menu

Hier kun je zien welke berichten RonaldjK als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

A Flock of Seagulls - A Flock of Seagulls (1982)

4,0
Je zou kunnen zeggen dat wat adult oriented rock voor hardrock is, dat was in 1982 A Flock of Seagulls voor de new wave. Je hoort overeenkomsten met de melancholie van bijvoorbeeld een Joy Division of The Cure, maar dan met een laagje marsepein erover. Het is zoeter.

Mijn reis door de wereld van synthesizer-new wave vervolgt met het debuut van deze Liverpoolse groep, die indertijd in eerste instantie opviel met het kapsel van frontman Mike Score en met single I Ran, in mei 1982 bescheiden één week #46 in de Nationale Hitparade. Ondanks de marsepein hoor je de wortels van de groep. En als fan van The Stranglers heb ik, toen ik hun Toiler on the Sea hoorde, iets geroepen in de trant van ‘Oooo, dáár hebben ze hun naam van!’
Waar sommige van de eerste golf synthesizerbands (die van rond 1980) kozen voor bijna volledig digitale instrumenten, is dit een volledige groep met een klassieke gitaar-bas-drumsbezetting, maar de toetsen van zanger Score zijn wel heel prominent in het geluid. Ze dragen de muziek, samen met de veelal uptempo bas en drums, terwijl gitarist Paul Reynolds heerlijk uitwaaierende gitaarpartijen rondstrooit.
Heel anders dus dan de debuutalbums van groepen als O.M.D., Duran Duran, Depeche Mode, Talk Talk en Yazoo, meer lijkend op bijvoorbeeld Tubeway Army / Gary Numan en Ultravox, die eveneens de klassieke groepsbezetting combineerden met véél nieuwegeneratietoetsen.

Gemeenschappelijk met sommige van deze groepen is de optimistische sfeer die van de muziek naar je toewaait, passend bij de releasedatum; 28 april 1982, over twee dagen wordt het lentealbum dus alweer 41 jaar.
De nummers zijn bijna zonder uitzondering uptempo, hetgeen bij herhaald draaien voor enige verveeldheid kan zorgen. De zang van Score is niet opvallend, maar past prima bij dit geluid. Troef is hierbij het gitaarspel van Reynolds, die kwistig met het ene na het andere pakkende lijntje smijt. In 2018 postte hij een gitaarlesje over zijn spel, leuk om te bekijken.
Science-fiction loopt als een rode draad door de digitale geluiden en de teksten. Als aardse tegenhangers zijn daar de licht scheurende gitaren en de strakke ritmesectie.

Marsepeinen new wave met genoeg weemoed om serieus te nemen, mede dankzij het gitaarwerk. Daarom een stevige vier sterren. Afgelopen februari verschenen als 3cd met de nodige extra's.

AC/DC - '74 Jailbreak (1984)

4,0
Najaar '84 kwam mijn maatje plotseling met deze EP aanzetten. Opnamen met Bon Scott. Waar kwamen die opeens vandaan? Uit 1974, aan de titel te zien? We snapten het niet maar het maakte ook niet uit, vijf lekkere nummers met Jailbreak, Soul Stripper en Baby Please Don't Go als hoogtepunten.
In 1984 was er nog geen internet voor particulieren (bij mijn opleiding leerde ik wel hoe je op een tráááge, ratelende computer op trefwoorden kon zoeken in buitenlandse bibliotheken, ingewikkeld en erg saai), dus hadden we gemist dat dit de afvallers waren voor het Europese debuut. Oor's Popencyclopedie noemde deze EP niet eens!

Pas in het internettijdperk drong ten volle door dat "onze" versie van debuut High Voltage (1976) eigenlijk een soort compilatie is van de eerste twee albums, het in Australië uitgebrachte High Voltage (1975) en TNT (hetzelfde jaar verschenen).
Mijn maat was vooral fan van de periode Bon Scott en dit vond hij na driemaal AC/DC met Brian Johnson toch even beter. De clip bij Jailbreak kwam op tv bij Sky Channel en MTV, lachen!

Met de oren van nu hoor ik dat de groep in 1975 dichter bij de oerrock 'n'roll / rhythm 'n' blues stond dan in dat 1984 het geval was. Op Scott na waren ze nog piepjong, maar hoe goed al!

AC/DC - Back in Black (1980)

4,0
Rond 16 augustus 1980 verscheen dit album in Nederland, als ik afga op de noteringen in dutchcharts.nl, de albumlijst van de Nationale Hitparade zoals die toen heette. Back in Black kwam de 23e op 41 binnen. Het was de week met op 1 de elpee Xanadu van E.L.O. en Olivia Newton John (die blonde van John Travolta in de film Grease).
Mijn ene oma woonde in de Grote Stad, op loopafstand van een platenzaak. Dat wist ik van de keren dat we daar naar de Chinees gingen. Ergens in september verliet ik haar van de zaterdagmiddagthee, om de lp te kopen waarvan ik op de radio bij het Betonuur van Alfred Lagarde twee fantastische tracks had gehoord: Back In Black en Hell’s Bells. Misschien ook wel What Do You Do For Money, want hey, Big Al draaide bij de VARA wat hij leuk vond, waarbij hij de schijf op zijn kenmerkende, enthousiaste wijze aanprees. Op naar de platenboer!

Dankzij de drie hits die AC/DC eind jaren ’70 had gescoord, kende ik hun stijl en reputatie. Nu ik eindelijk een platenspeler bij elkaar had gespaard, waren de mogelijkheden om aan goede muziek te komen groter.
Als puisterige-puber-met-bescheiden-inkomsten-uit-een-krantenwijk moest je voorzichtig zijn. Miskopen kon ik me niet veroorloven, dat had ik al eens meegemaakt. Geschrokken had ik in de late winter gelezen over de dood van Bon Scott, “gestikt in zijn braaksel na overtollig alcoholgebruik”, aldus de pers. Inmiddels weten we dat dat iets anders lag, maar mijn puberbrein was onder de indruk, zeker omdat ik het jaar ervoor in Muziek Expres over zijn drankgelagen had gelezen. Iets met alcohol en dan bijna in een zwembad verdrinken. Desondanks was een nieuw album met nieuwe zanger alweer onderweg!

Dat de plaat goed werd gepromoot, bleek uit het rek bij de ingang, een filiaal van Max van Praag in het winkelcentrum van deze buitenwijk. Ik hoefde niet te zoeken. Al bij binnenkomst staarde Back In Black mij aan, uitgebreid tentoongesteld in een hoog rek langs de wand. Snel een exemplaar pakken (mooi, de letters in reliëf!), mijn zorgvuldig opgespaarde geld afleveren en terug naar oma. Ik denk dat ik drie minuten in de winkel was. Bij oma zal ik de plaat een keer bekeken hebben, maar dan weer snel in de tas hebben gedaan. Dat was voor straks.

Thuis meteen naar zolder. Staande naast de pick-up de hoes uitpakken. De binnenhoes met zwart-wit foto's van de leden en credits op pikzwart papier, heel stemmig. Die arme Bon. De plaat gleed uit het zwart naar buiten, mijn hand in. Kijk, een zwart/grijs label in het midden, net als een rouwkaart, maar dan met het mooie logo van Atlantic erop. Ja, die kleuren herinnerde ik me nog van de rouwkaart bij het overlijden van mijn lieve opa, drie jaar eerder.
De naald liet ik voorzichtig op het verste randje van het zwarte vinyl landen, die mocht onder geen beding halverwege het klokgelui terecht komen. Geen tikken maken... Dan klonk plotseling de klok die ik van Lagarde kende, deze keer in volle diepte. Een onheilspellend-spannende sfeer vulde mijn zolderkamer. Als na vier klokslagen Malcolm Youngs stemmige gitaarakkoorden zich erbij voegen, wordt het tegelijkertijd rauw. Wat was ik blij met dit pick-upje, wat klonk het toch mooi!

We kennen het liedje allemaal, maar als ik nu hoor hoe goed dit intro is opgebouwd, ben ik opnieuw onder de indruk. Toen was het bovendien nieuw, onbekend, één groot avontuur. Vele, vele, vele draaibeurten volgden, mede geholpen door het feit dat dit pas mijn tweede elpee was. Maar wat voor één! Een heftige knaller als Whole Lotta Rosie stond niet op Back In Black, toch bleek dit een heerlijke lp. De nieuwe zanger vond ik net zo goed als zijn voorganger, zij het minder humoristisch. Logisch, dit was hun zwarte plaat.

Van een klasgenoot leerde ik dat niet alleen die gekke, fabelachtige sologitarist Angus Young onze aandacht verdiende. Nee, hun drummer ook, maar dan om andere redenen: waar andere drummers een roffel doen, houdt Phil Rudd het bij één mep. Verrek, dat klopte wel. Ik zou inderdaad in de navolgende maanden op AC/DC’s eerdere albums (geleend uit de bieb in het dorp) meer bewijs horen. Als je hem vergelijkt met andere (hard)rockdrummers… Neem bijvoorbeeld het intro van You Shook Me All Night Long; wie anders zou dit zo sober en groovy tegelijk hebben kunnen inspelen?

Diezelfde soberheid vind je in de baslijnen. Vaak wordt één noot héééél lang herhaald, een virtuoze bassist zou gék worden als hij zo moest spelen. Echter, hoe effectief is de eenvoud van Cliff Williams… Let maar eens op de bass in het eerste deel van Shoot To Thrill. Het intro plus eerste couplet met precies één noot. De man heeft eigenlijk maar twee snaren nodig. Opnieuw: de kunst van het weglaten.

Een ander compliment voor iets wat te weinig wordt genoemd: het gitaargeluid, zowel slag als solo. Net als zijn voorgangers legde producer Mutt Lange die messcherp vast. Scherp maar nooit schel. Hard en toch transparant. Vast ook de verdienste van de broertjes Young.
Mijn hoogtepunten naast de al genoemde liedjes zijn de titelsong en de snellere tracks Shake a Leg (knappe gitaarsolo’s!) en Givin’ The Dog a Bone. De lome afsluiter Rock ‘n’ Roll Ain’t Noise Pollution is bovendien een verraderlijke meezinger.

In datzelfde 1980 verschenen heftiger albums, die mij ruim een maand later definitief bij de lurven zouden grijpen. Bovendien kwam in dezelfde week dat Back In Black de albumlijst betrad, iets hoger Seventeen Seconds van The Cure binnen, nog zo’n klassiekertje dat mij in het hart zou raken. Muziek in overvloed, ook toen, maar uiteraard bleef ik AC/DC volgen. Waar staat de schijf nu?
Back In Black blijft hun sterkste in het tijdperk Johnson, dit niveau haalden ze nooit meer. Op latere albums mis ik de speelsheid die op eerder werk vaak klinkt. Dat komt niet door hem, vermoed ik: in interviews (zie YouTube) is goed te merken wat een hartelijke vent Johnson is. Begin een gesprek en zijn grappen en grollen krijg je er gratis bij. Nee, ik vermoed dat de ”oude” bandleden met het verlies van Bon toch een kras op de ziel opliepen, waardoor iets van het kwajongensgevoel meestierf.

Vinyl ben ik kwijt, helaas, doe het nu met streaming. Daarover gemopperd: waar-om die ir-ri-tan-te tikken vooraf bij de titelsong? Zo begin je een B-kant niet. Maar vooral: dit bleef/blijft een fijn schijfje. Zo popte twee jaar geleden, na het jaren niet te hebben gehoofd, Givin’ The Dog… op in mijn hoofd en was er niet uit te slaan. Hoe bijzonder!

