menu

Hier kun je zien welke berichten RonaldjK als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

G-Force - G-Force (1980)

4,0
De carrière van Gary Moore was grillig om te volgen voor deze scholier. Volgens Discogs verscheen G-Force in 1980 slechts in een Britse persing, pas in 1987 volgden een Italiaanse en Spaanse persing.
Er was ook weinig publiciteit. White Knuckles / Rockin’ and Rollin’ kende ik van zijn concerten, zoals Pinkpop 1983, mogelijk ook op tv gezien. De rest van de plaat hoorde ik niet op de radio.
In interviews kreeg Moore kritiek dat dit album niet heavy genoeg zou zijn. Hierop gaf hij aan dat hij in Amerika had gezeten en niet had meegekregen dat de Europese muzieksmaak veel steviger was geworden. Het klonk enigszins verontschuldigend, terwijl dit absoluut geen plaat is waarvoor je ‘sorry’ hoeft te zeggen.

Althans, dat weet ik nu: enkele maanden geleden kocht ik de elpee, een tweedehands exemplaar. Helaas zat er geen binnenhoes bij mijn exemplaar, gelukkig is er Discogs. De buitenhoes geeft summiere informatie: vermeld worden de naam G-Force, kant 7 en 8 (huh?) en de songtitels. Al in 2012 vroeg Sir Spamalot zich af waarom de plaatkanten zo vreemd zijn genummerd. Het lijkt erop dat Moore naar drie eerdere platen verwijst, maar welke?

Leuk om de naam van Mark Nauseef tegen te komen. Voorheen hoorde ik hem bij Elf en op het debuut van Rainbow en ik ken de videobeelden uit 1978, toen hij tijdens een Australische tournee de tijdelijke drummer van Thin Lizzy was. Hoe veelzijdig hij is, blijkt op deze plaat.
Hierboven vertellen diverse MuMensen over de totstandkoming van de groep en plaat. Al luisterend kom ik tot de conclusie dat G-Force past in de ontwikkeling van de platen die ik begin jaren ’80 kende: Moores solo-elpee Back on the Streets (1978),) waarop zowel fusion als hardrock klinken, via het stevige Black Rose (1979) dat hij met Thin Lizzy opnam, tot de soloplaat Corridors of Power (1982).

Meestal wordt er stevig gespeeld. Hardste nummer is snarenracer White Knuckles / Rockin’ and Rollin, jarenlang in zijn setlist te vinden. Op de overige luide tracks hoor ik hetzelfde gierende gitaargeluid als op Black Rose. Het vrolijk-meezingbare You, I Look at You, Because of Your Love, het van violen voorziene You Kissed me Sweetly, Hot Gossip met z’n hippe synthesizergeluidjes (hier de videoclip) en Dancin’ bevatten melodieuze hardrock, voorzien van flitsende solo’s.
Mijn favoriet is She’s Got You. Hierop gaat het van bluesy rock naar reggae naar een heftige solo, dan weer rock en vervolgens versnellen om met heftig gitaarspel te eindigen.

Waarom werd er in 1980 toch zo gezeurd over deze plaat? Wat betreft het lichtere werk zijn er eigenlijk maar twee songs te vinden. I Look at You is een funky semi-ballade die mij aan de sfeer op Back on the Streets doet denken, al zou later ook op Corridors of Power een ballad niet ontbreken. De poprock van The Woman’s in Love lijkt met die strijkerspartij en saxofoonsolo op het uitstapje dat Thin Lizzy op bijna elke plaat maakte.

Gevarieerde hardrock van de hand van dit voormalige wonderkind, bij het verschijnen van de plaat 28 jaar. Een alleskunner die zijn eigen stijl aan het ontwikkelen was. Ik waardeer deze cocktail met vier sterren.

G.T. Moore and The Reggae Guitars - G.T. Moore and The Reggae Guitars (1974)

4,0
Gerald Thomas Moore begon in de jaren '60 met een bluesband, schakelde in 1969 over folk om zich in het voorjaar van 1973 op reggae te storten. Dat dus voordat Eric Clapton in de zomer van 1974 een grote hit scoorde met I Shot the Sheriff. Hij kon evenmin weten dat hij invloedrijk zou blijken op wat in 1976 en '77 new wave zou worden genoemd.
Na Brinsley Schwarz kom ik dus bij deze reggaepionier als één van de vaders van wave, waarna vooral The Police in het genre bij een groter publiek zou populariseren.

De Jamaicaanse stijl werd in het jasje van G.T. Moore and the Reggae Guitars echter meer nabij gehouden. Debuterend in het circuit van pubrockpodia bereikten ze spoedig een breder publiek, waarna in 1974 dit titelloze debuut volgde. In de band ook Tom Robinson op percussie en achtergrondzang, dezelfde die in 1978 met zijn eigen band succesvol zou zijn.
De zang(stijl) is hartstikke wit-Engels, de muziek zwart-reggae: kruisbestuiving pur sang. Hierbij sluipen dankzij blazers regelmatig soulinvloeden binnen, zoals in opener Painted Ladies en I'm Still Waiting, oorspronkelijk van Deke Richards uit de stal van Motown. Book of Rules is een nummer van de Jamaicaanse producer Harry J, waarmee Moore zijn invloeden openbaart, net als in afsluiter Knocking on Heaven's Door, inderdaad die van Bob Dylan.
Meer van zijn folksmaak klinkt door in Bye and Bye, met in het intro een mandoline, soepeltjes overgenomen door elektrische reggae. In het eveneens zelfgeschreven Move it on up gaat het tempo omhoog naar die van (langzame) ska, waarmee het album ook inspiratie kan hebben geboden voor de skarevival van 1979. In Thou Shalt Not Kill klinkt bij de langzame reggae nadrukkelijk een boodschap, om het met de vrolijke melodie van Bad Johnny vlotter te maken.

Warm geproduceerd door Tony Platt is dit vijftig jaar later opmerkelijk fris gebleven, voor mij op z'n aantrekkelijkst als reggae en soul elkaar ontmoeten. Blue-eyed soulreggae, zoiets.

Een jaar later volgt album Reggae Blue, in 1977 valt de groep uit elkaar, juist als het qua witte reggae extra gaat broeien. Moore richt zich vooral op sessiewerk en werkt in zowel Amsterdam als Kingston, Jamaica. Ik echter ga naar het Londen van 1975 voor het debuut van pubrockers Dr. Feelgood.

Gary Moore - A Different Beat (1999)

3,0
Het vervolg op het sterke en verrassende Dark Days in Paradise waarop Gary Moore inventief met drumcomputers en bijbehorende producers aan de slag ging. De voorganger was niet naar de wens van menig fan. Als troost konden zij hem vervolgens als gastmuzikant horen op albums van bevriende artiesten: Alternative Medicine van Dr. Strangely Strange, zijn folkmaatjes uit de jaren '60 en K2, de soloplaat van Don Airey, collega uit de dagen met Colosseum II.

Na het verschijnen van Dark Days (slechts #43 in het Verenigd Koninkrijk) was het de uitdaging om de fans van Moores hardrock- en bluesplaten live vertrouwd te maken met de complexe beats van jaren '90 drum 'n' bass. Of, zoals op het Montreux Festival '97 (hier op JijBuis) gebeurde dat een ontevreden fan luidkeels om blues and rock 'n roll riep, waarop Moore naar de microfoon stapte: "Yeah, rock me Amadeus".
Toch kon een groot deel van het livepubliek het nieuwe werk waarderen, vertelt Harry Shapiro in zijn biografie over Moore. Wel moest toetsenist Magnus Fiennes wennen aan de strakke podiumdiscipline en botste de bandleider gedurende de tournee weer met drummer Gary Husband omdat die een break anders speelde dan gewenst.
Backstage had de liveband, inclusief bassist Guy Pratt, het echter goed met elkaar. Wat hielp was dat Moore een nieuwe liefde had: tourmanager Jo Rendle. De dame waakte ervoor dat de twee op aparte hotelkamers sliepen, om te voorkomen dat de anderen hun eega's zouden invliegen.

De opnamen voor A Different Beat vonden plaats in de livebezetting, deze keer in slechts één studio en dat gedurende 5-6 maanden, onderbroken door liveverplichtingen. Goedkoper gemaakt dan de voorganger, mede omdat Virgin was afgehaakt en Moore onderdak had gevonden bij een kleiner label.
Hij haalde Ian Taylor terug voor techniek en productie. De muziek was al geschreven, zodat er meer tijd was om aandacht te besteden aan scherpe beats in de stijl van Fatboy Slim (deze krijgt zelfs een odelied op dit album) en Apollo 440. Verder is dit, anders dan de voorganger met zijn brede geluidenrepertoire, voluit een gitaaralbum.
Hartstikke interessant, ware het niet dat de composities te weinig melodie hebben om mijn aandacht erbij te houden. Ronduit heavy is Fire, oorspronkelijk van Jimi Hendrix, passend op dit blues- en rockgerichte schijfje; knap gemaakt ook met sterk drumspel van Gary Husband, maar het pakt me niet.
Ik hoor hem qua jaren '90 drum 'n' bass liever ingetogen, zoals in Surrender met fraaie gitaarsolo. Andere hoogtepunten zijn het snelle Lost in Your Love, waarin nog het liefdesverdriet van het vorige album klinkt en de blues van Bring My Baby Back. De rest doet me dus minder.

Het album miste de Britse albumlijst en inmiddels bleek zijn vriendin in verwachting. Er moest weer geld binnenkomen en dus was er maar één optie: Back to the Blues, zoals de opvolger twee jaar later werd gedoopt.

Gary Moore - After Hours (1992)

3,5
Wat doe je als na ruim twee decennia bikkelen je eerste bluesplaat tot je mainstream doorbraak leidt? In het geval van Gary Moore: veel optreden en er in Amerika achterkomen dat je weer in de druk van de muziekwereld klem dreigt te raken met videoclips, tv-opnames en meer.
Dit, het gemis van zijn gezin en gehoorproblemen brachten hem ertoe dat hij in een kleine depressie terechtkwam. Hij wist er net op tijd uit te klimmen om zich op de onvermijdelijke opvolger te richten. Eentje die gezien het succes van Still Got the Blues alleen maar tot teleurstelling kon leiden met de onvermijdelijke kritiek dat "het wel erg op de voorganger lijkt", zo legt Harry Shapiro uit in zijn biografie over Gary Moore.

