amerikaanse conculega’s.
Met funkgitaar en heerlijke blazers trapt het nummer de plaat swingend af, met als grappige toevoeging in de blaaspartijen tegen het slot de melodie van de regel "I want to live in America" uit West Side Story verwerkt.
Opvallend zijn de sociaal betrokken teksten: Call the Police over criminaliteit aan beide zijden van de Plas, waarbij zanger Errol Brown zijn falsetto stem inzet. In Dollar Sign is een sterke soulballade met een waarschuwing voor de ‘brothers’ tegen geldzucht en A Child’s Prayer bevat gospelinvloeden, Europese cellosferen én een vredesboodschap.
Toch is daar ook de liefde, zoals in het swingende Cheri Babe, waar onvervalste pop wordt gecombineerd met de bekende romantische boodschap. You Sexy Thing werd met zijn bescheiden leadgitaar, discoviolen en four-to-the-floorbeat de grote internationale hit van deze plaat. Sterk gezongen met een dito melodie, perfect voor een hitsingle. In Nederland in januari 1976 #5 en in Vlaanderen diezelfde maand #15. En extra aandacht voor A Warm Smile, wát een verborgen juweeltje is dat liedje: warme soulpop met cello's, hobo (?) en een fraai gitaarsolootje, terwijl een elektrische piano en ingetogen ritmesectie mij doen smelten. Zo te horen is het niet Brown die hier zingt; maar wie van de anderen zingt er dan?

Het was hun laatste plaat met bassist Tony Wilson, medeoprichter en -liedschrijver van de groep. Nog sterker dan op het debuut klinkt soulfunkpop, zij het dat de Europese popinvloeden iets aan ruimte moesten inleveren ten gunste van Amerikaanse funk. Ook dat jasje past hen echter goed. Waar ik vooraf veronderstelde dat Hot Chocolate vooral een singleband was, constateer ik andermaal dat de albums er mogen zijn.
Pas na enkele malen draaien drong het tot me door. De titel Hello America werd in 1980 door Def Leppard gebruikt. De hardrockers die gelijkaardige aandacht voor de andere zijde van de Plas hadden. Ze gingen Hot Chocolate inderdaad achterna, maar dat is een ander verhaal...

Hot Chocolate - Love Shot (1983)

2,0
Op de voorzijde het oog, op de achterzijde het gehele hoofd van zanger Errol Brown. Was Hot Chocolate in 1983 nog een groep of vooral een soloproject?

Spannend of enigszins pakkend is deze discopop in ieder geval niet meer, vooral omdat de composities vrij zwak zijn en de keyboardgedomineerde productie alles in dikke smakeloze saus smoort en de gitaar naar de coulissen drukt. En als iets aardig is, duurt het te lang, getuige Touch the Night met zijn 5'14". Alleen single Tears on the Telephone (in Nederland #18 in oktober dat jaar) redt het, mede omdat het slechts een dikke 3 minuten duurt.

Hierna ging Brown solo; in 1987 verscheen groepsalbum 2001 met geremixte klassiekers van Hot Chocolate, waarna de band in 1993 eenmalig terugkeerde met nieuwe vocalist op het album Strictly Dance.

Hot Chocolate - Man to Man (1976)

3,5
Met dank aan gaucho voor diens aanvulling bij het vorige album van Hot Chocolate ga ik verder met hun derde schijf.

Medeoprichter en co-schrijver van de nodige nummers van Hot Chocolate Tony Wilson had bij het verschijnen van Man to Man de band verlaten, waarmee de groep van een sextet naar een kwintet slonk. De baspartijen werden vanaf nu allemaal gedaan door percussionist Patrick Olive. Het thema 'van man tot man' stond bij dit album centraal. Wellicht toepasselijk voor MuMe, waar de meerderheid van de bijdragen toch al van het mannelijk geslacht afkomstig is? Tegelijkertijd is dit een album waarbij de vijf Britten hun best deden de (Amerikaanse?) dames te bereiken.