AC/DC - Blow Up Your Video (1988)

4,0
Waar het AC/DC van de jaren '70 steeds beter werd met de kenmerkende stem van Bon Scott, kwam in de jaren '80 met de beperktere capaciteiten van Brian Johnson enige wisselvalligheid. Al zat die 'm dan niet in diens stem maar in zwakker liedmateriaal. Voor mij zijn For Those About to Rock en Fly on the Wall te mager. Waar Scotts humor en stem die albums iets hadden kunnen verbeteren, lukte dat Johnson niet.
Met de teruggehaalde producers Harry Vanda & George Young is echter ook weer de glans terug. Opgenomen in Studio Miraval in Frankrijk, tegenwoordig in bezit van Brad Pitt, is een evenwichtig en vaak uptempo Blow Up Your Video het resultaat.

Het eerste wat opvalt is hoe swingend drummer Simon Wright plotseling klinkt: het maakt het toch al sterke Heatseeker extra lekker. De invloed van Vanda & Young?
Met That's the Way I Wanna Rock 'n' Roll worden de wortels onderstreept, waarna Meanstreak verrassenderwijs funkinvloeden bevat: wie durft te beweren dat AC/DC altijd hetzelfde doet vergist zich en zal later op dit album nogmaals verbaasd zijn. Go Zone is okay en in het stap voor stap steviger wordende Kissin' Dynamite is de groep in topvorm, zeker met die baslijn die ouderwets lang op één noot blijft hangen.

Op kant 2 gaan de vijf fel uit de startblokken met Nick of Time, waarna Some Sin for Nuthin' verdienstelijk volgt, net als Ruff Stuff. Ronduit verrassend is Two's Up met een ongewoon melodieuze gitaarriff die de groep knap laat klinken als... zichzelf. Ook fijn is dat Johnson hier zijn stem even laat zakken. Het spuitende This Means War zou je met zijn hamerende gitaarlijn als een voorstudie van Thunderstruck van twee jaar later kunnen beluisteren.

Ik durfde er met alle aandacht van de groep voor videoclips niet op te hopen, maar AC/DC keerde hier overtuigend terug naar het ene ding wat ze goed kunnen: geïnspireerde hardrock 'n' roll, als waren ze zonen van Chuck Berry. Met in één nummer funk en in een ander melodie als verstopte pareltjes.

AC/DC - Dirty Deeds Done Dirt Cheap (1976)

4,5
Opnieuw zet MusicMeter (punt En El!) de Australische cover bij een album, net als bij voorganger High Voltage. De plaat die in de nazomer van ’76 in Nederlandse platenbakken (En El!!) terechtkwam was deze, een prachtige, eigenzinnige hoes van de ontwerpers van Hipgnosis.

Samen met een maatje was ik begin jaren '80 bezig om eerdere albums van AC/DC te ontdekken. Het tweede (Europese) album stelde bepaald niet teleur.
De titelsong is een heerlijke midtempo rocker met een grommend koortje in het refrein; de titel bleek een probleem om te vertalen. Daarna Love at First Feel, met een shuffle die aan glamrock herinnert.
Hierboven las ik de meningen over de tekst van Big Balls. Toen wij de plaat voor het eerst hoorden, moesten we hard lachen, pubers die we waren. Met de oren van nu valt op hoe Scott hier met een kak-aristocratisch accent zijn quasi-opschepperige verhaal doet; de man had een gave om teksten met een knipoog te schrijven en juist dat vind ik nu zo leuk.
De track sluit abrupt af, waarna onmiddellijk Rocker eroverheen knalt, een effect dat op streaming verdwijnt door die ene seconde stilte. Kant A sluit af met Problem Child en man, dát ging me toch over ons: “And my mother hates me!” Dat ging zeker op als ze de stop eruit draaide en ik opeens in de stilte zat, om daarna boos naar beneden te stormen en ‘m er weer in te draaien. Puberstrijd… Als de song voorbij is, begint ie weer om langzaam te worden weggedraaid; simpel maar erg effectief.

Kant B opent met het ietwat slappe There’s Gonna Be Some Rockin’, wat ik jaren later bij Jovink & De Voederbietels tegenkwam als ’t Geet Hier Spoken. Die hertaalde versie bracht me terug naar het origineel, waardoor ik deze plaat herontdekte.
Daarna Ain’t No Fun Waiting Round To Be a Millionaire. Ik schrijf dit de dag nadat de postcodeloterij alwéér niet op mijn adres is gevallen, maar toen leerden we de zinnen “I got holes in my shoes, I got holes in my teeth, I got holes in my socks, I can’t get no sleep” lachend uit het hoofd. Bovendien subtiel-knap opgebouwd naar het snellere tweede deel.
Ride On. Hoorden wij een ingetogen bluesje? We waren verbaasd, lekker was het wél! Mooie tekst en solo ook.
Met Squealer komen we aan het einde van de plaat. Wat ons toen vooral opviel was het soleren van Angus Young, die ten opzichte van de vorige plaat duidelijk vooruit was gegaan. Dat merkte je al op eerdere nummers, hier valt het helemaal op. Wat me nu pas opvalt is de four-to-the-floor-beat. Dat is echt niet gedaan om discofans te winnen, juist daardoor wordt er opnieuw zo sterk een climax opgebouwd.

Heerlijk plaatje, qua productie identiek aan voorganger High Voltage. De band maakte duidelijk progressie met heftiger uitbarstingen (Rocker, Problem Child, Squealer) tot gevolg. De humor is nog sterker aanwezig en dit alles tesamen levert eerlijke rock ‘n’ roll op van een vijftal dat keihard werkte, met altijd met een knipoog naar de luisteraar.

AC/DC - Flick of the Switch (1983)

4,0
Een album dat mij indertijd nauwelijks bereikte, zelfs niet via het Franse WRTL op langegolfradio. Alleen Guns for Hire hoorde ik toen, maar zo'n tien jaar geleden heb ik Flick of the Switch dan eindelijk ingehaald.

De derde met zanger Brian Johnson, die eigenlijk alleen de hoogste versnelling van zijn stem gebruikt, alleen in Nervous Shakedown zingt hij heel kort een tandje lager. Dat is net als op de eerste twee albums, maar van wat ik van zijn eerste succesband Geordie ken, geldt dat hij dat daar wél deed.
Het betekent minder variatie ten opzichte van de jaren Bon Scott en dus moet het extra van de muziek komen. Voorlopig het laatste album met drummer Phil Rudd, die al bij het afmixen was vervangen door Simon Wright.

Op de hoes staat alleen stergitarist Angus Young afgebeeld op een sobere potloodtekening. Die voorzijde heb ik nooit wat gevonden. Waarom niet de hele band op een mooie zwart-witfoto? AC/DC is toch meer dan Angus? Zo'n foto had eveneens back to basics uitgestraald, hetgeen slaggitarist/componist/roerganger Malcolm Young met de plaat wilde uitstralen.
Maar het gaat om de muziek en ik vind dit een stevige stap voorwaarts ten opzichte van de succesvolle kanonnen van For Those about to Rock. Het is namelijk meer uptempo, waar Johnsons stem het beter op doet. De droge, directe productie ontbeert alle overbodige galm: ik vind het heerlijk, passend bij deze muziek maar niet in lijn met de badkamergalmgeluiden die de producties in die jaren steeds meer domineerden.

Op de A-kant (tot en met track 5) is eigenlijk alles in orde en ook bij mij is Guns for Hire, dat kant B opent, het hoogtepunt van het album. Bedlam in Belgium is eveneens heerlijk, het overdreven vertelde verhaal van een optreden van de groep in Kontich, België en twee rijkswachters die de orde moesten herstellen. Meer over dat concert vind je in Vlaamse artikelen: hier en daar en ook daaro.
Badlands is een lekker midtempo nummer maar omdat Johnson zich alweer beperkt tot zijn hoogste zangstem, mist het climax. Dan liever de snelle afsluiter Brain Shake.

Wat tegenvalt is het aantal razende gitaarsolo's van Angus: jammer genoeg zijn die niet frequent en bovendien nooit lang, zoals in de jaren '70 nog wel af en toe gebeurde. Maar al met al een heerlijk plaatje. Zonder kerkklok en kanon niet zo spectaculair als de twee voorgangers, maar qua songmateriaal beter dan de plaat ervoor.

AC/DC - Fly on the Wall (1985)

3,0
Klopt mijn zomerse gevoel bij Fly on the Wall? Jazeker, op 28 juni 1985 verschenen, vertelt Wikipedia.
Qua vakantie was dat een mooie zomer: met vrienden per auto naar Frankrijk en na regen door naar Spanje. In de auto Shirley Bassey als gouden compromis, "Diamonds Are Foreveeeeeerrr"!

Qua AC/DC was het dus minder, om de exacte redenen hierboven door MuMensen genoemd. Zwakke productie qua zang- en drumgeluid, nummers die wel in de formule passen maar spontaniteit missen en mijn toevoeging is dat het qua sologitaar ook niet spettert.
Ik begrijp dat de heren Young zelf produceerden om in een Zwitserse studio terug naar de basis te gaan keren. Wat dat betreft was het beter geweest om in Australië op te nemen onder de productionele hoede van Vanda & Young, als op de eerste albums.
Dat Simon Wright een goede drummer is, is een feit. Maar voorganger Phil Rudd heeft een swing die Wright ontbeert.

Videoclips waren inmiddels belangrijk en vroegen de nodige aandacht. Een vijf nummers tellende videoband met dezelfde albumtitel was het gevolg.
Mijn favo's zijn dezelfde als bij anderen: Shake Your Foundations en vooral Sink the Pink. Ook aangenaam is dat Brian Johnson ter variatie in het begin van Danger een octaafje lager zingt.

Al met al een krappe voldoende voor deze vlieg op de schutting, zoals spinout scherp observeerde.

AC/DC - For Those About to Rock (1981)

Alternatieve titel: For Those About to Rock (We Salute You)

3,0
Op de poppagina van de NCRV-gids die bij ons op de deurmat viel, besprak een fan de nieuwe AC/DC. Hij vond de titelsong van hetzelfde kaliber als Child in TIme van Deep Purple. Dat was ik niet met 'm eens, maar een fantastische song vond ik visitekaartje For Those About To Rock (We Salute You) zeker.

Al het jaar nadat de band toch nog onverwacht in Amerika doorbrak met Back in Black, was daar de opvolger. En ja, de titelsong... Met de knipoog naar de Romeinse gladiatoren, het plinkeplinkgitaarspel in het eerste deel, het kanonnengebulder halverwege en daarna de versnelling, werd meteen duidelijk dat dit een instant-klassieker was.
Hetzelfde gitaargepluk klinkt in het snellere I Put the Finger on You, die ook regelmatig op de radio klonk. Op de lange golfradio had ik inmiddels bij de Franstalige zender WRTL het programma Wango Tango van Francis Zegut ontdekt en deze schreeuwende dj bleek een grote fan van de plaat. Door de maanden heen draaide hij elke aflevering wel een track, behalve de twee genoemde ook frequent Snowballed, Evil Walks en Night of the Long Knives. Plus zo af en toe op zijn vaste vrijdag- en later ook zondagavonden een ander nummer van de plaat; deze Parijzenaar was een groot fan van de groep en van zijn omroep mocht hij draaien wat hij wilde.

Zijn enthousiasme deel ik niet helemaal. Vooral kant B is langzaam en dat ging mij snel vervelen, mede omdat er op de A-kant ook al twee nummers in die categorie staan. Jammer, voorheen nam de band diverse snelle klassiekertjes op. Desondanks een dikke voldoende voor de altijd moeilijke opvolger van een succesalbum.