Erkenning was er gedurende 1990 volop. Het leidt tot een bijdrage onder het alias Ken Wilbury aan het nieuwe album van The Traveling Wilburys, te horen op She's My Baby. Een aanbod van Bob Dylan om in diens band te spelen slaat hij af.
Het mentale dal waarin hij belandde, belette hem om allerlei promotie-afspraken na te komen. Had hij dat wel gedaan, dan was hij een grote geworden in Amerika, constateert manager Steve Barnett. Moore trok het echter niet, al ontmoet hij bij een Amerikaans tv-optreden wél weer getalenteerde musici met wie hij vervolgens nieuw materiaal uitwerkt voor wat After Hours zou worden.
Moore bleef lang in Amerika wegens belastingtechnische redenen: een jaar buiten het Verenigd Koninkrijk levert veel op. Vrouw en zoontje zijn daar niet continu bij.

Waar de voorganger in vrij korte tijd spontaan tot stand kwam, is er met een groter budget meer keuze qua muzikanten, studio's en meer. Een lang verhaal kort: opgenomen in de Verenigde Staten, waar Moore met maar liefst zes bassisten werkte. Wie wat op welk nummer baste is door alle takes niet meer te achterhalen, zelfs niet voor producer en technicus Ian Taylor. Toetsen werden gespeeld door Tommy Eyre die al gedurende Moores hardrockdagen bij hem speelde en inmiddels naar New York was verhuisd.
De muziek vertelt de rest. Hoorbaar is dat de blazerspartijen al op de tekentafel waren gecomponeerd, in plaats van later toegevoegd. Ze geven de nodige soulinvloeden aan dit album: Moore luisterde in die tijd naar veel muziek van het Staxlabel. We horen zowel The Memphis Horns als zijn eigen Midnight Horns. Ook is een dameskoortje prominent aanwezig wat de soulinjectie versterkt. Eén van de dames hoorde ik voordien op single Temptation (1983) van Heaven 17.

Moore nam het besluit om zich qua eigen composities op ballades te richten en qua blues vooral te coveren: die schatkamer is immers rijker dan rijk. Alhoewel: Since I Met You Baby ontstond spontaan en eenmaal af constateerde hij dat dit nogal als B.B. King klonk. Waarom die grootmeester niet gevraagd? Aldus geschiedde én slaagde.
Tot mijn verrassing vind ik meer favorieten op After Hours dan op Still Got the Blues. Cold Day in Hell is een fraaie synthese van blues en soul, zoals ik in 1988 hoorde op album Don't Be Afraid of the Dark van Robert Cray.
Voor Story of the Blues geldt hetzelfde en de tekst is een aaneenrijging van befaamde blueslyrieken, aldus Shapiro; qua akkoordenlijn denk ik terug aan A Night in the Life of an Old Blues Singer, dat Philip Lynott met Moore op zijn solo-12" Nineteen (1985) zette.
Separate Ways sluit de eerste helft af met popsoul die met het dameskoortje aangrijpend mooi is en qua sfeer herinnert aan ballades uit zijn hardrockperiode.
Op de tweede helft is Key to Love een plotseling bruut bluesknallertje, oorspronkelijk van het befaamde album van John Mayall. Op het swingende The Blues is Alright is Albert Collins weer te gast, net als op de voorganger.

Deuren blijven openzwaaien. Buurtgenoot en maatje George Harrison strikt hem voor een concert van diens nieuwe politieke partij, hier met bibberbeelden te zien. De begeleiders heten The Hijack Band, omdat Harrison hen heeft weggekaapt bij Eric Clapton. Moore moet er bij de repetitie tijdens het spelen van de solo aan worden herinnerd dat het liedje 'While My Guitar Gently Weeps' heet, een correctie die hij met een hoofd als een vuurtoren aanhoort om dat vervolgens méér dan recht te zetten.
In Amerika speelt hij zijn laatste concerten in dat land ooit, waarna de officiële tour in juni '92 in Europa begint en hij door Mick Jagger wordt benaderd. Oftewel, op naar Blues Alive.

Gary Moore - After the War (1989)

3,5
Twee familieleden verloor Gary Moore aan de ‘troubles’ in zijn Noord-Ierland: tante Phylis werd in 1976 doodgeschoten door de Ulter Volunteer Force, neef George werd door het hoofd geschoten door dezelfde organisatie, waarvan hij nota bene zelf lid was. Moore was beide keren ontredderd.

De Ierse invloeden op After the War komen van dieper dan slechts zijn jaren met Philip Lynott. Ze vormen de sterkste momenten van dit wisselvallige album.
Ik heb de cd-versie en nadat het driemaal ráák is met het instrumentale Dunluce, het titelnummer en Speak for Yourself, volgt Livin’ on Dreams als een slap rockertje. Led Clones vond ik leuk als parodie maar na twee keer wist ik het wel en dan zijn de dikke zes minuten van het nummer wel erg lang, ondanks de muzikale vondsten en de gastzang van Ozzy Osbourne.
De kort daarvoor plotseling overleden Roy Buchanan wordt geëerd met de sterke instrumentale blues van The Messiah Will Come Again (niet op de elpeeversie), waarna Running from the Storm de tweede helft opent als een mindere herhaling van Out in the Fields van twee albums daarvoor.
This Thing Called Love is een knipoog naar Van Halen, maar ook dat gaat na twee maal draaien vervelen. Een middelmatig liefdesliedje volgt met Ready for Love, dat in het Verenigd Koninkrijk in maart '89 slechts #56 haalde, ondanks dameskoortje plus clichévideoclip zoals MTV die zo graag toonde.
Afsluiter Blood of Emeralds, autobiografisch over zijn vertrek van Belfast naar Dublin in 1968, is een onbetwist hoogtepunt; op cd gevolgd door een deel 2 van Dunluce, een plaats die ik graag zou willen bezoeken!

In zijn biografie over Gary Moore vertelt Harry Shapiro weer enkele plezante, dan wel interessante details.
De opnamen vonden plaats in Denemarken, wederom met producer Peter Collins. Deze was kritisch op de gitarist: hij vond dat Moore zichzelf teveel herhaalde, iets wat hij later zou erkennen.
De Deense technicus vond het normaal dat diens vrouw tijdens de opnamen in de studio zat. Na een halve dag liet Moore haar wegsturen, waarna de technicus de dag erop zonder afmelding wegbleef. In grote haast werd Ian Taylor ingevlogen, die zo goed beviel dat hij de daarop volgende jaren een vaste studiokracht voor Moore zou zijn.

Op dit album werkte Moore weer met menselijke drummers in plaats van met Linn 9000. Cozy Powell was niet de enige, ook Simon Phillips (hij is degene die Blood of Emeralds zo sterk inspeelde) en sessiedrummer Charlie Morgan werden ingevlogen.
Zoals Led Clones was bedoeld als een parodie op / trap tegen de schenen van Kingdom Come en David Coverdale om diens album 1987, zo was Ready for Love bedoeld als een schop tegen de bips van de LA-glammetalwereld. Alleen jammer dat menigeen (ikke!) dat laatste niet begreep.

Drummer Cozy Powell, die zich alleen nog maar als zzp’er liet inhuren, verliet een week voor aanvang van de tour de groep. Er was onenigheid over Moores bemoeienis met Powells spel: "Hij hoeft me niet te vertellen waar ik wel en geen break moet spelen," aldus de drummer aan gitarist Bernie Marsden op de avond van zijn besluit. Bovendien verbood Moore de verkoop van Cozy Powell-merchandise tijdens de tour.
Aan Chris Slade de taak om in een week al het materiaal in te studeren onder toeziend oog van de kritische Moore, waarbij de eerste twee optredens naar later datum moesten worden verplaatst.

Moores frustraties groeiden door de holle MTV-cultuur, zielloze shredders die het hardrockende landschap steeds meer domineerden plus een uitblijvende Amerikaanse doorbraak en daardoor achterblijvende verkopen. Daarbij sprak hij hardop uit zich bewust te zijn dat hij eigenlijk bofte, omdat hij het nog altijd stukken beter had dan een gitarist als Allan Holdsworth, die ondanks zijn grote vakmanschap helemaal in de marge figureerde.
In april 1989 zitten Moore en bassist Bob Daisley hun vingers in een Duitse kleedkamer op te warmen met onder andere het spelen van materiaal van Blues Breakers, als Daisley opmerkt: "Hé, waarom doen we geen bluesalbum? Dat zou het grootste worden wat je ooit kunt doen."

Oftewel, in het boek van Shapiro ben ik toe aan een fase die ik muzikaal minder interessant vind, namelijk de blues. Maar er komt ook nog zijn rol in de “comeback” van Cream in BBM, plus de groep Scars en dat malle A Different Beat. Geboeid lees ik verder in de beste rockbio die ik tot dusver tegenkwam, die een diep en evenwichtig beeld geeft in de carrière en persoonlijkheid van Robert William Gary Moore.

Gary Moore - Back on the Streets (1978)

3,5
Nadat ik Thin Lizzy had ontdekt, ergens in '80 of '81, wilde ik ook meer weten van die fantastische gitarist Gary Moore. Ik kocht een heruitgave van Back on the Streets, die toentertijd ('82, '83?) voor een schappelijke prijs in de bak van de platenzaak in de Grote Stad stond. Leuke hoes vond ik, alleen daar zat al een verhaal in.