De Nederlandse versie van Wikipedia noemt de groep een discoband, een kwalificatie die de plank mis slaat. Ook op dit album komt dit genre weliswaar langs, maar vaker klinken soul, pop en funk.
Vijf nummers vind ik helemaal fijn: Living on a Shoe String begint met funkgitaar en blazers en een keyboard. Opvallend is dat de plek van de toetsen wat groter is geworden; Man to Man is vooral pop, met een solide gitaarlijn en ingetogen blazers; met Sex Appeal klinkt weer funk en wordt een bij de vrouwen aantrekkelijke meneer uit Bel-Air of Beverly Hills bezongen - de band mikte weer nadrukkelijk op de Amerikaanse markt, of wellicht is de tekst het gevolg van eigen observaties? Dampende funk hoor ik in Harry, mede dankzij de lage toetsenriff en Seventeen Years of Age is een soulballade met popinvloeden, strijkers en diepe bassynthesizer, zijn tijd vooruit. Mede dankzij toetsenist Larry Ferguson vernieuwde de groep het geluid.

Bij de bonustracks, in 2009 verschenen, hoor ik een zesde favorietje: disco klinkt in Eyes of a Growing Child, waarin ook de elektrische gitaar van Harvey Hinsley en conga's de sfeer maken.
Errol Brown schreef met het vertrek van Wilson de meeste muziek, al staat er met You Could've Been a Lady nog een nummer van laatstgenoemde op de plaat. Het is een lekker soulnummer maar het gitaarlijntje wordt me te vaak herhaald.

Man to Man is Hot Chocolates derde prima album op rij; de kwalificatie 'singleband' gooi ik daarmee definitief in de prullenbak, omdat de groep beduidend meer dan dat was. Van dit album werden bovendien de singles noch in Nederland, noch in Vlaanderen een succes, in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten was het singlesucces matig. Als album echter nog altijd een stevige zeveneneenhalf voor mij, die ik in 3,5 sterren vertaal.

Hot Chocolate - Mystery (1982)

3,5
Ja Poeha, dat Errol Brown in 2015 zo plotseling overleed... Met het (mij te) gladde Girl Crazy wist de groep in juni 1982 #4 te scoren, een tekst over een meidengek pakte me niet. Desondanks één van hun bekendste hits.
Mystery is na twee mindere platen dan toch weer op niveau. Het album klinkt als een eenheid, de muziek als die van een groep. De reden is waarschijnlijk dat er weer voor eigen werk wordt gekozen, oftewel de liedjes van Brown, bijgestaan door nieuwe toetsenist Chris Cameron.

Naast de pop van de grote hit hoor ik aardige disco in het titellied, gevolgd door het saaiere (maar dansvloerfähige) Are you Getting Enough Happiness met zijn funkgitaartje en hetzelfde geldt voor No Tears. Chances blijkt een verraderlijke oorwurm, een aangename semiballade in de soulhoek.
De B-kant start met meer popsoul, die van hit It Started with a Kiss. #7 in augustus 1982, een zomerhit in de weken dat ik op vakantie was in Luxemburg, de laatste keer dat deze dwarse puber meeging met zijn ouders.
Dan een liedje dat bijna als die van de destijds modieuze new romantics klinkt: You’ll Never be so Wrong, geschreven door Marty en Ricky Wilde, vader en broer van Kim. Het zit Hot Chocolate als gegoten. Emotion Explosion is een pittig dansnummer en hetzelfde geldt voor het nog snellere One Night’s not Enough.

Wat ik nou zo gek vind: op MuMe las ik bij het vorige album over non-albumsingle No Doubt about It, die op dit Mystery zou staan. Dat klopt echter niet volgens Discogs; noch voor de Europese, noch voor de Amerikaanse versie. Wel te vinden op verzamelaars van de groep, waarover ik lees dat die sowieso hun bestverkopende platen waren.
Mystery is een degelijk album en al hoor ik liever het Hot Chocolate van de eerste albums, die uit de jaren ’70 met hun wahwahgitaren, strijkers en blazers en warme soulfunkpop, in 1982 waaide een andere wind en dat jasje paste hen prima.

Hot Chocolate - Strictly Dance (1993)

Alternatieve titel: Shame on You

De oorspronkelijk Londense groep Hot Chocolate was in de jaren '80 geleidelijk in de versukkeling geraakt. Zanger Errol Brown verliet de band om in de periode 1989 - 1996 drie soloalbums uit te brengen. Hij overleed in 2015, terwijl zijn oude bandje niet van opgeven wist.