Nog wel een vraagje: de klok op BiB klinkt héél indringend; hadden die kanonnen niet hárder gekund?

AC/DC - High Voltage (1976)

4,0
Met mijn lidmaatschap van de plaatselijke fonotheek én de groeiende platencollectie van een leeftijdsgenoot kon ik vanaf 1980 naar eerdere albums van onze favoriete bandjes speuren. Samen ontdekten we muziek uit het verleden, voor ons gloednieuw. Na mijn aanschaf van Back in Black kochten we beiden nieuwe platen én gingen we het “oude” werk uitspitten.

Omdat ik niet meer weet op welke volgorde die zoektocht plaatsvond, bespreek ik deze op chronologische volgorde van verschijning. In het geval van AC/DC betekent dat aftrappen met High Voltage uit '76. Wát een debuut! Het begint al bij de achterkant van de hoes. Scháterlachen moest ik om de brieven die daarop staan afgedrukt. (Let op, ik heb het over deze versie. Het gemopper hierboven is zéér terecht. De frontcover die MuMe toont, zag je toen nergens, later nergens, nimmer kwam ik 'm tegen. Bovendien te lelijk voor woorden.)

Als je het dan ook nog flikte om je openingstrack te larderen met een doedelzaksolo, dán had je ons! Hoe gewaagd, op een hardrockplaat nog wel, waar de gitaarsolo als de heilige graal geldt... Met zijn slimme riff en de herkenbare, brutale stem van Bon Scott was It’s a Long Way to the Top meteen een klassieker.
De plaat staat vól met dit soort vrolijk stemmende tracks, vaak met verhalen die in mijn puberleventje herkenbaar waren. “You can stick in silly rules and all the other shit, they teach the children at schools”. Ja, dat vond ik ook! Verder beperkte mijn protest zich tot mopperen over huiswerk en een gebalde vuist op mijn slaapkamer, waar de plaat luid klonk.

Langzamer zijn de bluesjes The Jack en op de B-kant Little Lover, de laatste met een fraaie surprise na het slot. Lekker, maar de uptempo songs waren mijn favorieten.
Meer hoogtepunten: het simplistische basintro van Mark Evans in Live Wire, de afsluiter van kant A. Hoe swingt de groove die vervolgens ontstaat… Ik had je in die discojaren voor gek verklaard, als je had beweerd wat ik nu doe: dit is Betere Dansmuziek.
Meebrullen kan op het “Oi!” koortje in T.N.T., kennelijk een gevleugelde uitdrukking: in Londen ontstond eind jaren ’70 Oi-punk, wat datzelfde kom-maar-op-als-je-durft-gevoel heeft. De titelsong sluit de plaat af, stemt alweer vrolijk, een tekst die over mij ging en een refrein dat ik met geheven vinger meezong. De verhalen van Scott, doorspekt met Australische slang: het meeste kon ik verstaan en ik begreep de knipoogjes.

Wat ons toen onbekend was, is dat dit eigenlijk hun derde plaat is; een combi van muziek van hun eerste twee Australische releases van het jaar ervoor, vooral van tweede werpsel T.N.T. Ook wisten we niet dat Bon de tweede zanger van de band was, met voorganger Dave Evans zaten er bovendien glaminvloeden in de muziek. In het tijdperk vóór internet bleef dit soort informatie buiten beeld, tenzij je toevallig het juiste nummer van het juiste tijdschrift kocht, waarin iemand dit oplepelde.

45 jaar na verschijning blijft dit een heerlijk plaatje. Snelle liedjes, zoals ze die op volgende albums zouden zetten, ontbreken. Angus’ solo’s zijn nog niet zo snel als later – maar wel degelijk pakkend. Door de homogene productie van Vanda & Young hoor je niet dat de liedjes van twee albums komen, knap gedaan. De gitaren, hard doch transparant. Hoe effectief en strak stuurde Malcolm Young dit beest aan, samen met Phil Rudd en Evans, loeistrak als een metronoom en bovendien heerlijk swingend. Eerlijke rock ‘n’ roll, uitgaande van de licks van Chuck Berry, de grondlegger die je in die jaren nog op Hilversum 3 hoorde.

Wat het extra leuk maakt: vijftien jaar geleden, op een zomerse dag in Wallonië, klonk It’s a Long Way… opeens op radiostation Classic 21, ik had het jaren niet gehoord. Onmiddellijk kwam de puber in mij naar boven: wij tegen de wereld, we konden alles en iedereen aan. Ik legde het mijn kinderen uit, ze keken me meewarig aan...

‘Wie-uw!’ roep ik met Bon, terwijl de plaat wegsterft, waarna ik kant A weer eens opleg. Als streaming, dat wel… Voor de hoes ga ik toch eens op zoek naar het ouderwetsch vinyl.

AC/DC - Highway to Hell (1979)

4,0
Pubquizvraagje: wat zijn de laatste woorden van Bon Scott op plaat?

Op MuMe verschijnen geen onofficiële livereleases. Dat wist ik niet, totdat ik afgelopen afgelopen augustus bij zo'n boekenwinkel met daarbinnen een Free Record Shop deze 4-cd van AC/DC tegenkwam. Toen ik thuis wilde nalezen wat MuMe erover had te melden, ving ik bot. Hij mag er niet op, de regels verbieden het.

In het geval van legale radioconcerten is dat iets te kort door de bocht. Neem dit boxje. Je hoort de band tijdens een drietal Amerikaanse radioconcerten, plus restopnamen op een vierde cd. De eerste twee cd’s bevatten opnamen van tournees voorafgaand aan Highway to Hell, te weten Let There Be Rock en Powerage, waarna een concert uit oktober ’79 volgt van de HtH-tour. Van HtH speelt de band behalve de titelsong Shot Down in Flames en If You Want Blood.
Ongepolijste opnamen voor de radio, duidelijk rauwer dan de officiële liveplaat If You Want Blood You’ve Got It uit 1978. De concerten helpen het plaatje compleet te krijgen van een band die bijna continu onderweg was en er middels eindeloos spelen stukje bij beetje in slaagde om onder de huid van de Amerikanen te kruipen. Die vechtersmentaliteit wordt extra levendig bij het 1979-concert, waar zanger Bon Scott tussen de nummers door bezig is om een (dreigende?) vechtpartij tussen fans en security te doven.

Hoe goed vond deze puber de vijfde studioplaat van AC/DC? Titelsong Highway to Hell kende ik uiteraard uit de hitlijsten. Het haalde in de verregende augustusmaand van 1979 in de Nationale Hitparade #17, de elpee klom naar #14. Die laatste leerde ik in 1981 kennen, zoals zoveel andere plaatjes opgevist uit de platenbak van de plaatselijke fonotheek. Alhoewel qua composities nét iets minder dan de twee studiovoorgangers, is het kwaliteitsverschil minimaal en bleek dit gewoon een ijzersterk album.
Vanaf Let There Be Rock van twee jaar eerder was de productie van de studio-albums kristalhelder en toch moddervet. Dit nieuwe album was de eerste AC/DC die door Mutt Lange werd geproduceerd, de eerste ook die buiten Australië werd opgenomen: in de Roundhouse Studio in Londen. Toch hoor ik geen verschil met de hoge kwaliteit van de twee vorige albums van de groep.
Onveranderd sinds 1981 zijn mijn twee grote favorieten van dit album: Touch too Much met dat fantastische, licht monotoon-dreigende eerste deel dat swingt als de beste dansplaat; een vrouw omschrijven zoals hier gebeurt als “Venus with arms”, vond én vind ik zó grappig en treffend!
De andere favo is het langzamere Night Prowler. Wie zich in een zuidelijk land bevindt op een zomerse avond, zal de tekst herkennen: “You hear a dog bark in distance, you hear someone’s baby cry.” Deze slotsong schiet mij dikwijls tijdens zomervakanties te binnen… Voor het overige: zwakke nummers staan er niet op, dat de titelsong van de liveplaat op dit album verscheen, vond ik opmerkelijk.

In mei dit jaar kwam deze Australische ABC-documentaire online. Hierin wordt een genuanceerd en breed beeld van Scott geschetst, ook wat betreft diens tragische einde. Nee, niet gestikt in braaksel en ook geen koolmonoxide, verhalen die ik door de jaren tegenkwam. Maar "He could drink like a fish," in de woorden van Jimmy Barnes. Indringende woorden klinken uit de mond van Bruce Howe over Scotts "Holy grail".
Broer Derek en vrienden vertellen over de jaren daarvoor, verhalen die een voor mij verrassend licht doen schijnen. Tevens leer ik meer over zijn persoonlijkheid, net als over zijn jeugd, het jaar in de jeugdgevangenis en zijn carrière vóór AC/DC, waarin hij zich van een heel andere muzikale kant liet horen. Dat hij reeds als zanger van Fraternity zijn toekomstige AC/DC-opvolger Brian Johnson heeft ontmoet, was bijvoorbeeld nieuw voor me.

Zijn laatste woorden op vinyl: “Nanu-nanu”. De groet van buitenaards wezen Mork van Ork, gespeeld door Robin Williams in tv-serie Mork & Mindy, die ik in die periode wekelijks met veel plezier keek. Tevens een verwijzing naar de humor van de rusteloze zanger, zoals zijn bekenden hem een dikke veertig jaar later omschrijven.
Dit was AC/DC's vijfde sterke studioplaat op rij: band en management beseften dat de plaat die ze in 1980 zouden gaan opnemen, weleens de doorbraak in de Verenigde Staten kon worden, vertelt de documentaire. Dat laatste lukte ook, maar met de kennis van nu over het einde van Scott smaakt de titel Highway to Hell mij wrang. Laat onverlet dat dit nog steeds een sterk album is.

AC/DC - If You Want Blood You've Got It (1978)

Alternatieve titel: If You Want Blood

4,0
De hoes vermeldt slechts “All tracks recorded live during 1978 World Tour”, later leerden we dat ie is opgenomen in de Apollo in het Schotse Glasgow. Vanuit dezelfde zaal als het legendarische livealbum van Status Quo van een jaar eerder, werd ook If You Want Blood You’ve Got It een klassieker.
De band speelde een bijna-thuiswedstrijd: zanger Bon Scott en de gebroeders Young zijn van Schotse afkomst. De zaal kende een gevreesd publiek: menig band heeft er minder prettige herinneringen aan, maar was men je goed gezind dan kon je tot grote hoogten reiken. Quo en AC/DC hoefden niet te vrezen.
De Australiërs waren sinds 1973 non-stop aan het optreden geweest, bikkelend naar eerst een nationale en vervolgens een Europese doorbraak. Dit laatste dankzij album Let There Be Rock (1977) en de bijbehorende singles. If You Want Blood werd opgenomen op 30 april 1978, kort voordat opvolger Powerage uitkwam.

In tegenstelling tot Quo is dit geen dubbelaar en op de plaat vinden we geen uitgesponnen versies van songs. Alleen in Bad Boy Boogie en Let There Be Rock wordt de studioversie iets opgerekt. Je hoort een ingespeelde en gretige band, wederom (maar voorlopig voor het laatst) geproduceerd door Vanda & Young. Oppoetsen was waarschijnlijk nauwelijks nodig, alleen is te horen dat gedurende de gitaarsolo in Whole Lotta Rosie de slaggitaar een likje verf heeft gekregen.