Mijn editie van de elpee heeft geen tekst/creditvel en de achterkant van de hoes vermeldt ook niet wie op welk nummer speelt, maar uiteraard had ik ergens gelezen dat Phil Lynott en Brian Downey aanwezig waren. En ja hoor, de eerste drie nummers zijn Lizzyaans, zoals op de titelsong waarmee de plaat begint. De langzame versie van Don't Believe a Word was bluesachtig; niet zo leuk als de uptempo Lizzyvariant, later leerde ik dat de langzame versie het oorspronkelijke tempo heeft. Vervolgens rockt Moore op Fanatical Fascists keihard en brengt bovendien een boodschap, helaas tegenwoordig alweer actueel.
De songs zijn iets kaler geproduceerd dan ik op Black Rose van de heren had gehoord. Dit door een man met een Griekse achternaam: Chris Tsangarides, die ik kende van zijn werk voor de Tygers of Pan Tang.

Daarna was het wennen voor deze puber. Volkomen onverwacht klonk een muziekstijl die ik nauwelijks kende: fusion. Na een akoestisch intro is het niet meer zo recht toe, recht aan: op het instrumentale Flight of the Snow Moose gaat Moore namelijk jazzy los. En duidelijk toetsen in de mix, strak gespannen drumvellen... Anders dan ik had verwacht.

Idem voor Hurricane, de opener van kant 2. Na de ballad Song for Donna, beetje saai maar wél met een mooie melodieuze toetsensolo erin, volgt het funky en instrumentale What Would You Rather Bee or a Wasp. Bril-jan-te titel, maar funk was niet zo mijn ding.
De elpee sluit af met de klassieker Parisienne Walkways, gezongen door Lynott, desondanks niet mijn favoriet. Kreeg later extra waarde toen ik in één van zijn biografieën las dat de regel "I remember Paris in '49" tevens een hint is van Lynott naar zijn geboortejaar en vader Cecil Parris: "I remember Parris in '49" was onderdeel van de zoektocht naar zijn vader.

Anno 2022 constateer ik hoe anders de plaat nu binnenkomt. Wat ik toen ontzettend jazzy vond, smaakte na enige gewenning beter en beter, en tegenwoordig helemaal. Zoals ik het nu beluister, is het naast hardrock vooral jazz(hard)rock of heavy fusion die klinkt. Moore soleert als een malle, de composities zijn ook nog eens goed. En hoeveel dubbele basdrum klinkt er in deze fusion, heerlijk!
Zwakste punt van de plaat is zijn zang. In het latere deel van zijn carrière had hij gelukkig wél in de gaten dat hij beter niet te luid kon galmen, omdat zijn stem dan wel erg schel werd. Hier is dat nog niet het geval, maar meestal houdt hij zich in en de stem van Lynott is altijd fijn.

Later op cd en via streaming verscheen het album met als bonus de non-albumsingle Spanish Guitar uit 1979, in twee vocale en één instrumentale versie. Een ballad die mij beter smaakt. Opvallend zijn de verschillen in melodie en tekst tussen de versies die Lynott en die Moore zingen.

Een leerzame luisterplaat was dit voor mij. Juist dankzij de open productie, minder massief dan ik gewoon was, opende het de deur naar jazz en fusion. Dank u wel voor die cursus, meneer Moore.

Gary Moore - Back to the Blues (2001)

3,5
In Gary Moore: The Official Biography (2022) vertelt Harry Shapiro veel over de terugkeer van Gary Moore naar de blues, na twee experimentele en minder verkopende albums.
Tourmanager Jo Rendle werd de nieuwe vriendin van Gary Moore. In september 1998 beviel ze van hun dochter. Moore kocht een huis in Henley voor zijn nieuwe gezin, waar zonen Jack en Gus uit zijn huwelijk met Kerry Booth frequent logeerden. Het contact met zijn oudste dochter Saoirse, inmiddels volwassen, verliep moeizaam.
In 1999 moest er getourd worden, liefst met een groep die hem op zijn volgende album zou bijstaan.

In de Londense Bull's Head Pub treedt wekelijks Barnes Blues op met daarin enkele ervaren muzikanten. Als Moore eens te gast is, wordt hem gevraagd mee te jammen. Tot hun niet geringe verbazing vraagt deze korte tijd later of toetsenist Vic Martin en bassist Pete Rees deel willen uitmaken van zijn band.
Drummer Gary Husband maakt nog korte tijd deel uit van de groep, maar de pure blues is niet zijn ding en hij vertrekt naar de groep van Mark King, ex-Level 42. Eén van degenen die vervolgens auditie doen is oudgediende Ted McKenna, met wie Moore in '81-'82 speelde in de groep van Greg Lake en die bovendien bij Rory Gallagher en Michael Schenker op de drumkruk had gezeten. Het is echter Darrin Mooney die wordt verkozen. Deze speelt ook in Primal Scream en verdeelt zijn tijd tussen de twee groepen.

Uit Moores drum 'n' bassperiode komen Surrender en Lost in Your Love op de setlist, maar verder ligt de nadruk op blues.
Na de tournee volgen de opnames voor Back to the Blues. Moores spel is na elf jaar blues rustiger geworden in vergelijking met Still Got the Blues (1990). Met producer Chris Tsangarides aan zijn zijde is geen sprake van "overplaying"' en bovendien een sound die vooral "clean and raw" is, aldus de gitarist in een interview.
Moores helden klinken door in de muziek. Op Stormy Monday hoor je de invloed van Eric Claptons solo op Have You Heard op het "Beano-album uit 1966, bewondering voor Peter Green in Drowning in Tears, een bewerking van Fleetwood Macs Looking for Somebody van hun debuut en The Prophet (door de bandleden 'The Bastard' genoemd omdat het zo enorm moeilijk te spelen was) is geïnspireerd door gitarist Roy Buchanan. Picture of the Moon was een vervolg op Parisienne Walkways en Still Got the Blues. Soms is het stevig, soms ingetogen. Een enkele keer klinken blazers (You Upset Me Baby).
Het touren gaat door met volle zalen waar hij komt. Niet alleen Duitsland en Zweden staan weer uitgebreid op de tourkalender, deze keer wordt ook opgetreden in Sint-Petersburg. De biografie vertelt enkele plezante anekdotes over het tourleven, inclusief de militaire precisie en dwangmatige gewoontes waaraan Moore vasthield. Wat daarbij opviel: zijn podiumangst voor aanvang van een concert verergerde; twee glazen wijn dronk hij alvorens naar het podium te gaan.

De terugkeer van Gary Moore met blues bracht niet het gehoopte megasucces: in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld haalde het album in maart 2001 slechts #53. De concerten bleven echter druk bezocht.

Back to the Bluesrock was wellicht een betere titel geweest, mede ook omdat Moore in deze periode steeds meer naar Jimi Hendrix luistert. Sterker nog, het idee groeit om een powertrio te beginnen. Zo ontstaat Scars.
Bij dit album heb ik het meeste met de ingetogen nummers op dit album, waarop de gitarist inderdaad subtieler speelt dan op zijn eerste twee bluesalbums en bovendien zijn veelzijdigheid binnen het genre toont.

Gary Moore - Bad for You Baby (2008)

3,5
2008. Een nieuw jaar en dus een nieuwe plaat in de reeks 'Gary Moore speelt de blues'. Ook Harry Shapiro beschrijft dat sentiment in zijn biografie van de gitarist. We konden niet weten dat dit Moores laatste studioalbum bij leven zou zijn, uitgebracht in september dat jaar. Mooie hoes met de artiest spelend "in de regen", wat helaas op persoonlijk vlak méér bleek dan slechts een bluesfrase.

Het in augustus opgenomen Bad for You Baby is een terugkeer naar de hardere bluesrock, waarbij Moore de effectpedalen weer toeliet in de studio. Dit wordt meteen duidelijk in de akkoorden van het titelnummer, waarmee het album opent. Op Down the Line klinkt vervolgens een ouderwets snelle en knappe gitaarsolo, waar hij het op het vorige album Close as You Get ingetogener hield. Lekker!
Maar er is meer dan ruige bluesrock, zoals op Holding On waar soul met een licht vleugje blues klinkt als een sterk contrast. Pareltje.
Of wat te denken van de hard rockende shuffle Walking Thru' the Park, van het kaliber waar Status Quo in de jaren '70 het patent op had, zij het hier met een gevarieerdere baslijn en twee knallende gitaarsolo's.

Toch merk ik dat vanaf het zesde nummer mijn aandacht enigszins verslapt. Terwijl Moore en zijn begeleiders, oudgedienden toetsenist Vic Martin (die slechts een bescheiden rol speelt) en bassist Pete Rees plus nieuwe drummer Sam Kelly prima spelen, veer ik nergens op.
Verrassingen zijn in vergelijking met zijn vorige plaat schaars, al varieert Moore binnen de grenzen van het genre met tempo's, volume én de invulling van de gitaarsolo en kent het refrein van het ingetogen I Love You More Than You'll Ever Know (cover van Al Kooper) een sterke melodie. Hiernaast klinken covers van de jong overleden bluesman J.B. Lenoir en twee van bluesreus Muddy Waters, mogelijk reden van mijn verminderde aandacht.
Tegen het einde is eigen compositie Preacher Man Blues alsnog een stampende compositie waarbij ik de oren spits. Moore strekt zich uit naar de Schepper, een verhaal dat ik zo niet eerder bij de man van protestantse komaf hoorde. Bovendien begeleidt zijn nieuwe muziekvriend Otis Taylor hem hier op banjo én klinkt een heerlijk huilende mondharmonica, door Moore zélf bespeeld!

Shapiro vertelt dat Moore in een mentale dip kwam, niet voor het eerst in zijn leven. Was hij in november 2006 dan eindelijk met Jo Rendle getrouwd, in juli 2008 op vakantie na een tour, merkte zij dat haar echtgenoot anders dan voorheen bleef drinken en zich voor haar afsloot.
De Duitse tourorganisator heeft nog altijd spijt dat hij Moore in oktober '08 liet kennismaken met Petra Nioduschewsky, een fan die ieder concert op de voorste rij stond. Lang verhaal kort: Moore verliet zijn vrouw en werd zelfs voor zijn twee zonen Jack (tegenwoordig ook muzikant) en Gus uit zijn huwelijk met Kerry Booth moeilijk bereikbaar. De vraag blijft of dat Moores eigen keuze was, of dat zijn nieuwe vriendin hem afschermde. In februari 2011 overlijdt hij in haar bijzijn na overdadige alcoholconsumptie.