Met name in Duitsland had de groep nog een grote groep fans én een producer en platenmaatschappij die in 1993 wel brood zagen in een nieuw album. Nieuw is zanger Greg Bannis, de oudgediende gitarist Harvey Hinley produceerde het album met Rick Loyne. Ook keerden bassist Patrick Olive en drummer Tony Connors terug. Van de cd is op streaming slechts single Cry Little Girl te vinden, waar eurohouse klinkt, zoals Sash! vier jaar later deed.

Later eveneens verschenen als Shame on You, waarvan Discogs vermeldt: 'Strictly Dance' album with shuffled track listing, additional track "What About You" and new artwork. Track 12d is more commonly known as "I Gave You My Heart (Didn't I)".

Op de site UKmusicreviews.co.uk vond ik dit interview met de bassist, waaruit blijkt dat de groep nog steeds optreedt. Dit met Errol Brown-lookalike Kennis Simon, die in 2010 Bannis verving. Leuk om te lezen hoe hij terugblikt op de gloriedagen...

Aangezien ik slechts één track kon vinden, laat ik een sterrenwaardering achterwege. Dat de muziek ver was verwijderd geraakt van de soulfunkpop van voorheen lijkt meer dan logisch. Een plaatje voor de hele fanatieke fan van Hot Chocolate, die waarschijnlijk een Duits paspoort heeft.

HSAS - Through the Fire (1984)

3,5
1984 was een jaar met veel goede hardrockende en metalreleases. Daarbij deze "supergroep" HSAS met Sammy Hagar en Neal Schon plus op bas en drums voor mij twee onbekenden. De gitaarversie van het oorspronkelijke orgelnummer A Whiter Shade of Pale hoorde ik op de radio voorbijkomen en beviel goed.
Met interesse bekeek ik Through the Fire in een platenzaak nabij een NS-station, wachtend op mijn trein. Aanschaf durfde ik echter niet aan. De concurrentie was dat jaar immers weer groot.

Was dat wegleggen verstandig? Toch wel. Enerzijds is Hagars gouden strotje passend bij de klaterende solowatervallen van Schon. De productie is wollig maar ook vol, helemaal okay.
Het songmateriaal (geschreven door de eerste twee letters uit de groepsnaam) varieert van 'wel lekker' (Top of the Rock en Missing You) via 'komt niet op gang' (Animation) naar briljant (aparte harmonieën en melodie in Valley of Kings/Giza).
Kant 2. De cover (bij ons geen hit, in de VS bescheiden #94 in mei) gaat na drie keer draaien vervelen en de volgende twee grijpen me nooit bij de lurven, al zijn ze niet onaardig. In slotnummer My Home Town hoor ik voor het eerst publiek (immers live opgenomen album met overdubs) en eindelijk rockt het voluit.

Dat Schon en drummer Michael Shrieve elkaar kenden uit hun dagen bij Santana is een leuk weetje, maar liever hoorde ik de Sammy Hagar van die dagen solo. Gelukkig was daar spoedig VOA; dat de red rocker vervolgens bij Van Halen zou belanden, lag was nog in een verhulde toekomst, net als Schons toetreding tot volgende supergroep Bad English.

Dit was HSAS' enige album, maar op YouTube staat dankzij de Neal Schon fanpage een concert inclusief non-albumnummers. Bij Valley of Kings/Giza uitleg van fan ScottKinn over Schons gitaarsynthesizer, leuk voor de liefhebber.

Hugh Cornwell - Moments of Madness (2022)

3,0
Hugh Cornwell verliet inmiddels 32 jaar geleden The Stranglers, maar wordt in bijna ieder interview aan hen herinnerd. Ik zou er chagrijnig van worden en hij liet zich inderdaad verleiden tot kritische geluiden over zijn oude bandje.
Maar het leven ging door. Behalve musiceren houdt hij zich onder andere enthousiast bezig met een filmmuziekpodcast en nu is daar Moments of Madness. Hij zit dus verre van stil.

Op de hoes zien we hem als gestoorde kardinaal, ver van de realiteit; de muziek is echter stevig met de voetjes op de grond. Je zou kunnen zeggen dat hij sinds hij solo ging is teruggekeerd naar zijn pre-punkjaren, toen The Stranglers nog een pubrockbandje was. Of daarvoor, toen hij enige tijd in het Zweedse Lund woonde, daar aan de universiteit werkte en in Johnny Sox speelde.
Als soloartiest is hij een singer-songwriter met een scheurend gitaargeluid, muziek makend die is geworteld in de rhythm and blues, alsof het 1974 is. Op dit alweer tiende soloalbum klinkt pubrock anno 2022.