Met deze plaat bevestigde AC/DC zijn kersverse status van topband. In november 1978 haalde hij in Nederland #7 in de albumlijst, er verschenen vreemd genoeg geen singles hiervan op het Europese continent.
Wat betreft hun status: in oktober 1977 speelde de band in Kontich nabij Antwerpen. Daarover verscheen vorige maand dit uiterst vermakelijke artikel bij de VRT.

De band met de reputatie van alles-of-niks. Anders dan veel andere rocksterren in die jaren, die nogal eens een discosausje over hun muziek deden vloeien. Nee, dan liever de puurheid van AC/DC, vond deze kersverse fan!

AC/DC - Let There Be Rock (1977)

4,0
Tweede helft jaren ’70. Terwijl disco heer en meester werd in popland en punk/new wave geleidelijk aan invloed wonnen, werkte het management van AC/DC met platenlabel Atlantic aan een internationale doorbraak van de Australisch-Schotse band. De sleutels daartoe: uiteraard een hitsingle en touren. Veel touren.
Nadat hun eerste twee platen in 1976 in andere jasjes een internationale release hadden gekregen, verscheen nummer drie slechts vier maanden nadat de Australische versie uitkwam, wederom met een gewijzigde hoes én een ander liedje.

Let op, de vorige alinea's zijn Wikiwijsheid. Ik was zelfs voor puistjes nog te jong, maar hoorde wél vanaf juni 1978 een bepaald liedje op de radio en dat wás me toch hárd! Wauw! Hoe lekker! Een snelle riff, een geluidsmuur, een knállende gitaarsolo… Ik kende maar één liedje dat ook zo heftig was: Black Betty van Ram Jam, dat eind 1977 aan zijn opmars in de Nederlandse hitlijsten begon en in maart maar liefst #4 (Top 40, Veronica) en #6 (Nationale Hitparade, NOS) haalde. Dat was andere koek dan de overige hits in die lijsten.
De ontdekking dat de singleversie van Whole Lotta Rosie ingekort was, kwam waarschijnlijk toen Alfred Lagarde de albumversie in zijn Betonuur bij de VARA draaide. Die solo, oeeeeeeh! De single haalde in Nederland #3 (Top 40) en #5 (Nationale Hitparade).

Pas ergens in ’81 of ’82 zou ik de bijbehorende elpee kunnen horen, dankzij een schoolvriend die een grote fan was geworden en met terugwerkende kracht hun albums kocht. Ik weet nog dat hij me indringend aankeek: ‘Er staat een liedje op, dat heet Hell Ain’t No Bad Place to Be. Waar denk je dat dat over gaat?’ Ik had uiteraard geen flauw idee. ‘Eenzaamheid!’ luidde zijn antwoord en zijn gezicht stond ernstig. Hij had waarschijnlijk door dat ik uit een NCRV-gezin kwam; wilde hij mijn reactie testen?
Op zijn kamer beluisterden we de plaat op het hoogst mogelijke volume. De start is ietwat gewoontjes met de shuffle van Go Down, met Dog Eat Dog gaan tempo en venijn omhoog en bij Let There Be Rock wordt het gaspedaal helemaal ingedrukt. Wat dan al is opgevallen: producers Vanda & Young hebben de gitaren ten opzichte van de vorige albums veel meer vooraan in de mix gezet, terwijl Angus Young voor het eerst helemaal losgaat in zijn solo’s.
Jaren later zond Sky Channel veelvuldig de clip van Let There Be Rock uit in metalshow Monsters of Rock. Toen pas drong echt tot me door dat Bon Scott hier het bijbelse scheppingsverhaal uit Genesis leent en toepast op het ontstaan van rock ‘n’ roll. Kwam Bon soms ook uit een NCRV-gezin?
Kant A eindigt met Bad Boy Boogie, net als de opener wel aardig.

Kant B van deze Europese uitgave trapt af met Problem Child, wat we al kenden van voorganger Dirty Deeds Done Dirt Cheap. Enige verschil is dat op die plaat het liedje na het slotakkoord terugkeert, in deze reprise is dat niet zo.
Vervolgens Overdose met een intro dat me toen in '81 deed denken aan de tweede hit van van AC/DC in Nederland, Rock ‘n’ Roll Damnation. Maar goed, die was eigenlijk van later datum. Na een klein begin komt Overdose op gang met een heerlijke groove. AC/DC op z’n sterkst met deze uptempo groove waarbij de baslijn lang op één noot blijft hangen, terwijl Malcolm Young daarover zijn repeterende riff hakt. Ook hier werkt dat heel goed.
Dan dus het liedje waar mijn hardrockmaatje het over had, een prima liedje inderdaad over eenzaamheid en als slotstuk het beukende Whole Lotta Rosie. In ’78 dacht ik dat het over een roos ging, inmiddels wist ik iets meer maar niet veel. Wat betekent ‘Lotta”? Is dat een meisjesnaam of iets anders? Engels vond ik een moeilijke taal.

Nog niet de beste AC/DC, wél de eerste waarin het gaspedaal hier en daar diep wordt ingedrukt. Klinken de voorgangers nog enigszins ingehouden, hier knalt het, zeker als Angus volop over de snaren racet.
Bon Scotts karakteristieke stem kan prima mee met deze steviger koers en de dienende rol van de ritmesectie, drummer Phil Rudd en voor het laatst bassist Mark Evans, betaalt zich uit in een plaat die onze moeders deed mopperen over zoveel volume.
Onlangs draaide ik For Those About To Rock uit ’81 weer eens uitgebreid. Nu pas valt me op hoe spaarzaam Angus daar soleert ten opzichte van Let There Be Rock. In combinatie met de snellere songs van 1977 biedt de oudste van de twee veel meer. En het beste moest nog komen!

AC/DC - Powerage (1978)

4,5
Er zijn grammofoonplaatjes waarbij mijn voeten vanzelf gaan meetikken. Vanochtend nog: na een douche betrapte ik tijdens het afdrogen de rechtervoet erop dat ie enthousiast meetikte met Sin City, zonder dat ik hem dat had gevraagd!

Dit bijzondere fenomeen is het gevolg van een ontdekkingstocht die in 1980 begon. Samen met een schoolmaatje ontdekte ik de wondere wereld van vooral scheurende gitaren en Powerage bleek één van de hoogtepunten.
De eerste kennismaking was oktober 1978 toen Rock 'n' Roll Damnation de tweede hit voor AC/DC in Nederland werd. Ik herinner me scherp hoe ik op het einde van een hete zomerdag door een eindeloze gang van mijn middelbare school liep, toen deze midtempo rocker luid uit een radio schalde. Vrolijk werd ik ervan. Dat moet aan het einde van datzelfde schooljaar zijn geweest, juni 1979.

Toen ik zo'n twee jaar later de hele elpee uit de bieb leende, bleek dat fijne kennismakingsnummer warempel één van de mindere nummers te zijn. De plaat is uptempo, de productie van wederom Vanda en Young scherp als slagersmessen met dat heerlijk knisperende gitaargeluid, terwijl de ritmesectie de ene na de andere sterke groove neerzet en de teksten van Bon Scott de nodige humor, waarschuwingen en wereldwijsheden bevatten. Mijn favoriet was "I know I ain't doing much, doing nothing means a lot to me".

Vier absolute favorieten ontdekte ik: Down Payment Blues, alleen al om het intro dat me altijd weer adrenaline geeft, waarna alles tot en met het aparte slot klopt; het snelle Riff Raff; Sin City met z'n gokplannen á la James Bond; en Kicked in the Teeth met onder andere een gitaarsolo om de vingers bij af te likken.

De vorige platen van de groep waren al goed en deze vonden wij alweer net iets beter. Dit dankzij de songs, die zijn doordrenkt van energieke rock' n' roll in de voetsporen van Chuck Berry, waar doorheen een scheutje blues is geroerd. Hardrock van een band in topvorm met een unieke, eigen stijl die nog eens dansbaar is ook. Zelfs als je het liever bij meetikken houdt.

AC/DC - Who Made Who (1986)

Alternatieve titel: Maximum Overdrive

3,5
Vaak te zien op Sky Channel (MTV Europe was er nog niet) was de videoclip van Who Made Who. AC/DC omarmde de nieuwe beeldcultuur innig. Nu had Fly on the Wall al vijf videoclips meegekregen, maar met deze niet goedkope clip én het album als soundtrack bij Maximum Overdrive integreerden clip, speelfilm en hardrock tot één geheel. Een film naar een verhaal van Stephen King over machines, auto's en apparaten die plotseling mensen aanvallen.
Succes is niet altijd te koop: de film flopte wereldwijd en als single haalde AC/DC hiermee in Nederland niet de hitparade. De tv in mijn ouderlijk huis toonde de beelden van Who Made Who echter frequent in die zomer van 1986 en elders op de aardkloot werd met de muziek een aardig zakcentje mee verdiend. Een kennismaking voor een nieuwe generatie fans. Overigens haalde het album in juni #47 in Nederland.

De groep tourde intensief en zo was er de mogelijkheid om een nieuwe single op grootse wijze te introduceren én een verzamelaar uit te brengen. De elpee bevat daarbij twee opvallende nummers. Dit omdat ze instrumentaal zijn: D.T. met een heerlijk slot, omdat het nummer vervolgt als je denkt dat het voorbij is en Shake the Ace. Geproduceerd door oudgedienden Vanda & Young, naar verluidt op de Bahama's, klinkt het typische grote drumgeluid van de jaren '80. Volgens website Q104.3 werden er nog eens drie instrumentaaltjes opgenomen die niet de plaat haalden.
Buitenbeentje is de blues van Ride on, dat bovendien de zang van Bon Scott bevat. Blijft een heerlijk nummer. Toch zou je zou verwachten dat de groep het nummer opnieuw had opgenomen met Brian Johnson, dan alweer voor het zevende jaar zanger bij de groep. Lukte dat niet door tijdsdruk, het intensieve touren en/of een welverdiende vakantie? Of wilde men simpelweg Scott meegeven aan een nieuwe generatie fans?

"Video killed the Radio Star" zongen The Buggles al in '79. Een profetische tekst. De volgende plaat van AC/DC werd zelfs Blow Up Your Video gedoopt.

Accept - Balls to the Wall (1983)

2,0
Met Fast as a Shark had Accept het record voor 'snelste metallied ooit' in handen. Voor korte tijd, maar omdat Restless and Wild een sterk album bleek met meer hoogtepunten, zaten ze voor mij bij de topfavorieten. Daarna hoorde ik voorganger Breaker, weliswaar minder goed maar toch met drie sterke nummers. Blauwdrukken van de opvolger.

Van de volgende plaat verwachtte ik dat ie weer sneller zou zijn met het melodische gitaarspel van Wolf Hoffmann als kers op de taart. Eind '83 klonk echter op de radio het midtempo, saaie titelnummer Balls to the Wall en de hoes die ik in de platenwinkel tegenkwam was er bepaald niet één waar ik opgewonden van raakte. Op de achterkant zag ik dat het tweede nummer London Leatherboys heet. Gauw de plaat weer teruggezet. Ben niet het type dat van sm houdt. In de dorpsfonotheek landde hij niet en niemand van mijn vrienden kocht 'm.

In het streamingtijdperk ben ik de discografieën van zowel Accept als Udo gaan doorspitten en al spoedig kwam deze voorbij. Had ik me indertijd vergist?
Tsja, het klinkt zoals ik soms kan ontwaken: pap in de poten. De creativiteit ontbreekt en het komt maar niet op gang. Saai. De leren jongens van het tweede nummers doen me gapen en het snellere Fight It Back mist furie, als een slap aftreksel van Fast as a Shark.
Wat wél dik in orde is: de productie! Door Accept zelf gedaan en ik denk dat dan Hoffmann vooral verantwoordelijk is. Tijdens mijn herontdekking van de groep las ik dat hij bovendien op de albums alle gitaarpartijen inspeelt, ook de slaggitaren. De tweede gitarist is er eigenlijk alleen voor de optredens - en de bandfoto's.