Bad for You Baby verscheen naast cd meteen ook op 180-grams vinyl: de wederopstanding van deze geluidsdrager was begonnen. In dit geval een 2LP met als bonustrack Picture on the Wall met tóch nog een surprise: Moore zonder band met slechts akoestische gitaar als begeleiding.
Twinpeaks omschreef onlangs het album treffend als een 'boterham met kaas', waaraan ik wil toevoegen dat ik hier en daar wat pittige mosterd op de kaas proef. De band speelt hier op een héél hoog niveau, ver boven dat van menig blues(route)band.

Op naar zijn postuum verschenen studioplaat How Blue Can You Get (2021) en daarbij een korte terugblik op mijn reis door 's mans discografie.

Gary Moore - Ballads & Blues (1995)

Alternatieve titel: 1982 - 1994

4,0
Een cadeautje voor onder de kerstboom en in Nederland en Vlaanderen wellicht ook in de schoen bij Sinterklaas. In Nederland in december 1994 slechts #86, van Vlaanderen geen notering gevonden of wellicht geflopt. In Duitsland #30, in het Verenigd Koninkrijk in november #33.
Dat zijn geen opvallend hoge noteringen, toch leverde het de nodige extra inkomsten op plus één van de argumenten voor een verbeterde deal die Moore vervolgens van zijn platenbazen kreeg. En menig popfan zal van deze kant van Gary Moore kunnen genieten.

In verhouding staat op de eerste helft iets meer pop, op de tweede iets meer blues. Sir Spamalot noemde al dat er drie nieuwe nummers op staan, niet eerder verschenen. Ongetwijfeld opgenomen tijdens sessies voor zijn bluesalbums, waarvoor hij van de platenbaas veel extra muziek op band moest zetten voor b-kantjes en meer. Vooral het instrumentale Blues for Narada maakt indruk. Wat me ook opviel was dat de versie van Falling in Love with You een andere is dan die van Corridors of Power.
Bij dit alles weinig gitaarpatserij, maar een enkele keer laat hij zich gaan. Toch weer lekker om dat te horen in de overwegend rustige tracklist.

Vanwege de drie nieuwe nummers interessanter dan een liefhebber van Gary Moore op het eerste gezicht zou denken bij een verzamelaar.

Gary Moore - Blues Alive (1993)

3,5
Aan Blues Alive kun je het niet zozeer merken, maar Gary Moore bereikte met zijn overstap naar de blues de Champion's League van de popmuziek, zelfs al brak hij er niet grootscheeps mee door in de Verenigde Staten.
Zo gaat de groep in 1990 in gezelschap van Albert Collins backstage op bezoek bij de Rolling Stones. Die zijn niet alleen zeer geïnteresseerd in welke snaren Collins gebruikt, ze blijken ook Moores Still Got the Blues te kennen én te waarderen, aldus Harry Shapiro in diens bio over Gary Moore.

Hierboven noemt ouwekock de bezetting op die we op Blues Alive horen. Een meer dan solide band ondersteunt Moore, die weliswaar volop improviseert (intro van Walking By Myself), maar de studioversies niet verandert in ellenlange jamversies; al is Parisienne Walkways met zijn gitaarsolo wel een gevalletje voor de liefhebber.

Ondanks gehoorproblemen, het gevolg van jarenlang luid spelen zonder gehoorbescherming, trekken Moore en zijn band in juni en juli 1992 door Europa; in augustus echter dwingt de blessure hem een pauze in te lassen. De opnamen voor Blues Alive zijn dan al voltooid.
Na de eerste tourmaand al keert de groep voor een dag terug naar Londen, om op uitnodiging van Mick Jagger te fungeren als huisgroep op National Music Day in de Hammersmith Odeon. Op 28 juni speelt op 'Celebration of the Blues' het Charlie Watts Quintet en Ronnie Wood staat met Buddy Guy op de planken (Richards was niet door Jagger uitgenodigd, te duur om hem met zijn entourage te laten overvliegen). Ook treden bluesreuzen Jimmy Rogers, Pops Staples en Otis Rush op; met de laatste speelt Moore een duet.
In november zijn Moore en zijn band terug in Londen voor een concert in de Town & Country Club, waar B.B. King te gast is. Hier de beelden.

Grote namen te over. Het neemt echter niet weg dat ik niet wild-enthousiast word van Blues Alive, omdat ik dan toch de heftige gitaaruitspattingen uit zijn fusion- en hardrockperiode mis. De verschillen met de studioversies zijn me te klein.

Moore bereidde zich vervolgens voor op een derde bluesplaat, waarop hij wilde samenwerken met zijn maatje Jack Bruce. Dit kreeg met de aansluiting van drummer Ginger Baker echter een onverwachte wending. Op naar BBM.

Gary Moore - Blues for Greeny (1995)

2,5
Het zat in de aanloop naar Blues for Greeny niet mee voor Gary Moore, aldus Harry Shapiro in zijn biografie over de gitarist. Baker-Bruce-Moore was uit elkaar gevallen. De twee B's hadden net als in de jaren '60 hun conflicten, maar het managen van de Europese tournee was extra ingewikkeld omdat zij inmiddels werden gemanaged door hun echtgenotes. Bovendien kreeg Moore weer gehoorproblemen, waarop Baker woedend werd omdat de gitarist wél per se ontzettend hard wilde spelen, ook tijdens de repetities voor ieder optreden, waarin de drummer echt geen zin had. Een geplande Amerikaanse tournee kwam te vervallen.
Het einde van BBM was echter niet Moores grootste teleurstelling: Zijn echtgenote Kerry was bevallen van een tweede zoon, maar het huwelijk liep spaak. Het had mede te maken met zijn neerslachtige stemming. In november '93 publiceren The Sun en The Daily Mirror een verhaal over een buitenechtelijke affaire die hij inderdaad bleek te hebben.

Hij blijft enige maanden in de luwte, waarbij compilatie Ballads & Blues de belangstelling warm houdt.
Op zekere maandag spreekt Moore zijn blazersgroep, the Midnight Horns. Die vertellen hem dat ze die zondag met Bernie Marsden in de studio hadden gezeten, die werkte aan "een tributealbum voor Peter Green". Dat blijkt achteraf onjuist: het album moest een ode aan John Mayall worden met tevens aandacht voor alle bluesgitaristen in diens invloedssfeer. Moore echter speelde al enige tijd met de gedachte om een compleet album met werk van Green en besluit hier haast mee te maken.
Dit met de bezetting van zijn vorige soloplaat After Hours (1992), te weten Tommy Eyre op toetsen (hij was er als enige wél bij ten tijde van BBM), bassist Andy Pyle en drummer Graham Walker.

Green jamde in 1970 of '71 kortstondig met de groep Skid Row met daarin Gary Moore, door Green gekoesterd. In de zomer van '73 nam Moore diens Les Paul over, nadat Snowy White deze had geweigerd, omdat hij vond dat Green gitaar moest blijven spelen. Green was echter inmiddels in een te slechte psychische conditie om dit te kunnen doen.
De vriendschap was dus al oud en Moores genegenheid was gebleven, zoals de albumtitel verraadt. Wat me opvalt is hoe ingetogen Moore hier speelt. Hij blijft dicht bij de originelen (voor zover ik die ken) en laat de klank van de Les Paul in volle warmte en diepte klinken.
Ik ben fan van Moore vanwege diens hardrockjaren; mij ligt deze ingetogen blues dus niet. Vandaar mijn lage waardering, waarbij ik wel wil opmerken dat Moore hier beter dan ooit zingt: hij heeft de mogelijkheden en grenzen van zijn stem goed leren kennen. Mijn favorieten zijn de steviger nummers, te weten The Same Way en Driftin', waarin hij iets uitbundiger soleert dan op de rest van het album.

Een reprise van de blanke Britse blues zoals die in de tweede helft van de jaren '60 furore maakte. Het zegt iets over Moores passie voor dit genre en tijdvak.

Gary Moore - Blues for Jimi (2012)

3,5
Als jong hardrockertje had ik rond 1980 niet veel met de muziek van Jimi Hendrix; toch kunnen zijn capaciteiten en invloed moeilijk worden overschat. Hendrix breidde niet alleen de mogelijkheden van de elektrische gitaar en bijbehorende geluiden en effecten uit, hij rekte ook blues(rock) op naar psychedelische rock - of welk genrestickertje je op zijn muziek wilt plakken.
Meer had ik echter met de riffgeörienteerde muziek van groepen die korte tijd later doorbraken: Deep Purple met Ritchie Blackmore en Black Sabbath met Tony Iommi, net als met de muziek van Rory Gallagher. Een tweede reden dat ik niet veel kon (en kan) met Hendrix' muziek was zijn stem annex zangstijl.

Gary Moore onderbrak in oktober 2007 zijn tournee voor het relatief ingetogen Close as You Get voor de uitbundige muziek van Hendrix. De organisatoren hadden hiervoor ook de Canadezen Pat Travers of Frank Marino kunnen vragen, of de Duitser Uli Jon Roth. Dit eerbetoon vond echter plaats in Londen waar de zegetocht van Hendrix begon, vermoedelijk dé reden om de Brit uit te nodigen.
Die zal blijmoedig hebben toegehapt, mede toen duidelijk werd dat een deel van het concert met de voormalige leden van de Jimi Hendrix Experience zou worden gedaan, te weten bassist Billy Cox en drummer Mitch Mitchell.

Het eerste deel is met bassist Dave Bronze en stokkenman Darrin Mooney. Slaagden die drie erin de experimenteerdrift van de late jaren '60 op te roepen tijdens deze avond in oktober 2007? Past het spel van snarenracer Moore hier nog wel bij?
Volgens mij past hier een volmondig 'ja', mede ook door het spel van Mooney, getuige bijvoorbeeld I Don't Live Today. Moore speelt gedurende het concert als een malle in de beste Hendrixtraditie. Qua zang bezat de Noord-Ier een andere klankkleur dan Hendrix, eentje die mij beter ligt.