Vorig solowerk ken ik slechts van een compilatie die ik ergens voor een prikkie tegenkwam en mij niet omver blies. Zo ook zijn nieuwste. Het is een aardig album, maar de momenten dat ik door zijn muziek wordt gegrepen zijn schaars.
De hoogtepunten op een rij. In openingslied Coming out of the Wilderness zit een lekkere rammelgitaarsolo, maar het lied duurt me met zijn 4'35" te lang; er klinkt een riff die niet sterk genoeg is voor die lengte, enigszins op de klassieker Gloria van Them lijkend.
Het eerste nummer dat beklijft is When I was a Young Man, energiek gespeeld met een tekst over ouder worden; hij zag het licht in 1949 en telt daarmee alweer 73 jaren, een levensfase waarin hij logischerwijs af en toe terugblikt. Stevige gitaarpop met een prima melodie.
In de titelsong klinkt reggae, leuk ter afwisseling. Beware of the Doll bevat een dikke scheut melancholie, wat hem niet vaak overkomt. Dit verpakt in een mooie melodie. Too much Trash is daarentegen bijtend en bijna cynisch, waarin ik iets van de jonge versie van hem herken.

Cornwell speelde de instrumenten (gitaar, bas, drums) zelf, wat hij adequaat deed. In mei 2023 hoopt hij in De Melkweg te staan, naar ik aanneem met een bassist en drummer. Gezien de liveverslagen die ik las, zullen het de oude liedjes van The Stranglers zijn (bij hem zonder toetsen) die de meeste verzoekjes en enthousiaste reacties opleveren. Van dat verleden komt hij niet los.
Of dat met zijn nieuwe album zal veranderen? Denk het niet. Al met al een aardig plaatje, niet meer en niet minder. Liefhebbers van gitaarpop/pubrock kunnen er mogelijk een sterretje meer aan geven dan ik doe.

Hugh Cornwell & Robert Williams - Nosferatu (1979)

2,5
De platenmaatschappij van The Stranglers gunde de heren wel enige artistieke ruimte, zeker toen punk op zijn laatste benen liep, zoals de heersende gedachte in 1979 werd. Kreten als 'Punk's not dead' die in de media opdoken deden het tegengestelde vermoeden, waarop het pragmatische United Artists de heren ruimte bood voor solowerk.

Stranglers' monsieur Burnel mocht zijn portret van Europa op vinyl vastleggen, meer aandacht was er in de Nederlandse media voor Nosferatu, de plaat die zanger/gitarist Hugh Cornwell maakte.

Verschenen bij aanvang van de koude winter van '79 - '80 is laatstgenoemd album net zo experimenteel als dat van de bassist. Een kaskraker was het niet, daar was ie ook duidelijk niet voor gemaakt.
Op Hilversum 3 draaide de VPRO de titelsong, die ik wel spannend vond. Daarbij herinner ik me vaag een recensie in Muziek Expres, welke vertelde dat de plaat op de gelijknamige stomme film (1922) was gebaseerd, dat duomaatje Robert Williams de drummer van Captain Beefheart was en dat de sfeer 'duister' of 'grimmig' of iets dergelijks zou zijn.

43 jaar later draai ik de plaat via streaming. De titelsong klinkt mij nog altijd postpunk-heftig in de oren en doet door de synthesizers aan eerder werk van The Stranglers denken.
Volgende track die opvalt is White Room, oorspronkelijk van Cream en hier opzettelijk verveeld gezongen.

Hoe vaker ik de plaat afspeel, hoe meer ik aan de toekomstige Stranglers moet denken: ten tijde van hun volgende plaatje, het eveneens experimentele The Gospel According To. Vooral Losers in a Lost Land, Wired en de laatste drie nummers (met op Wrong Way Round de spreekstem van die andere newwavepionier Ian Dury) lijken met hun onderkoelde zang danwel neurotische drumpartijen op vooruitwijzingen daarnaar.

Op Wikipedia worden meer gastbijdragen en andere boeiende feitjes genoemd.
Een plaatje voor de fan van experimentele muziek; ik geef er het predikaat 'best geinig' aan, ben namelijk wat conservatiever van smaak.