Love Child opent kant 2 en klinkt alsof iets van de pap is verdwenen: het komt op gang. Turn Me On echter wil mij niet onturnen. Dan liever Losers and Winners, het eerste lekkere nummer. Guardian of the Night heeft een mooi akoestisch intro, waarna een stampend nummer volgt. In dat refrein: zingt Udo nou "Man of a duck"? Met Winterdreams wordt sferisch afgesloten, één van de beste nummers van een plaat die pas op kant 2 enige glans krijgt.

Accept - Breaker (1981)

3,5
Nadat doorbraakplaat Restless and Wild in 1982 mijn zolderkamer was komen binnenvliegen, maakte ik dankzij de fonotheek kennis met de voorganger.

Breaker deed me qua hoesontwerp en productie aan de grote broer van Accept denken, te weten Scorpions. Toch zijn beiden door anderen gedaan dan bij het grote voorbeeld.
Qua stijl was Accept uiteraard een stuk zwaarder: het geldt met name voor de eerste twee nummers, die ik op cassette opnam. Starlight is lekker uptempo, gevolgd door het titellied met daarin een snelle basdrumpartij en de cirkelzaagstem van de hier nog langharige Udo Dirkschneider.
De drie nummers na Breaker vond ik minder goed. Ook Son of a Bitch was qua muziek niet zo interessant, maar je krijgt er wél les in scheldtaal, woorden die ik op school bij Engels nooit leerde... Opvallend genoeg klinken hier in schril contrast met de tekst lieflijke klassieke invloeden in het gitaarspel.

De B-kant start verrassenderwijs met één van de betere nummers die AC/DC nooit opnam, namelijk Burning. Een eigen compositie van de Duitsers, het derde nummer van Breaker dat ik opnam. De gitaarsolo van Wolf Hofmann was helemaal in de stijl van Angus Young, maar daarom niet minder lekker.

Voor de verdere liedjes van de plaat drukte ik niet de opnameknop in. Pas nu valt me op dat ballade Breaking Up Again best aardig is; hierboven las ik dat deze is gezongen door bassist Peter Baltes; hij heeft zowaar een erg goede stem! Toch blijft dit een vreemd, Scorpionsachtig eendje in de bijt.
Dan liever de snerpende vocalen van Dirkschneider; in combinatie met de rücksichtloze metal blijkt dit nog altijd een vooral enthousiast plaatje te zijn, drijvend op drie uitschieters en voor het overige niet onaardig.

Accept - Metal Heart (1985)

3,5
geplaatst:
Terwijl diverse Britse groepen rond 1985 tevergeefs probeerden met een gepolijster geluid de Verenigde Staten te veroveren, bleef het Duitse Accept doen waar het goed in is: metal maken. En dat beperkte zich niet tot de hoes met zijn originele idee en uitwerking.

Bij voorganger Balls to the Wall voelde ik pas ver in de tweede helft enthousiasme, deze opvolger bevat meer uptempo nummers en dat ligt mij nu eenmaal beter. Ik proef ook een vleugje AC/DC maar dan wel in Duits metaal uit Solingen verwerkt.
Verrassend is het niet (meer) (alhoewel, ik kwam toch leuke details tegen), degelijk wél. En bovendien onverslijtbaar. Geproduceerd door Dieter Derks die hoorbaar oor had voor de afwerking, waarbij de muzikanten minutieus op de achterzijde vastlegden welke instrumenten ze op welk nummer bespeelden.

Leuk zijn de klassieke invloeden in het titelnummer dat de plaat opent (Tsjaikovski in het intro en Beethoven in de gitaarsolo), Midnight Mover is iets sneller, in Up to the Limit hoor ik een "Australische riff" en Wrong is Right is rechttoe metal uit het boekje met dubbele basdrum, waarbij gitarist Wolf Hoffmann weer een fraai opgebouwde solo neerzet, zoals hij zo goed kan. In Screaming For A Love-Bite hoor ik een pakkend refrein. Toch nog enige verrassing, lekker nummer.

Kant 2 start met Too High to Get It Right, het tweede nummer waarbij ik met riff en refrein aan AC/DC moet denken, wederom in het Acceptjasje. Hetzelfde heb ik met Dogs on Leads dat lekker onheilspellend begint. Vreemdste nummer is Teach Us to Survive met zijn jazzinvloedjes in intro en de break: mijn favoriet.
Living for Tonite lijkt qua riff op Scorpions' Big City Lights en toch klinkt het niet gejat; tegelijkertijd kan ik makkelijk fantaseren dat Klaus Meine dit had ingezongen, maar de krijszang van Udo Dirkschneider mag er ook zijn. In slotlied Bound to Fail klinkt een folkachtige melodie in in- en uittro waar wij aan het einde mogen meezingen als het Urker Mannenkoor invalt. Tussendoor zet Accept een aangename, dansende groove neer.

In Europa verkocht ie in tegenstelling tot de Verenigde Staten prima, voor zover ik me kan herinneren. Een krappe 7 van mij, oftewel 3,5 ster.
PS: hoor eens hoe in het refrein van Metal Heart het woordje 'metal' fraai op z'n Duits met dunne 'l' wordt gezongen. Ik vind het charmant!

Accept - Restless and Wild (1982)

4,0
Ik was een tiener, meisjes waren hopeloos onbereikbaar en puistjes zochten mij juist op. Gelukkig was daar altijd de muziek. Bijvoorbeeld toen Restless and Wild verscheen, mijn kennismaking met het Duitse Accept.
De hoes alleen al: 'Was dat een sneer naar Michael Schenker?' vroeg ik mij met mijn muziekmaat af. 'Die zal het niet leuk vinden dat twee Flying-V-gitaren in de fik worden gestoken', redeneerden we.

De opener kende een onverwacht humoristische start en vervolgens klonk het snelste nummer dat ik ooit had gehoord. Jawel, een tijd lang gold Fast as a Shark als het ultieme snelheidsrecord in de muziek. Ik zette een jaar later de songtitel op de kettingkast op mijn fiets met een haai erbij getekend, als afschrikmiddel om dit rijwiel niet bij het NS-station te stelen.
Jammer dat er niet nog zo’n knaller op stond, van mij had de hele plaat wel zo mogen klinken. Desondanks volgde meer kwaliteit. Op de A-kant de vlotte titelsong, het snellere Ahead of the Pack en het langzame Neon Nights dat aan het einde onverwacht versnelt. Had eerder gemogen, vond ik.
Op de B-kant sprongen het uptempo Flash Rockin’ Man en het sferische Princess of the Dawn met zijn abrupte slot eruit. Maar zelfs mindere nummers als Shake your Heads (over de enige “dans” die ik beheerste) en Don’t Go Stealing my Soul Away bevatten fraaie details. Dit alles messcherp geproduceerd, de plaat knalde mijn goedkope boxjes uit. De speenvarkenkrijs van Udo Dirkschneider beviel mij wel, bovendien was ook zijn lagere versnelling aangenaam.
Jaren later vielen mij pas goed de subtiele, klassieke elementen in het gitaarwerk op, een fraai contrast met de woeste heavy metal. Wolf Hoffmann doet hier wat Ritchie Blackmore in de hardrock deed: melodie en versieringen toevoegen.

Tot dan toe waren de Verenigde Staten en Engeland dé hardrock-/metallanden. Dit album was een voorbode van de grote Duitse wereld van scheurende gitaren die aanstaande was, nadat Scorpions aan Accept was voorgegaan. Iets soortgelijks gebeurde gelijktijdig in Japan met Bow Wow en Loudness. De genres kregen ook buiten de Angelsaksische wereld eigen wortels, waar nadien menig grote boom uit groeide.

Toen ik in 2017 de catalogus van de band ging herontdekken, heb ik eens uitgezocht hoe het met dat “hei-di-hei-do-hei-da” in de eerste tonen van de plaat zit. Het blijkt uit Ein Heller und ein Batzen te komen, oorspronkelijk (1830) een drinklied maar rond 1940 een marslied van het Duitse leger. Omdat het geen nazitekst heeft, valt het echter niet onder het Duitse wetsartikel omtrent verboden uitingen; § 86a van het Strafgesetzbuch, leer ik van Wikipedia. De heren van Accept waren overigens onbekend met die geschiedenis, las ik elders.
Mooi is de anekdote die ZAP! hierboven vertelt: ik zie het gezinnetje aan de geprakte aardappels met spruitjes zitten en vervolgens schrikken. Fijn, zo’n oudste broer! Precies wat ik mijn broertje en zusje liet doen, want natuurlijk moest iedereen dit horen!

Al Stewart - Year of the Cat (1976)

5,0
In oktober 1976 ging ik, pre-puber, intensief naar de radio luisteren; Hilversum 3 was de enige popzender op FM met als voornaamste hitlijst de Nationale Hitparade. Op vrijdagmiddagen volgde na de Tip 30 bij de NCRV met Peter Blom, bij de NOS deze lijst van bestverkopende singles, gepresenteerd door Felix Meurders. Hier een podcast over die radiotijd.
Voor die eerste lijst was ik meestal te laat thuis, maar bij de aftrap van de hoofdreeks zat ik klaar met een oude werkagenda van mijn vader voor mij, om daarin de titels en artiesten van de nieuwe liedjes die ik leuk vond te noteren. Vaak in fonetisch Engels, ik beheerste de taal bepaald niet, ontstond zo wekelijks een persoonlijke top 15. De leuke hits werden uiteraard opgenomen met de radio-cassettespeler die ik eind april '77 kreeg.

Februari 1977 betrad single Year of the Cat de tipparade, om in maart in de Nationale Hitparade op #6 te pieken. Dat vond ik al een heel fraai liedje, maar opvolger On the Border blies mij helemaal omver. Het haalde twee maanden later dezelfde positie met één van de spannendste intro’s die ik ooit ben tegengekomen. Eerst de rollende piano, dan piano en gitaar die het thema spelen; hierop een hi-hat die bijvalt, gevolgd door strijkers; als laatste in het intro is daar het heerlijke basloopje, dat de luisteraar het überpareltje binnentrekt, waarna de kenmerkende stem van Stewart klinkt.
Vreemd genoeg bleven het de enige hits van de troubadour, die hier met zijn ontspannen zang en sfeervolle muziek vooral tijdloos mooi klinkt. De bescheiden orkestrale begeleiding zorgt voor extra warmte.

Toen de cd de elpee verdrong, vanaf de jaren '90 gebeurde dat massaal, deden mensen hun vinyl de deur uit. Leve Koninginnedag, toen op de vrijmarkten allerlei oude pareltjes voor een prikkie werden aangeboden! Kon ik maar een tijdreisje terug maken… Het was in die periode dat ik de elpee Year of the Cat aanschafte.
Een prachtige klaphoes (één van de hoezen die tot half mei 2023 is te zien in de tentoonstelling over ontwerpers Hipgnosis in het Groninger Museum – aanrader!) omhulde de schitterende muziek, op een album dat opvallend genoeg bijna zonder intro begint. Sferische pop met een vleugje folk, waarbij je van pareltje naar pareltje gaat.
Hierboven gaat de discussie over de associatie met mooi weer. Die heb ik ook, al schijnt mijn geheugen mij voor de gek te houden. Toch herinner ik me dat strandbad, waar ik dagenlang rondzwom en in een rubberboot voer, duikbril op het hoofd, de rug roodverbrand. Op transistorradio's van anderen klonk Hilversum 3, waarbij ook de twee hits van dit album.