Liefhebbers van Hendrix zullen met mij eens zijn dat het grootste verschil 'm in de stemmen zit. Gezien de reacties van het publiek (ik luister via streaming) heb ik het idee dat het publiek zich desondanks meer dan opperbest vermaakte. Dat blijkt al helemaal bij de goedmoedige reacties die klinken als Bronze en Mooney plaatsmaken voor Cox en Mitchell. Het plezier en de gunfactor van de zaal druipt uit mijn speakers, terwijl de muzikanten zich hoorbaar in het zweet werken.
Mitchell klinkt heerlijk met zijn jazzachtige spel, vloeiend zoals in Red House en Voodoo Child, wat hem onderscheidt van de inmiddels ervaren jonge hond Mooney.

Moore voelde zich hier als een vis in het water en dit concert leidde wellicht tot de hardere koers die op zijn volgende soloplaat Bad for You Baby terugkeerde.
Voor iemand die niet per se van Hendrix houdt is dit toch een prettig album, dat niet alleen laat horen hoe goed deze was, maar bovendien weer eens bewijst hoe veelzijdig Moore de zes snaren bespeelde. Een 7,5 van mij die ik omzet in 3,5 ster.

Gary Moore - Close as You Get (2007)

4,0
Opgenomen in de tourbezetting ter promotie van voorganger Old New Ballads Blues met toetsenist Vic Martin, bassist Pete Rees en drummer Brian Downey; de laatste net als Gary Moore voormalig lid van Thin Lizzy, al kenden ze elkaar al uit 1966 toen Downey in Belfast speelde met de groep Sugar Shack.
Albumtitel Close as You Get is een verwijzing naar het vooroordeel dat “somebody with a wrong colour or from a wrong place” geen “real blues” kan spelen. Binnen de krappe grenzen van het genre klinken frisse geluiden, bovendien gepaard met sterke composities.
Wie hier slechts oppervlakkig naar luistert, zal het afschrijven als ‘meer van hetzelfde’. Tijd voor een bezoek aan de audicien luidt mijn nederige advies.

Al bij het eerste nummer If the Devil Made Whiskey klinkt namelijk een rafelig, bijna krasserig gitaargeluid. Volgens de biografie van Harry Shapiro gebruikte de gitarist een oude Telecaster die hij in D stemde. Op een aparte manier geeft het een rauw effect, anders dan Moore voorheen klonk. Bovendien gebruikt hij op deze plaat geen pedalen (!) en werd de plaat bijna geheel live in de studio opgenomen.
Vervolgens valt bij het derde nummer Thirty Days op dat niet een blues- maar een rock 'n' rollklassieker (Chuck Berry) wordt gecoverd, bovendien lekker vinnig gespeeld.
Dat in het afsluitende Sundown slechts zang en een akoestische stalen Gretschgitaar worden gebruikt is eveneens iets wat Moore nooit eerder deed.

Meer verschillen? Voor het eerst mondharmonicabijdragen en wel van Mark Feltham, welke met Moore jamde in een café toen bij de opnamen van Moores vorige album de studio plat lag door een stroomstoring. Feltham ronkt en huilt op shufflestamper Hard Times en Checkin' up on My Baby.
Of wat te denken van de voor Moore ongewone solo in Thirty Days? Bovendien is eigen compositie I Had a Dream eigenlijk geen blues maar soul, anders dan op vorige albums zonder blazers. Prachtig gevoelig gezongen en gespeeld in wiegende 6/8-maat.
Het laatste wat is veranderd in Moores blues ten opzichte van de jaren '90 is dat hij geleidelijk soberder ging soleren en zelfs stiltes liet vallen. Op dit album geëtaleerd in de ingetogen nummers Trouble at Home, Have You Heard, Evenin’ met zijn jazzakkoorden, Nowhere Fast en I Had a Dream.
Dit in contrast met muziek waar de zweetdruppels vanaf spatten, zoals Hard Times, Eyesight to the Blind en Checkin' up on My Baby, dat een heerlijk opgebouwde gitaarsolo bevat.

Naast vier eigen sterke nummers, zoals het openingsnummer met zijn ronkende bottlenecksolo, klinken covers als Eyesight to the Blind van Sonny Blind Williamson, Have You Heard van de John Mayall Group met de enige gitaaroverdub van het album, Sundown van Son House en het door Downey aangedragen Evenin’ van Jimmy Witherspoon. De drummer speelde het in 1968 met Sugar Shack; Moore herkende het meteen uit zijn eerste jaar in Dublin, waar hij het als zestienjarige new kid in town door Downey & co hoorde spelen.

De band tourde van maart tot en met november 2007 door Europa, inclusief Oekraïne en Rusland, in oktober onderbroken voor een optreden voor de dvd/cd Blues for Jimi met drummer Darrin Mooney en bassist Dave Bronze en voormalige leden van de Experience Mitch Mitchell en Billy Cox.
Onderweg jamde hij allerlei nummers. Van Sex Pistols tot Rage Against the Machine, of heftiger: Metallica en System of a Down. Toetsenist Vic Martin maakte mee dat Jan Akkerman backstage te gast was en door Moore werd getrakteerd op een perfecte vertolking van diens Sylvia.
Vervolgens werd van april tot juli 2008 opnieuw getourd, waarna hij de studio indook voor Bad for You Baby.

Meer over het sterke Close as You Get valt te leren van dit interview met Gary Moore zelf én natuurlijk van die meer dan voortreffelijke biografie!

Gary Moore - Corridors of Power (1982)

4,5
September 1982. Mislukte samenwerkingen of ander misfortuin leken de rode draad in de carrière van de immer rusteloze Gary Moore, met het onuitgebrachte Dirty Fingers als laatste struikelblok. Live gaf hij een indruk van het werk dat niet te verkrijgen was, wat duidelijk maakte dat we iets van grote waarde misten.
Met Corridors of Power kwam dan eindelijk alles samen: band, songs, productie, platenmaatschappij en distributie. De gitarist uit Ulster brak solo door.

Mijn eerste kennismaking was via de Vlaamse radio, waar deze tiener uit het land van de harde 'g' via de middengolfradio op woensdagmiddag een hardrockprogramma had ontdekt. Vanaf de eerste machtige, volle tonen van opener Don’t Take Me for a Loser werd ik omver geblazen. Heerlijke riff en melodielijn.
Wat een snarenracer was deze man! Sommigen zeurden over ’s mans zangcapaciteiten, maar zolang hij niet te hoog en schel zong, vond ik zijn vocale bijdragen goed te doen.

Enige tijd later viste ik de plaat uit de biebbak. In de band: Ian Paice, voormalig drummer bij Deep Purple. Bovendien had Moore twee muzikanten aan boord die bij nazaten van Purple speelden. Allereerst Neil Murray op bas, ik kende hem van Whitesnake. Bij één lied las ik de naam van toetsenist Don Airey, bekend van Rainbow.
Op de overige nummers speelt Tommy Eyre toetsen, een naam mij op dat moment onbekend. Hij musiceert allesbehalve verkeerd, vooral in een ondersteunende rol. Een maand later verscheen Assault Attack van MSG, waarop de man ook al zulke heerlijke toetsenlagen legt.

De A-kant kent maar liefst twee ballades, waar ik eigenlijk niet zo van houd, vooral niet als zo'n lied reeds als tweede op de lijst staat. Maar Always Gonna Love You met zijn machtige gitaarmuur, refrein plus solo werkte zowaar heel goed, terwijl Falling in Love with You op een andere wijze intens is. Ja, die gitaarsolo’s: hij ráákt elke noot, vind ik nog steeds zo fijn.
Soms drukte de dominante gitaar (bijna?) teveel zijn stempel op de productie, maar daar kon ik niet mee zitten. Hé... dit is "meneer (We want) Moore"!

De B-kant. End of the World laat niet alleen de melancholie van Creamman Jack Bruce klinken, het intro bevat ook zo’n machtig monster van een gitaarsolo én de zorgen van Moore over de nucleaire wapenloop. Op iedere Moore stond wel zo’n lied waarin hij dit onderwerp aanstipte, wat ik naast de liefdesteksten een betrokken en intelligente zet vond.
De clichétekst van Rockin’ Every Night wordt goed gemaakt door de gitaarsolo. Met het langzame Cold Hearted verslapte mijn aandacht, maar het slepende I Can’t Wait Until Tomorrow kroop langzaam onder mijn huid met zijn prachtige opbouw.

De Amerikaanse producer Jeff Glixman gaf de plaat een moddervette gitaarsound, Europees klinkend, in Londen opgenomen. Rond diezelfde tijd ontdekte ik dat hij bij Kansas was begonnen, waar een andere sound klonk. Hier stond de gitaar hóóg vooraan in de mix.
Met het tekstvel was ik blij en dat gold ook de overige informatie. De eerste ballade van de plaat bijvoorbeeld: Moore schreef dit voor Kerry, vertelt de achterzijde van de hoes. Hoe dat precies zit, hoop ik binnenkort in een biografie van de hand van Harry Shapiro te lezen.

Als ik deze plaat hoor schijnt de zon, is de temperatuur aangenaam en zing ik vanzelf mee. Nog steeds.

Gary Moore - Dark Days in Paradise (1997)

4,5
Juist voor dit buitenbeentje in de discografie van Gary Moore is veel aandacht in de biografie van auteur Harry Shapiro. Hoe kwam de fusion-/hard-/bluesrocker tot een album met de nodige beats?