Vandaag draai ik ‘m een keertje van streaming. Hierbij valt op dat One Stage Before met zijn keyboardgeluiden bijna als retro-sciencefiction klinkt en bovendien een gitaarsolo bevat om een diepe buiging voor te maken: vanaf 3m21 ontspint zich een verhaal in een verhaal, melodieus en gevarieerd, sfeervol in de geest van de muziek. Heb hem zojuist hoog in mijn top 100 van beste gitaarsolo’s ooit gezet.
Bonustrack Song on the Radio is een interview met de zanger. Dat hij Schots is, hoor je niet aan zijn keurige Engels (anders dan bij Jim Kerr van Simple Minds ). Net zo rustig als zijn zangstijl is, vertelt hij over de totstandkoming van de plaat en achtergronden van de liedjes. Lord Grenville bijvoorbeeld gaat over een zeeslag, leer ik.

Vijf sterren. Zonder enige twijfel. Een plaat die verplichte kost zou moeten zijn in ieders muzikale opvoeding, tevens te gebruiken om Engels te leren, verpakt in één van de mooiste hoezen ooit. Muziek van een ontspannenheid die zelden is geëvenaard, laat staan overtroffen. Zelfs niet door Stewart zelf, vermoed ik. Al word ik ook van diens muzikale zoon Jonathan Jeremiah erg blij, omdat ik daar dezelfde sfeer als hier tegenkom. Year of the Cat blijft echter de blauwdruk in zijn onverslijtbare schoonheid.

Alaska - Heart of the Storm (1984)

3,0
Bernie Marsden besteedt in zijn biografie Where's My Guitar (2020) maar weinig pagina's aan Alaska. De kater was groot nadat hij geen deel meer uitmaakte van Whitesnake: toen Saints & Sinners verscheen, stond zijn naam nog wel op de hoes maar zat hij niet meer in de groep. Naar een nieuw bestaan moest worden gezocht.
Die kwam er niet met zijn groep SOS, die al spoedig ter ziele was. Voordeel was echter dat hij dan eindelijk was bevrijd van de zuignappen van manager John Coletta met zijn nare contracten.

Marsden beschrijft dat hij geen kopie van Whitesnake wilde beginnen. Onderweg naar een gitaarclinic in Japan maakte het vliegtuig een tussenstop in Anchorage, waar een groot bord 'Welcome to Alaska' stond. Dat leek hem een passende bandnaam. Music for Nations tekent hem voor Engeland, met licenties aan kleinere labels voor het continent.

Met de licht-hese stem van Robert Hawthorn is niets mis; juist daarom had er meer in gezeten. Ik deel de scepsis die hierboven wordt benoemd. Al snap ik ook het "bijdraaien" dat Arjan Hut noteerde, want de muziek zit - uiteraard - goed in elkaar. Liedjes schrijven kon die Marsden wel.
Met de grappige liedtitel Whiteout wordt de plaat geopend en meteen wordt duidelijk: dit is gladjes. Wat domineren de toetsen ten koste van de gitaar... Al bevat Don't Say It's Over een lekkere toetsenlick met prima gitaarsolo en Headlines en The Sorcerer zijn ook wel okay. De sax op Other Side of Midnight is dan weer overbodig.

De groep treedt in het eigen Engeland op met Spider, in Ierland met Mama's Boys en in Polen en Duitsland met Manowar, een combinatie die hem vele jaren later nog altijd verbaast. In Duitsland verlaat toetsenist Richard Bailey plotseling de groep, waarop Don Airey wordt ingevlogen.

Op streaming is deze Alaska te vinden onder de titel Bronze Years, waarop vanaf track 9 dit debuut Heart of the Storm is te horen. Alhoewel ik begrijp dat Marsden geen zin had in een "kopie" van Whitesnake, is hij hier wel erg ver verwijderd van de hardrock waarmee hij dan eindelijk de nodige liefhebbers wist te trekken.
Een krappe 6 van mij, omdat ik bij het lezen van de bio zo'n boeiend verhaal voorgeschoteld krijg en de gunfactor hoog is. Indertijd had ik dit een 3 of 4 als schoolcijfer gegeven...

Alaska - The Pack (1985)

3,5
De zomerse dagen van het vorige bericht zijn op deze 6e januari 2024 weg: het gaat zowaar vriezen. Met een groepsnaam als Alaska de perfecte dag om hun tweede album eens goed te beluisteren.

In die jaren '80 bekroop mij als liefhebber van hardrock en heavy metal zo af en toe een ontevreden gevoel: wat is het toch met artiesten die een grote naam verlaten en dan met slappe aor terugkeren? Het debuut van Alaska benaderde in de verste verte niet de grandeur van Whitesnake, zoals Eddie Clarke (ex-Motörhead) en Pete Way (ex-UFO) met hun Fastway een flauw gerecht opdienden, evenals Paul Di'Anno (ex-Iron Maiden) toen hij een doorstart maakte onder de vlag van zijn artiestennaam.

Alaska verbeterde zich evenwel op hun tweede worp The Pack. Het afmixen lukte aanvankelijk niet, tot groepsbaas Bernie Marsden besloot tot een laatste poging in de studio van Jimmy Page, waar Stuart Epps alsnog een bevredigend resultaat voor elkaar bokste. Er lukte meer: zijn vriendschap met platenbaas Gerry Bron en diens zoon Richard leidde ertoe dat hij voor de Amerikaanse markt onderdak vond bij hun Bronze Records, zo vertelt hij in zijn bio.

Deels ouder werk (S.O.S. stamt uit de periode kort na Whitesnake), keert Marsden na het overgladde debuut sterker terug met The Pack. Tweede bekende naam op de plaat is Don Airey, bekend van Rainbow, hier als 'guest' vermeld.
Het management werd wederom gedaan door London's Pride, Whitesnakes merchandisebedrijf dat hem na het gedwongen vertrek uit de groep hielp een nieuwe carrière op te bouwen.

Op The Pack dus meer gitaar en al wenste Marsden niet het geluid van Whitesnake te herhalen, toch gaat het iets meer die kant op. Dat is meteen duidelijk op Run with the Pack en wordt daarna gecontinueerd, al ronkt op Where Did They Go net als op het debuut een saxofoon. Op Schoolgirl is echter de in blues gedoopte gitaar volop terug en daarmee mijn aandacht, net als op de blueshardrock van S.O.S.
Help Yourself rockt voorspelbaar volgens het boekje, Miss You Tonight is de onvermijdelijke ballade. Pakkender is The Thing met een spannend intro en als de zangpartij volgt moet ik met tekst én riffs én breaks warempel aan Whitesnakes 'Till The Die I Die van Come an' Get It denken. Met opgewekte aor sluit I Really Want to Know de plaat af.
De stem van Robert Hawthorn is licht voor het genre maar wel hees, al komt hij tekort als de muziek steviger wordt.

Kennelijk zag Marsden weinig heil in een vervolg van de groep, want hij hapt toe als London's Pride hem vraagt om het te proberen met gitarist Mel Galley (nota bene zijn plaatsvervanger in Whitesnake, maar inmiddels daar vertrokken) en bassist Neil Murray, eveneens ex-Whitesnake. De groep wordt MGM genoemd en als Bobby Kimball van Toto een demo hoort, voegt deze zich bij de groep. Met hem erbij worden opnamen gemaakt, waarna de boel binnen enkele dagen implodeert om redenen die Marsden niet uitlegt.

Met David Coverdale heeft Marsden overigens af en toe vriendschappelijk contact. Eén van de redenen dat MGM niet van de grond kwam is drummer John Marter, door Marsden meegenomen uit Alaska maar door Coverdale ontraden. Achteraf geeft Marsden hem gelijk.
Omdat er liveverplichtingen zijn aangegaan krijgt het publiek in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland wel MGM te zien met de onbekende Ier Rob Cas bij de microfoon. Ook wordt het Engelse Reading Festival '87 gespeeld, dan met de eveneens onbekende John Saxon als zanger.

Het grootste succes levert echter een rechtszaak tegen John Coletta op: na twee jaar voorbereidingen en traineren van Coletta's kant, krijgt Marsden eind jaren '80 dan eindelijk de auteursinkomsten voor zijn muziek in Whitesnake.
Ondertussen werkt hij gedurende een jaar aan een soloproject van Andy Taylor, ex-Duran Duran, waarbij hij tevens in een project voor filmmuziek rolt. Hierdoor komt hij samen te werken met naamgenoot Bernard Edwards van Chic.
De Bernards kunnen het goed vinden, maar de leuke anekdotes verdoezelen niet dat dit alles weinig deed voor Marsdens carrière. Taylor ontbrak meestal in de studio, diens soloplaat verscheen nooit en in de filmsoundtrack van Tequila Sunrise (1988) is van Andy Taylor slechts Dead on the Money te horen met Marsden op gitaar.

Deze tweede Alaska is grotendeels aangenaam. Met de gitaren nadrukkelijker in de mix klinkt dit herkenbaarder als Marsden. Vanaf 1996 verschenen heruitgaven met als bonus onder meer Show Some Emotion, geschreven door Fast Eddy Clarke van Motörhead en Fastway.

Altered Images - Happy Birthday (1981)

Alternatieve titel: Happy Birtday... Plus

3,5
De jaren rond 1980. Hoe ga je om met werkloosheid die je bijna alle hoop op een fatsoenlijke baan ná je studie ontneemt, terwijl Russische atoomwapens op je staan gericht en ieder moment een kernoorlog kan uitbreken?

Binnen de new wave ging dat als volgt. Je kunt gaan somberen zoals Joy Division, of melancholiek in je eigen wereld duiken zoals The Cure, óf je maakt licht verteerbare muziek. Uiteraard zijn er meer varianten te verzinnen, maar met de dansende stem van Clare Crogan, een meisje in punkachtige kleding, een vrolijk type met waarschijnlijk een vriendelijk ratje in haar mouw verborgen, zag het leven er plots weer zonnig uit.
Happy Birthday kende ik indertijd van de radio, al was het in Nederland geen hit. In het Verenigd Koninkrijk in oktober 1981 echter #2. Enkele jaren geleden hoorde ik het liedje na lange tijd dankzij streaming. Toen ik de elpee afgelopen zomer tweedehands zag staan, kon ik de verleiding niet weerstaan.

In 2012 schreef Dibbel geen onjuist woord over de band, waaraan ik wil toevoegen dat het producer Martin Rushent was (bekend van onder meer de eerste platen van The Buzzcocks, The Stranglers en The Human League) die de titelsong produceerde. Dat liedje is niet alleen de opener van de B-kant, het refrein ervan opent en sluit de plaat bovendien af.
Qua gitaarwerk doet dit vaak aan de lichtere kant van The Cure denken. Vrolijk en tegelijkertijd licht-melancholiek, fraai ineen hakend met de stem van Crogan. Zij zingt zoals tekenfilmkuiken Calimero in de Nederlandse versie praatte, met talrijke omhoog springende uitschieters. Afhankelijk van mijn stemming vind ik dat ofwel aangenaam luchtig, ofwel het gaat me na enkele nummers irriteren.
Een enkele keer echter trappen gitaristen Tony McDaid en Jim McKinven het distortionpedaal in en hoor je de punkwortels van het kwintet. Het zorgt voor een pittiger tegenwicht bij alle dartele zang.

Op de eerste kant valt Legionnaire op, een bijna instrumentaal lied met aan het einde vrolijk gelalalala. Mooiste nummer aan die zijde vind ik Faithless, dat verdrietig verhaalt over een gestrande relatie.
Op de B-kant word ik naast de hitsingle vooral vrolijk van Midnight met zijn punkachtige, driftige gitaarpartij en al helemaal van Insects. Dit bevat een pianopartij waarvan ik vermoed dat het de inspiratie vormde voor The Lovecats (1983) van The Cure; het tekstthema doet dan weer denken aan de videoclip bij Lullaby (1989) van datzelfde bandje, met alle verwijzingen naar enge kriebelbeestjes.

Fans van The Cure zullen ongetwijfeld enige leuke momenten met dit album beleven. De composities zijn meestal aangenaam, de springerige zangstijl wordt soms wat gekunsteld. Desondanks aanbevolen voor zonnige dagen, zoals ik deze zomer ervaarde, óf juist voor de grijze dagen waarin de zon uit je speakers moet schijnen.

Andrew Gold - All This and Heaven Too (1978)

4,5
Heb de voorbije maanden op tweedehands vinyl het jaren '70-werk van Andrew Gold verzameld. Waar de eerste twee albums aardig waren met steevast twee á drie sterke uitschieters, is All This and Heaven Too zijn eerste album dat van de eerste tot de laatste tonen sterk is.
Ten tijde van verschijnen hoorde je drie nummers op de radio; ze zijn nog altijd geknipt voor gouwe-ouwezenders als Radio 2 en 5: How Can This Be Love (Tipparade in mei 1978), Never Let Her Slip Away (#23 in september 1978, iets hoger dan zijn vorige hit Lonely Boy (1977; in Vlaanderen bovendien #14 in oktober) en Thank You for Being a Friend.

De naald daalt in de groef en wat volgt is een afwisselende verzameling composities, bovendien gevarieerd in arrangementen. Saai wordt het nooit. Uptempo popsongs met de piano centraal zoals Thank You for Being a Friend en Genevieve (met dat liedje is familie van mij aan de echtgenoot gekomen, onweerstaanbaar feitje voor iemand als ik), die worden afgewisseld met kleine pianoliedjes (Oh Urania), synthesizer en saxofoon in Never Let Her Slip Away, of muziek in een orkestraal jasje (Always for You en You're Free), of een gitaarliedjes (Still You Linger on en I'm on My Way), of een klein liedje op elektrische piano in Looking for My Love.

Op streaming tref ik de versie met extra nummers aan van de heruitgave uit 2011. Onder meer het sterke en vrij stevige Gambler en eveneens lekker is de liveopname van Dr. Robert, een liedje dat niet eerder op plaat van hem verscheen. Maar ook de instrumentale versie van Genevieve blijkt met zijn jazzakkoorden een bescheiden pareltje, zeker als het verrassenderwijs bijna extatisch eindigt.

De Angelsaksische wereld noemt dit soft rock of yacht rock, wat een misleidende termen zijn voor Europeanen als ik. Geen rockende gitaren maar tien sterke popliedjes, met melodie en stem centraal en bovendien niet te versmaden bonussen op cd/streaming. Maar ik houd het lekker bij mijn vinyl, mede omdat het pakkende gitaarwerk van Waddy Wachtel opvalt. En dat is extra lekker vanaf de zwarte schijf...

Andrew Gold - Andrew Gold (1975)

3,5
Zoals de meeste Nederlandse popliefhebbers in de jaren ’70 was mijn eerste kennismaking met Californiër Andrew Gold in 1977 met hitsingle Lonely Boy, wat ik een fantastisch liedje vond én vind. Het album waarop dit te vinden is, What’s Wrong with this Picture?, kocht ik zo’n acht jaar geleden als tweedehands vinyl.
Tijdens de coronalockdown van voorjaar 2020 viel ik door de ‘Week van de jaren ’70’ op NPO Radio 5 en kort daarna op een regionale zender voor veel muziek uit die periode. Toen de winkels weer open gingen kwam ik regelmatig albums van Gold tegen en kocht ik zijn overige elpees uit dat decennium.

Zijn debuut stamt uit in het jaar vóór zijn doorbraak en leverde in zijn thuisland in 1976 een #68-hit op voor That’s Why I Love You. Weliswaar een bescheiden notering, maar vermoedelijk werden er daar veel meer van verkocht dan de #1’s van Nederland en Vlaanderen op diezelfde 24e januari, te weten Queen met Bohemian Rhapsody en Pussycat met Mississippi. Daarmee bedoel ik uiteraard alleen de verkoopcijfers in de Lage Landen...
Hij schreef alle liedjes zelf, Love Hurts en I’m a Gambler hebben dus niets met (bijna) gelijknamige hits van Nazareth en Kenny Rogers te maken.

Amerikanen noemen dit softrock: goedgeluimde, beschaafde pop met westcoastinvloeden, in Golds geval verrijkt met achtergrondzang van onder meer Linda Ronstadt en Don Francisco, beiden met eigen carrières en niet veel later ook populair in Nederland.
Naast zijn debuuthit staat er meer van dit soort poprock op het album. Daarbij ook ballades met Love Hurts, Endless Flight en Years Behind Me, vleugjes country zijn te horen in de popnummers Heartaches in Heartaches, I’m a Gambler (waar ken ik dat toch van, het komt me zo bekend voor?!) en Hang My Picture Straight. Mijn prijsnummer: I'm Coming Home, aangenaam uptempo met de lenige, warme stem van Gold centraal.
In 1991 voor het eerst op cd verschenen (Japan), pas vijf jaar later eveneens in Europa. Op streaming zijn bovendien zes bonusnummers te vinden, afkomstig van een december 2004-heruitgave. Hierop zijn de country-invloeden nihil.

Nergens is het spectaculair en tegelijkertijd is het hele album aangenaam. Muziek voor op de achtergrond, tevens geschikt voor het ontvangen van bezoek en dat zonder dat het behang wordt. Nooit opdringerig en altijd oprecht.

Andrew Gold - What's Wrong with This Picture? (1976)

2,5
Het eerste album van Andrew Gold dat ik in zijn geheel hoorde, was What's Wrong with this Picture? en dit viel me nogal tegen. Als je namelijk in die mooie zomer van 1977 kennismaakte met Lonely Boy (eind juni - begin juli twee weken #27 in de Nationale Hitparade) verwacht je bijvoorbeeld meer sterke pianothema's.
Decennia later kocht ik de elpee en werd het kind in mij weer wakker, waarna mijn volwassen oren ten volle begrepen hóé knáp de gitaarsolo van studiomuzikant Waddy Wachtel is (de hoes vermeldt slechts zijn voornaam, leve internet!). Hij staat in mijn gitaarsolo top 100 en is een veelzeggend voorbeeld van het met relatief weinig noten héél veel zeggen. Oftewel het omgekeerde van wat de doorsnee shredder doet.
Leuk om te zien is de videoclip, die echter een livemix bevat met bovendien een andere gitarist.

Maar verder is het niveau van de liedjes lager dan op het debuut. Dat geldt niet voor opener Hope you Feel Good en afsluiter One of Them Is Me. Daarmee tel ik dus drie nummers boven de middelmaat, waarvan eentje in mijn genen zit. De cover van Do Wa Diddy, oorspronkelijk (1963) van de mij onbekende The Exciters en bekender van Manfred Mann, is echter leuk voor een fan van Dolly Dots (die het dan ook hebben gecoverd). Ik word er strontchagrijnig van. Ook mislukt: het overflauwe countryachtige Learning the Game: beduidend minder dan de nummers in die stijl op het debuut.
De rest is nergens onaardig, maar beklijft nauwelijks. Zoals Stay : door sommigen verfoeid, terwijl ik deze cover goed bij de rest vind passen. Een oudje (1960) van r&b-groep Maurice Williams & The Zodiacs.

Desondanks heb ik een tweetal positieve slotnoten. Wel pakkend is de hoes, met de link bij het bericht hierboven kunt u zien wat het antwoord is op de albumtitel What's Wrong with this Picture?
Eveneens plezant is de droogkomische tekst van Gold op de binnenhoes, die van woordgrappen en absurde wendingen aan elkaar hangt. Heerlijk!

Linda Ronstadt deed net als op het debuut enige achtergrondzang en in tegenstelling tot wat Fedde schrijft, heb ik begrepen dat de hitsingle niet over Gold ging, maar dat dit misverstand ontstond omdat enkele biografische gegevens in de tekst (geboortedata, oudste in gezin, zijn eerste zus) wel degelijk kloppen. Het fatalistische verhaal is echter uit de duim gezogen, aldus Gold in interviews. Voer voor biografen en psychologen.

Met twee coverliedjes vermoed ik dat Gold in tijdnood zat bij het opnemen van dit album. Bij veel artiesten is het tweede album minder dan het debuut, omdat daarvoor de afvallers werden gebruikt. Morgen begin ik aan opvolger All This and Heaven Too, ik wed dat die als geheel beter is.

Andrew Gold - Whirlwind (1980)

3,5
Op zijn vierde album Whirlwind gooit Andrew Gold het over een andere boeg. Geen zwoele of andersoortige popliedjes, maar een licht scheurende gitaar staat centraal. Hierbij doen soms blues en ook new wave hun invloed gelden en alsof dat niet genoeg is, zingt hij anders dan voorheen. Ik moest goed luisteren: is dit echt dezelfde Andrew Gold?

Jazeker! In 2018 verscheen in de serie ‘Collector’s Choice’ een cd-uitgave waarop hij in de liner notes één en ander postuum uitlegt, zie hier voor hoesfoto's van de Russische (!) editie. Was zijn vorige album All This and Heaven Too zo vreedzaam dat ik ervan overtuigd ben dat zelfs Poetin bij frequente beluistering in een vredesduif zou veranderen, op dit album klinkt Gold pittiger.
Misschien horen we iets terug van zijn tienerjaren, die hij deels in Engeland doorbracht. En met de promotie van de hitsuccessen van zijn vorige album, moet hij terug in Engeland punk en new wave hebben opgesnoven. Zijn Californische zonnige muziek maakte plaats voor Britse gitaarliedjes.

Liedjes schrijven verleer je niet en dat geldt ook hier. Na gewenning groeien enkele favorieten. Om te beginnen opener Kiss This One Goodbye, gevolgd door titelnummer Whirlwind, waarna pas op derde nummer Sooner or Later een piano klinkt.
Op de B-kant val ik voor Nine to Five dat met een intro á la The Kinks begint, waarna hij overschakelt op reggae in newwavesfeer, herinnerend aan Elvis Costello, zeker als een keyboard bijvalt; allermooiste liedje van de plaat is Stranded on the Edge met spreekzang á la Bryan Ferry (in hun Virginia Plain) of Steve Harley (Make Me Smile), de artrock kort vóórdat new wave doorbrak. Make up Your Mind is op de valreep het liedje dat het sterkst aan Golds vorige werk doet denken. Niet te versmaden.

In de amusante en postume liner notes (de link dus hierboven) vertelt Gold waarom het daarna stil om hem heen werd (iets met einde contract en feestjes). Achteraf gezien vindt hij het logisch dat de plaat flopte (de verwachtingen van de fans matchten niet met deze plaat) én dat hij hierna vlot een nieuwe soloplaat in Californische sferen had moeten maken. Maar hij keerde terug naar zijn muziekvriendinnetje Linda Ronstadt en raakte bevriend met 10CC-mannen, later resulterend in de hitgroep Wax.