Het begint met opnamen voor een nieuw soloalbum, waarvoor hij producer Chris Tsangarides vraagt met wie hij tevens privé bevriend was, een vriendengroep waar de wederzijdse echtgenoten ook deel van uitmaakten. Moores huwelijk is inmiddels op de klippen gelopen, maar manager John Martin sleepte dankzij de verkoopsuccessen van compilatiealbum Ballads and Blues en coveralbum Blues for Greeny bij Virgin/10 Records een betere deal uit het vuur, zodat Moore met Tsangarides aan de slag kan.
De gitarist strikt vervolgens bassist Guy Pratt en zijn gedroomde drummer Gary Husband uit de band van Jack Bruce. Ze krijgen echter onenigheid als Husband goed luistert naar de sterk autobiografische tekst van Business as Usual en zijn spel daarop aanpast, tot ontevredenheid van Moore.
Husband merkt ook op hoe de teksten op het album fungeren als een dagboek, waarin Moore zijn relatie met nieuwe liefde Camilla beschrijft. Zeer persoonlijk, zoals in Where Did We Go Wrong? en Like Angels. Alhoewel de nummers niet in chronologische volgorde op het album kwamen, bieden ze de aandachtige luisteraar veel informatie over Moores liefdesleven, dat heen en weer kaatst tussen groot geluk en pijnlijke verwijdering.

Vanwege belastingredenen verblijft Moore veel in het buitenland, om slechts voor korte perioden terug te keren naar Londen. Opnamen vinden plaats in Frankrijk en op Barbados. Daar raakt hij onder de indruk van het werk van Bob Marley, terwijl Camilla hem introduceert tot de wereld van drum 'n' bass. Hij is weg van Walking Wounded (1996) van Everything But the Girl en belt producer/mixer Andy Bradfield, die Moore in Frankrijk opzoekt. Deze neemt Magnus Fiennes mee, producer van het debuut van All Saints.
Er wordt niet alleen in Frankrijk gewerkt: hierna gaat het naar het Italiaanse eiland Capri en vervolgens Miami, Florida. Drumpartijen worden hier en daar door loops en andere beats vervangen, waarbij Moore tevens aan de drumopnamen van Gary Husband in Business as Usual sleutelt en diens breaks vervangt door de enige die hem bevalt. In de Londense Abbey Road studio worden strijkers opgenomen, inclusief een tweetal violisten van Turkse of Egyptische afkomst voor de gewenste Oriëntaalse invloeden.
In januari 1997 worden de opnamen afgerond, nadat de platenbazen de druk hebben opgevoerd: de kosten worden te hoog.

Wie de teksten leest en hoort, kan niet anders dan concluderen dat Moore ook in deze relatie niet gelukkig was. Maar liefdespijn leidt vaak tot sterke muziek en tot mijn verrassing vind ik Dark Days in Paradise (de titel geïnspireerd door een gesprek met David Coverdale) heel fris klinken. Wat klinkt is een vreemde combinatie van pop, blues en beats, die wonderwel werkt. Enkele hoogtepunten.
Soms klinken drums, soms beats en vaak beiden in één en hetzelfde nummer, zoals de opener One Good Reason. In Cold Wind Blows huilt de blues eerst met een beat, later met drums.
Echt los gaat het in I Have Found My Love in You, waar soulpop wordt gecombineerd met een wahwaheffect op de gitaar en One Fine Day waar jaren '60-pop, violen en sitar samenkomen. Met het langzame Like Angels zingt Moore zichzelf moed in.
De conservatieve fan gruwt mogelijk van de beat in Always There for You, waar de gitarist zijn liefde verwijtend toezingt. En zo gaan we van de ene naar de andere aangename verrassing, met Business as Usual als finale. Moore blikt terug op zijn leven, zoals zijn gewelddadige vader in Belfast en het muzikantenbestaan in Dublin (1968-1970) waarbij hij Phil Lynott en Brush Shiels (Skid Row) noemt, net als de folkrockgroep Dr. Strangely Strange, die hem in 1970 als gastmuzikant op hun tweede plaat lieten schitteren.
De plaat sluit af met het titelnummer als hidden track, waar verrassend steeldrums klinken in Barbadosstijl.

Met zijn mijmeringen over de gelukkige muziekjaren in Dublin is het niet verbazingwekkend dat Moore gretig toehapt als Dr. Strangely Strange in 1997 een derde plaat opneemt en hem wederom te gast vraagt. Op naar dat album.

Gary Moore - Dirty Fingers (1983)

4,0
Als Jet Records net zoveel energie had gestoken als Sharon Arden namens dat label deed voor Ozzy Osbourne, dan was Gary Moore al in 1980 een hele grote naam geweest. Maar zij had inmiddels andere prioriteiten dan Gary Moore, al weet ik niet wie van Jet dan wél over Gary Moore waakte. Of beter: hem veronachtzaamde.

Net als Live at the Marquee verscheen dit album lang na de opnamen, nadat doorbraakplaat Corridors of Power in 1982 was voorgegaan. Waar Jet 'm niet van jetje gaf, was Virgin wel doortastend, waardoor Moore dan eindelijk het succes kreeg waar hij al sinds zijn debuut in 1970 bij Skid Row op jaagde.
Volgens biograaf Harry Shapiro zat Moore in januari-februari 1981 in de Londense Morgan Studios, waarbij hij bassist Andy Pyle inruilde voor de bekendere Jimmy Bain, voorheen bij het Rainbow van Ritchie Blackmore; zanger Kenny Driscoll moest het stokje doorgeven aan Charlie Huhn, die rauwer zingt.

Bij concerten liet Moore horen wat we misten. Vooral Nuclear Attack maakte indruk op deze puistenpuber met de onheilspellende klavieren van Don Airey in het intro en het megasnelle gitaarwerk. Er kwamen berichten over de platen die zijn platenmaatschappij niet uit wilde brengen. Verbazingwekkend vonden wij dat.
Toen Dirty Fingers alsnog in 1983 verscheen als dure import, waren de kosten veel te hoog voor een tiener met krappe beurs. Uiteindelijk kwam de elpee in 1984 in een Europese, betaalbare editie uit. Toch aarzelde ik sterk over de aanschaf: de sobere hoes gaf geen enkele informatie over bezetting en gaf me de indruk dat dit kwaliteit ontbrak. Waar Jet bij Osbourne kosten noch moeite spaarde, was dat bij Moore wel anders. Ik heb 'm uiteindelijk niet aangeschaft, sterker nog, ten slotte pas via streaming gehoord.

Had ik 'm in 1984 alsnog gekocht, dan was ik hier heel blij van geworden: waarschijnlijk had ik dit toen met een 9 gewaardeerd. Alleen de cover van Don't Let Me Be Misunderstood zou me minder zijn bevallen. Verder vooral schitterend gitaarwerk en sterke hardrock van het soort waar ik in die jaren vooral voor ging. Geproduceerd door Chris Tsangarides, die in die jaren furore maakte als één van de weinigen die wél in staat was om heavy rock om te zetten in een stevige productie. Iets wat in die dagen bepaald niet meeviel!

Tegenwoordig hoor ik vooral de periode van begin jaren '80 terug in zowel composities als productie. Een knallend tijdsdocument met een gitarist die ondanks talloze tegenslagen onvermurwbaar werkte voor erkenning van zijn enorme talent. In 1981 was het in rijpe grond gevallen en zeker niet alleen bij mij! Nu word ik er lekker nostalgisch van...

Gary Moore - How Blue Can You Get (2021)

3,5
Verschenen op het moment dat Gary Moore tien jaar eerder was overleden, zijn eerste studioalbum in dertien jaar. How Blue Can You Get biedt een verzameling van de toegankelijke blueskant van de gitarist. Met het ronde geluid van opener I'm Tore Down hoor je hoe toegankelijk dat kon klinken en in Looking at Your Picture klinkt muziek uit de periode van zijn triphopbeats.
Steppin' Out is een stampend instrumentaaltje met uiteraard heerlijke sologitaar, In My Dreams een zwoele ballade met zwevende toetsen in de sfeer van Parisienne Walkways en Still Got the Blues.

De meeste nummers werden opgenomen met de in 2018 overleden producer Chris Tsangarides, tevens huisvriend van Moore; Looking at Your Picture met die andere oudgediende in Moores muzikale leven, technicus Ian Taylor. Bassist was Pete Rees, toetsenist Vic Martin en de drumcredits worden gedeeld door Darrin Mooney en Graham Walker.

Aan de hand van Gary Moore: The Official Biography' (2022) van Harry Shapiro kom ik zo aan het einde van zijn discografie. Alhoewel, zijn laatst opgenomen concert Live at Montreux 2010 verscheen al in het jaar van zijn overlijden en bevat een meer dan interessant uitroepteken bij zijn toch al imposante carrière.
Ik leerde hem begin jaren '80 kennen als hardrockgitarist op het fantastische Black Rose van Thin Lizzy. Struinend door de platenbakken in de alternatieve elpeezaak in de Grote Stad, ontwaarde ik zijn albums met Colosseum II, waar ik me niet aan waagde. Zag er niet heavy genoeg uit. Wel kocht ik Back on the Streets waarmee Moore voor mij de deur naar fusion opende: de oortjes leerden hiernaar te luisteren.

Doordat ik dit najaar door zijn complete discografie reisde, ontdekte ik wederom dat hij meer was dan hardrock of de gitarist van Lizzy: psychedelische rock met Skid Row en als gast bij Granny's Intentions, folkrock als gast bij Dr. Strangely Strange.
Hoe hij vanaf zijn eerste soloalbum Grinding Stone nieuwe wegen richting fusion verkende en gedurende drie albums met Colosseum II bevriend raakte met toetsenist Don Airey. In diezelfde jaren '70 de verblijven bij Thin Lizzy met een EP (zie mijn verhaal bij Lizzy's Vagabonds) en op Black Rose.

De jaren '80. Eerst een poging als de Europese Van Halen door te breken in Amerika met G-Force, om vervolgens onder eigen naam die fantastische hardrockalbums te maken waarvan ik in de meeste gevallen zo ging houden. Hierbij integreerde hij op gegeven moment zijn andere liefde: folk. Dit mede geïnspireerd door (de dood van) zijn maatje Philip Lynott.
Van tevoren vreesde ik de blues die vanaf 1990 zijn stijl ging bepalen. Inmiddels weet ik dat hij binnen de kaders van dat genre véél variatie zocht en vond. Van ingetogen naar rond en warm, van veel luide noten naar verstilde muziek met stiltes in zijn spel. Onder eigen naam of een andere. Oerblues in de stijl van John Mayall klinkt frequent op zijn solowerk naast muziek van de zwarte bluesreuzen.
Extra variatie in de bijna-reünie van Cream onder de vlag van BBM en psychedelische invloeden van Jimi Hendrix met Scars: ze brachten de nodige zijstapjes in zijn solobluescarrière. Tussendoor zelfs triphop: te lang één genre spelen ging hem vervelen.
Mijn favoriete album uit zijn jaren '90 en '00 is inmiddels Dark Days in Paradise, waar hij zeer eigenwijs en knap een brug sloeg tussen zijn gitaar en complexe beats. De gruizige gitaren van Close as You Get bevielen eveneens erg goed.

Voor de extra geïnteresseerden beschrijft Shapiro aan het einde van de bio de gitaren die Moore gedurende zijn carrière bespeelde. Dit aan de hand van interviews door de jaren heen: zijn instrumenten waren iets waarover de Noord-Ier in interviews graag en breeduit sprak.

Een toegankelijke zijde van die laatste twintig bluesjaren klinkt dus op How Blue Can You Get, het titelnummer van de hand van B.B. King. Een lekker album dat iets van zijn veelzijdigheid laat horen, ondanks dat de tracklist zijn ruigere blueskant achterwege laat. Ach, er ligt vast voldoende ander materiaal op de planken voor een volgende compilatie.
"I'm praying that my heart won't break" zingt hij in In My Dreams. Het bleek één van de oorzaken van zijn vroegtijdige dood, lees ik in de bio; alcohol was niet de enige oorzaak, zoals ik eerder begreep. Op naar mijn allerlaatste album in de reis door zijn discografie: Montreux 2010.

Gary Moore - Live at Montreux 2010 (2011)

4,0
Iets meer dan een half jaar na zijn dood uitgebracht is dit Live at Montreux 2010 wat mij betreft het uitroepteken na de carrière van Gary Moore. Ofschoon hij vanaf 1990 overschakelde op de blues, maakte hij sindsdien de nodige zijstapjes, weg van dit genre. Na getourd te hebben voor zijn vorige album Bad for You Baby (2008) besloot hij terug te keren naar de Celtic rock die hij vanaf midden jaren '80 maakte, in de geest van Thin Lizzy.
Al in 2005 had hij met bassist Jon Noyce nieuwe muziek in dit genre geschreven, in aanloop naar het herdenkingsconcert voor Phil Lynott. In maart 2010 ontving Noyce een telefoontje van Moore: of hij zin had om dit een vervolg te geven met concerten en wie weet, een album.

Toen hij en drummer Darrin Mooney in mei dat jaar kwamen repeteren viel op hoe slecht Moore eruitzag, opgeblazen als een voetbal. In de gesprekken was hij bovendien niet meer zo scherp als voorheen, zo viel hen op. De gitarist moest daarbij hard werken om oude nummers weer onder de knie te krijgen; vooral de mitrailleurzang in The Boys Are Back in Town vergde hem veel moeite, waar Mooney en Noyce topfit waren, evenals de teruggekeerde toetsenist Neil Carter.
De groepsleden zagen met onsteltenis dat de immer gedisciplineerde frontman het bij de eerste concerten zwaar had. Sweden Rock Festival in juni, in juli Montreux en het Londense High Voltage Festival; Moore maakte fouten en was zelfs dronken op het podium. Iets wat hij voorheen verafschuwde.

Zijn alcoholconsumptie werd hoger als hij moest vliegen. Hij had de voorbije jaren een groeiende vliegangst over zich heen voelen schaduwen en het laat zich raden hoe hij zich op een nieuwe vlucht voorbereidde. Waar mogelijk werd het vliegtuig vermeden, maar een lucratieve tournee door Rusland was echt niet op vier wielen te volbrengen. De groepsleden en tourmanager maakten zich steeds grotere zorgen: het touren met Moore was niet meer als een strak geoliede machine.
Veel meer details over die tourervaringen in een corrupte wereld van politici en zakenlui en vervolgens over de plotselinge dood van Gary Moore in Spanje, februari 2011, kwam ik tegen in de ijzersterke biografie (2022) over de man, geschreven door Harry Shapiro. Hij ploos alle vindbare details na, inclusief de foute berichtgeving die na zijn overlijden in Britse kranten verscheen en de rol van Moores vriendin Petra Nioduschewski, de laatste die hem levend zag. Eén ding wordt duidelijk: Moore had hartproblemen die zijn aftakeling veroorzaakten, verergerd door grote alcoholconsumptie.

Is Live at Montreux 2010 met al deze kennis een slecht concert geweest? De groepsleden mogen - begrijpelijk - met gemengde gevoelens terugblikken, voor mij was het genieten. Hoe jammer dat er geen gelegenheid was om een studioalbum te maken! Nieuwe nummers als Days of Heroes en Oh Wild One smaken naar veel meer... Een enkele keer klinkt zijn blues en het onvermijdelijke Parisienne Walkways mocht als eerbetoon aan Phil Lynott niet ontbreken.
Toch geniet ik vooral van de Keltische decibellen waarin hij bovendien ouderwets heerlijk soleert. Een uitroepteken van de man die ik de voorbije maanden van psychedelische rock via folk naar fusion naar hard- en Celtic rock naar blues inclusief triphop hoorde reizen. Zijn eerste bijdragen op een album in 1970 verschenen, had Gary Moore alweer prachtige plannen voor een vijfde albumdecennium. Een veelzijdiger en getalenteerder gitarist heeft vrijwel zeker nooit rondgelopen en iets daarvan was in Montreux te horen.

Gary Moore - Live at the Marquee (1983)

4,0
"Was G-Force niet speciaal geformeerd door Gary Moore om met Van Halen te kunnen toeren door Amerika en later met Whitesnake?" vroeg Von Helsing zich in 2014 af. Zou best kunnen, want platenmaatschappij Jet richtte zich met deze groep op de Amerikaanse markt en wilde "pop metal", aldus biograaf Harry Shapiro. Maar hij noemt Van Halen niet in dit verband, wél vermeldt hij dat Jet Gary Moore als het Europese antwoord op Eddie Van Halen wilde promoten.
Vreemd genoeg werden in de Verenigde Staten geen optredens geboekt, wel werd door Engeland getourd als voorprogramma van Whitesnake. Dan valt de groep uit elkaar en formeert Moore een nieuwe om zich heen, ditmaal onder zijn eigen naam. Platenbaas Don Arden had sowieso een contract met Moore persoonlijk en niet met G-Force.

Moore wilde een livealbum en haalt enkele getalenteerde en ervaren muzikanten erbij. Zoals B.Robertson al schreef, werden begin november 1980 twee concerten in de Londense Marquee opgenomen, om de stevigste muziek van G-Force en zijn soloplaat Back to the Streets samen te ballen, samen met nieuwe composities Run to Your Mama, de spoedige liveklassieker Nuclear Attack en Dallas Warhead met zijn lange drumsolo.
Op de momenten dat de toetsen van Don Airey veel ruimte krijgen, doet het denken aan hun dagen bij Colosseum II, maar nu gedrenkt in een stevige, hardrockende saus. Dit mede dankzij powerdrummer Tommy Aldridge, die zijn dubbele basdrum veel laat rollen. Zanger Kenny Driscoll (van de groep Lone Star uit Wales) is de tweede frontman en doet het prima, ook als hij op Dancin' in duet met Moore zingt. Bassist was Andy Pyle.

De carrière van Moore was voor een fan als ik moeilijk te volgen, mede door het wispelturige beleid van Jet Records. Het ging precies zoals gigage schreef: pas drie jaar later verschenen op dure import en bovendien met minieme informatie. Die hoes zag er overdreven rood uit, alsof het vooral goedkoop moest. Dan was er volgens Discogs bovendien een Duitse editie (Bellaphon), eveneens rood; weet iemand of die destijds ook in de Nederlandse winkels lag? In 1987 volgde eindelijk de reguliere Europese uitgave, de hoes hiervan is de versie die MuMe toont.

Was dit album gewoon eind '80 of begin '81 in Europa verschenen, dan vermoed ik dat Jet was binnengelopen. Immers: sterke setlist, sterke groep, sterke productie (Chris Tsangarides), sensationeel gitaarwerk en dat terwijl de hardrock-/metalwereld enorm hiervoor openstond. Ik wel in ieder geval, mede omdat Moore als soloartiest voor het eerst consequent voor heavy rock koos.

Ook de volgende plaat die Moore opnam zou pas in 1983 in de winkels belanden. Op naar Dirty Fingers.

Gary Moore - Old New Ballads Blues (2006)

4,0
Na tweemaal denderende bluesrock in Hendrixstijl, eenmaal met Scars en daarna Power of the Blues onder eigen naam, is het op Old New Ballads Blues ingetogener, wat mij beter bevalt.

Zeker met blues is het soms nuttig om te weten hoe het qua levensgeluk stond bij de artiest, want blues "moet je voelen". Ik lees die schitterende bio van Harry Shapiro over de ups en downs van Gary Moore. Diens opgezwollen hand was na enkele maanden genezen, waarmee zijn angst nooit meer gitaar te kunnen spelen oploste. Het kostte hem veel geld, maar het spelplezier groeide erdoor.
In de liefde ging het voorspoedig: met ex-tourmanager Jo Rendle had hij sinds enkele jaren een gezin. Verder was er in juni 2005 een memorial concert voor saxofonist Dick Heckstall-Smith, samen met bassist Jack Bruce en drummer Gary Husband gespeeld en in augustus het Phil Lynott Memorial Concert in Dublin.