Anders dan ik verwachtte, zijn met open oren desondanks enkele fijne liedjes horen, verrassenderwijs opgenomen in zijn eigen Californië en toch Brits klinkend. Hierop minder gastmuzikanten dan voorheen, wat het soberder, direktere geluid van de plaat versterkt.
Een aanrader voor wie 'm in de bakken met tweedehands vinyl tegenkomt, zoals ik. De vorige eigenaar kruiste met stift op de achterzijde zijn favoriete nummers aan: 2 t/m 5 en 7 t/m 9. De laatste krijgt zelfs twee kruisjes.
Wij verschillen dus wel iets van mening op dat punt, echter wederom een aanwijzing dat dit "vergeten" album een tweede kans verdient.

Andrew Lloyd Webber - Variations (1978)

3,5
Componist Andrew Lloyd Webber, bekend van musical Jesus Christ Superstar, verliest een weddenschap met diens broer Julian, tevens cellospeler, over een voetbaluitslag. De prijs: componeer een suite genaamd Variations, gebaseerd op werk van de Italiaanse violist Nicolò Paganini (1782-1840), dezelfde die later gitarist Yngwie Malmsteen zou inspireren.

Andrew was sportief en ging aan de slag. Hij stelde zich voor om klassiek, jazz en rock te verenigen, maar wist niet hoe dat handen en voeten te geven. Tot hij te gast is bij platenmaatschappij MCA en daar toevallig (?) Colosseum II krijgt te horen, de groep van drummer Jon Hiseman, gitarist Gary Moore en toetsenist Don Airey.
Hij benadert de groep, die wegens twee geflopte albums gretig toehapt. Hiseman neemt bovendien zijn echtgenote Barbara Thompson mee, die allerlei blaasinstrumenten speelt.
Andere medewerkenden met grote namen op hun cv zijn bassist Herbie Flowers, drummer Phil Collins, toetsenist Rod Argent en uiteraard ontbreekt weddenschapwinnaar Julian Lloyd Webber niet; hij speelt cello.

Dit alles wist ik niet, maar dankzij 'Gary Moore: The Official Biography' belandde ik bij het verhaal van Colosseum II, waarbij dit album op p. 93-94 wordt beschreven. Die groep was op dat moment armlastig, maar een financieel voorschot helpt. Het album verkoopt vervolgens goed: haalt zelfs goud, #2 in februari 1978 in de Britse albumlijst. Op dat moment had Colosseum II alweer zijn derde album uitgebracht, te weten War Dance .

Variations bevat de gewenste mix van drie muzikale werelden, waarbij toetsen, gitaar, blaasinstrumenten en cello beurtelings de hoofdmelodie spelen gedurende 23 instrumentale delen. Variatie is troef en zo ontvouwt zich een licht-luisterbaar album.
Gary Moore had het zwaar, omdat hij geen noten kon lezen; maar Lloyd Webber merkte op dat de man een fenomenaal muzikaal geheugen bezat en zich zo kon meten met zijn professioneel opgeleide collega's.

De biografie vermeldt ook dat het Britse ITV-cultuurprogramma The South Bank Show muziek van Variations gebruikt als tune, van 1978 tot 2010 op tv. Op YouTube vond ik een aflevering over Paul McCartney, met inderdaad Variation 1 in de leader.

Angelica - Angelica (1989)

4,0
Debuutalbum van de groep rond de Canadese shredder Dennis Cameron. Had hij indertijd een werkvergunning in de Verenigde Staten gekregen dan was hij wellicht verder gekomen dan de cultstatus die Angelica nu heeft. Cameron produceerde het debuut zelf en deed dat niet onverdienstelijk.
Op zang wist hij Rob Rock te strikken, die ik kende van het fantastische Intense Defense van Joshua. Net als bij die groep klinkt hier melodieuze hardrock met regelmatig zulke fraaie zanglijnen en arrangementen dat de muziek keer op keer mijn cassettedeck vond.

Ja inderdaad, cassette: indertijd kon ik alleen daarop de hand leggen. Dit album klonk namelijk als het perfecte vervolg op die Joshua, waar ik helemaal wég van was en ik wilde deze Angelica per se hebben.
Camerons solo's zijn even talrijk als vingervlug, maar altijd staan ze in dienst van het liedje. Nu pas valt me op dat zijn gevoel voor melodie ook veel weg heeft van Michael Schenker, die snelheid en zingende gitaarlijnen perfect kan combineren.

De zang van Rob Rock is van buitenklasse: een groot bereik (Shine on Me bijvoorbeeld) plus een heerlijk rauw randje waarbij hij tegelijkertijd klinkt alsof hij de eeuwige jeugd heeft. Slechts weinig anderen hebben dat. Wellicht is Jon Deverill, ooit zanger bij Tygers of Pan Tang, nog wel de beste vergelijking.
Wat ik nooit snapte: de hoes vermeldt Andy Lyon als zanger en co-componist van menig nummer en bovendien is hij op de bandfoto te zien. Te horen is hij echter niet. Inmiddels weet ik dat hij het tijdens de opnamen in Californië niet redde, waarop Rock werd ingehuurd.
Zangproducer bij dit debuut was de Amerikaan Ken Tamplin, indertijd bekend van de groep Shout. Hij zingt bovendien zelf op het afsluitende Face to Face en doet dat prima. Vond ik desondanks jammer: liever hoorde ik meneer Rock!
Bassist Robert Pallen en drummer Scott Ernest leggen een ronkende basis, waarover de twee anderen naar hartelust excelleren. De sobere toetsenpartijen werden door een sessiemuzikant ingespeeld.

Hoogtepunten: op de A-kant Are You Satisfied met zijn tempowisselingen, I Believe met dubbele bassdrumdelen en überfavoriet Only a Man; wát een mooi opgebouwde gitaarsolo's!
Op de B-kant One Step at a Time, het gevarieerde Take Me en het instrumentale Ahh!, plus S.O.S. dat in het refrein opeens gaat knallen.
Aan iedere gitaarsolo zou ik wel een alinea kunnen wijden; laat ik het houden bij de herhaling dat liefhebbers van Schenkeriaans gitaarwerk heul vrolijk zullen worden.

Ik ontdekte dat Cameron een eigen webstek heeft, hier te vinden. Een dikke 8 voor dit Angelica, inmiddels op streaming te vinden.
Let wel op: de MuMe-link bovenaan leidt u naar een zangeres met de naam Angelica. Eenmaal daar opnieuw zoeken, de groep is eenvoudig te herkennen aan hun logo.

Angelica - Walkin' in Faith (1990)

3,0
De tweede van Angelica viel mij indertijd tegen. Dit omdat de Amerikaan Jerome Mazza de nieuwe zanger was, waarmee men de kant van Dokken en Boston opschoof. Voor sommigen is dat wellicht een aanbeveling, mij werd indertijd deze melodieuze hardrock te braaf. Kwestie van smaak, want Mazza is een prima zanger; ik miste eenvoudigweg het rauwe randje dat op het debuut met Rob Rock bij de microfoon klonk.

Net als de vorige plaat klinken desondanks prima liedjes en soleert bandleider Dennis Cameron als een malle; het pakt me evenwel nog altijd niet zo. Wat evenmin helpt is dat de drummer is vervangen door een digitale collega, door Cameron geprogrammeerd: ik mis de rollende fills van voorheen.
Daar staat tegenover dat de basgitaar van Robert Pallen lekker in de mix zit, waarbij hij hier en daar lekkere loopjes etaleert. Net als op het debuut klinken spaarzame toetsenpartijen ter ondersteuning. O ja, nóg een vergelijking: bij All I Can Do en Soul Search moet ik sterk denken aan het Europe van die dagen.

Het schijnt de bestverkopende Angelica te zijn geweest: in de Verenigde Staten en Canada was een grote markt voor dit soort gepolijste hardrock, die overigens in dit geval opvalt vanwege de christelijke inslag van de teksten.
Eigenlijk was ik deze tweede Angelica geheel vergeten, maar omdat ik de naam van Mazza tegenkom op het laatste soloalbum van ex-Kansaszanger Steve Walsh werd Walkin' in Faith aan de vergetelheid ontrukt. Internet levert vervolgens nog wat recenter nieuws op.
Cameron zou later enige tijd deel uitmaken van de soloband van zanger Michael Sweet van Stryper. Dit echter niet voordat nog twee albums met Angelica verschenen waarop Drew Bacca zanger was. In 2019 volgden nog eens een instrumentale cd én eentje met opgepoetste demo-opnamen met oorspronkelijke zanger Andy Lyon, daterend van vóór het debuut.

Op dit Walkin' in Faith klinkt lichte, goed verzorgde en melodieuze hardrock. Steevast met spetterend gitaarwerk, waarbij Cameron zich op het afsluitende instrumentale Harvest van een ingetogener kant laat zien.

Angmodnes - The Weight of Eternity (2022)

4,5
Een nieuwe band van niet-onervaren muzikanten. Angmodnes is een Utrechts duo dat debuteert met het minialbum The Weight of Eternity. Gedurende drie nummers klinkt doom metal. De muziek is onverbiddelijk traag, de sfeer zwaar. Regelmatig echter worden als contrast lichte klanken neergezet, of zelfs stilte.

Mijn favoriet is het titellied dat dit album opent. Beginnend en eindigend met bijna meditatief pianospel wordt tussen de gitaarmuren door gepauzeerd, herbegonnen en opnieuw gepauzeerd. Zanger/gitarist/bassist Y.S. (de twee bandleden vermelden slechts hun initialen) grunt bij dit alles niet alleen diep, hij heeft ook een fraaie zangstem, waarin de wanhoop van de tekst wordt gevoeld. Dat ook een vrouwenstem klinkt, brengt een extra laag in deze toch al doorwrochte compositie. Dat drummer M.V. in het slot (spoiler) met furieus basdrumwerk overrompelt, levert een bizar sterke climax op, zeker als een piano het lied verstild afsluit, zoals het ook begon.

Hollow Earth is nog net iets langzamer dan de eerste track. Ook hier wordt voldoende variatie ingebouwd om de ruim elf minuten afwisselend te houden. Zo klinken in contrast tot de grunts de ijle stem van mevrouw F.S. en een cello.
Het pianospel aan het einde duurt hier wat langer dan op de opener; inmiddels weet ik zeker dat dit géén digitaal toetsenbord is; warme akoestische klanken vullen de ruimte.

Under Darkened Vaults heeft een tekst van de filosoof Emil Cioran (1911-1995). Het lijkt erop dat hier een antwoord op gegeven op de vragen die in de eerste twee nummers worden gesteld: bezongen wordt de ontsluiering van de ziel. Openend met keyboards waaruit een koor verrijst, neemt de gitaarmuur met grunts spoedig het nummer over. Het blijkt het meest "uptempo" deel van dit mini-album te bevatten, tegelijkertijd is dat schijn. Sterk gedrumd, is de enig logische conclusie.

De productie is mod-der-vet, zodat de muziek pas echt tot zijn recht komt met goede audiospeakers. In de klaphoes zijn de teksten te vinden. Ze vertellen allemaal het verhaal van de albumtitel. Diep en beladen kan het leven zijn en dit half uur laat horen hoezeer pijn schoonheid kan baren. Genoeg om het minialbum een paar keer achter elkaar te kunnen draaien zonder dat het gaat tegenstaan.

The Weight of Eternity is ook te vinden op streaming. Op sociale media is te zien dat de band zich met enkele gastmuzikanten voorbereidt op in 2023 te geven concerten.