Zijn eigen begeleidingsgroep werd vervolgens weer geactiveerd. Drummer Darrin Mooney bleef, nieuw was bassist Jon Noyce. De vorige harde albums haalden de albumcharts niet, tijd voor ingetogener blues. Gary Moore haalde daarop toetsenist Don Airey terug, mede om te arrangeren. Ook technicus en producer Ian Taylor ontving weer een uitnodiging, waarmee Moore terugkeerde naar de warmere geluiden van voorheen.
Op het album drie covers van zwarte bluesmannen: het stevige Done Somebody Wrong is van Elmore James, het met blazers opgesierde You Know My Love van zijn favoriet Willie Dixon (op de voorganger zelfs tweemaal gecoverd) en All Your Love van Otis Rush.
Die laatste stond in een snellere versie op Moores Still Got the Blues (1990); te gejaagd naar zijn zin, vandaar deze langzamere versie met de soulachtige blazers als extraatje. Mede vanwege de heerlijke gitaarsolo's een favoriet van me.
Ook Midnight Blues was een heropname van Still Got the Blues. Die oude versie blijkt eigenlijk een demo te zijn. Moore vond dat het nummer meer verdiende en deze versie bewijst zijn gelijk.
Het klein gespeelde en fraai-gekweld gezongen Gonna Rain Today is een ander hoogtepunt op de plaat en toch is Flesh & Blood mijn absolute kippenvelnummer. Moore sprak er nooit in interviews in over, maar hoor de tekst en het kan niet anders of hij bezingt de moeizame relatie met zijn oudste dochter Saoirse, in 1971 geboren uit een relatie met Sylvia Keogh. "Oef", zegt mijn vaderhart...
Het instrumentale Cut It Out biedt met zijn fantastische gitaarwerk en luchtiger sfeer gelegenheid om bij te komen.

De letterhoezen van zowel de voorganger als dit Old New Ballads Blues zullen de magere verkopen niet hebben gestimuleerd. Vreemd dat er opnieuw voor zo'n voorzijde werd gekozen en bovendien een titel die suggereert dat dit een compilatie zou zijn. Wederom geen albumnotering voor deze desondanks sterke plaat uit mei 2006...

Zijn bandleden waren verhinderd voor de tournee. Reden om bassist Pete Rees en toetsenist Vic Martin terug te vragen. Als drummer haalde Moore zowaar Brian Downey binnen, de legende van Thin Lizzy en een oude vriend van de gitarist.
De vier speelden vijf maal in het voorprogramma van B.B. King die op afscheidstour was. Helaas werd Moore niet toegestaan om ook maar één keer op het podium met de legende te spelen, ook niet toen de Noord-Ier jarig was. Moore genoot desondanks volop van het live spelen, ook toen hij op een piepklein cafépodium jamde met Mark Feltham, voormalig mondharmonicaspeler bij onder meer Rory Gallagher.

De biografie vertelt vervolgens hoe Moore en zijn bandleden nieuwe bluesnaam Otis Mark Taylor mee op tournee namen. Een innige vriendschap groeide en de Amerikaan leerde zo het nodige bij wat betreft organisatie en management. Na zijn eigen tournee was Moore tweemaal te gast bij John Mayall, voor hem inmiddels de grote naam van de jaren '60. Dat ex-Rolling Stone Mick Taylor de eerste keer meejamde maakte het nog leuker.

Kan iemand gelukkig zijn in de liefde én in de muziek en toch goede blues maken? Met de noodzakelijke pijn erin? Ja. Dit album bewijst het met een vrij ingetogen Moore in topvorm. Ook qua zang wat mij betreft. In 2012 en 2020 bovendien op vinyl verschenen, fijn voor de liefhebbers.

Gary Moore - Power of the Blues (2004)

3,5
Harde blues in het verlengde van Gary Moores vorige album met de groep Scars. Ook nu weer als powertrio, met naast drummer Darrin Mooney de teruggekeerde bassist Bob Daisley.
Die zat net thuis in Australië het programma Air Crash Investigations te kijken en overwoog om nooit meer te vliegen, toen de gitarist hem belde. Een week later was hij al in Londen, zo vertelt hij in zijn biografie For Facts Sake.

Power of the Blues werd in slechts twee weken opgenomen en bevat Moores stevigste soloblues met wederom magnifieke solo's, zoals in There's a Hole. Hoogtepunt voor mij is That's Why I Play the Blues, dat met blazerssectie werd opgenomen maar zonder deze toeters op het album verscheen. Ook lekker is de shuffleblues van Can't Find My Baby.
Daisley schreef en arrangeerde mee, reden dat Moore hem erbij vroeg. Toch raak ik in mijn reis door de discografie van Moore enigszins verzadigd van blues. Het publiek kennelijk ook, want de verkopen waren laag, al bleef hij onverminderd een zeer populaire livepersoonlijkheid. En dus werd er getourd.

Een volgende tegenslag was een handinfectie, waardoor hij een groot deel van de tour moest annuleren. De verzekering wilde dit niet dekken en één van de maatregelen tegen het gapende financiële gat was dat Moore de gitaar verkocht die hij ooit van Peter Green had overgenomen.
Via via kwam deze terecht bij superfan Kirk Hammet van Metallica. De 1959 Les Paul Standard is bij Moore voor het laatst op dit album te horen, aldus Harry Shapiro in diens biografie over de Noord-Ier (2022).
Ondertussen ging Moores vliegangst hem steeds meer parten spelen: een aanbod om voor netto 150.000 Britse ponden één show in Zuid-Korea te doen, sloeg hij daarom af.

Ruige blues, twee maal ingetogen en drie covers van bluesklassiekers. Een dikke 7 van mij.

Gary Moore - Rockin' Every Night (1983)

Alternatieve titel: Live in Japan

4,0
Na Corridors of Power (1982) was het lastig te volgen wie er speelden in de band van Gary Moore en wat de opvolger van welke plaat was. Waarschijnlijk was ik, grote fan, niet de enige die het niet meer snapte. In 1983 verschenen namelijk vier albums van de man: twee studio- en twee liveplaten. Livealbum Rockin' Every Night trof ik slechts aan via dure Japanse import.
Het datzelfde jaar verschenen Live was wél voor een fatsoenlijke prijs te krijgen, maar met een bijna geheel andere band, inclusief andere zanger. Ook die durfde ik niet aan te schaffen, want: weinig geld, veel keus en bang voor een miskoop. Om de laatste twijfels weg te nemen was daar mijn cassettebandje met het Pinkpopconcert, waarover dadelijk meer.

Wél bestudeerde ik de hoezen in de winkel, als ze niet de dorpsbieb bereikten. Mijn verbazing in 1983 was groot, toen ik de hoes van Rockin' Every Night bekeek: John Sloman als zanger, van voorheen Uriah Heep? In de bladen had ik gelezen dat Moore kláár was met zangers: iedere keer weer kraaiden ze vals. Dan kon hij het beter zelf doen, ook al wist hij dat zijn gitaarspel beter was dan zijn zang.
En inderdaad, in datzelfde 1983 stond hij zonder Sloman op Pinkpop. Het concert nam ik op bij de KRO. Dat cassettebandje is allang weggegooid, maar leve YouTube! In Geleen klonken in tegenstelling tot dit Rockin' Every Night wél Cold Hearted, de fusionrock van Hurricane waarin tevens een drumsolo, en het met Phil Lynott geschreven Parisienne Walkways. Op Pinkpop ontbraken dan weer Rockin’ and Rollin’ en Sunset van deze liveplaat. De ultrasnelle gitaarsolo White Knuckles staat op beide sets, maar in de Nederlandse versie heeft Moore daarin Tulpen uit Amsterdam verwerkt! De gehele setlist van Pinkpop vind je op setlist.fm.

Terug naar het Japanse Rockin’ Every Night. Vooral op het podium was duidelijk hoe goed Gary Moore als gitarist was, zeker in deze uitgebreidere liveversies. De overige namen in de groep zijn eveneens indrukwekkend, allemaal namen die ik kende van platen van Deep Purple en Purplekinderen Rainbow en Whitesnake: drummer Ian Paice, toetsenist Don Airey en bassist Neil Murray. Een geoliede machine van topmusici. Mijn favorieten: Nuclear Attack met zijn dreigende toetsenintro en de uitgesponnen versie van I Can't Wait Until Tomorrow.
Al met al een lekker plaatje, maar de Pinkpopversie doet me meer. Het zal de nostalgie wel zijn, want qua audio is Rockin’ gewoon beter. In 1986 verscheen hij dan eindelijk in een Europese editie, maar toen had ik geen zin om een "oud" album aan te schaffen. In '83 kocht ik wél Victims of the Future, de reguliere opvolger van Corridors.

De biografie van Gary Moore ligt hier klaar om te worden gelezen, daar kom ik vast meer tegen over de achtergronden van de talrijke bezettingswijzigingen en het rommelige releasebeleid.
Vandaag grinnik ik nog even om de Pop Encyclopedie van Oor, editie 7 (1990) die over Sloman op dit album schrijft dat "[…]die de meest walgelijke, valse keelklanken en uithalen staat te produceren”. Nouuuuu, zó erg is het ook weer niet, maar soms doet hij iets te veel zijn best. Ook ik hoor dan liever Moore zingen.

Gary Moore - Run for Cover (1985)

4,0
In 1979 stapte Gary Moore halverwege een Amerikaanse tournee uit Thin Lizzy vanwege alle drugsconsumptie en de onprofessionele gevolgen daarvan. Hij dook onder in Californië bij de voormalige bassist/zanger van Deep Purple, Glenn Hughes. Oh ironie: diens drugsconsumptie verschilde nauwelijks van die van Moores voormalige broodheer, maar de twee hadden wel een muzikale klik.
In 1985 besloot Moore tot samenwerking met Hughes, ondanks de nodige waarschuwingen van zijn solide manager Steve Barnett en diverse anderen, van nabij bekend met Hughes' voortdurende suiker- en cokeverslaving.

Met Run for Cover nestelde Gary Moore zich definitief in de top van (hard)rockland, gezien de vele aandacht in de muziekpers en op de radio. Kritisch was ik over de nieuwe versie van Empty Rooms, op de radio in augustus-september 1985 en de tipparades bij zowel de NOS als Veronica halend. Dan liever de oorspronkelijke Lege Kamers, maar dat deze gitarist ook in Nederland bijna opnieuw voet aan hitparadegrond kreeg, was 'm dik gegund. De nieuwe versie was gemaakt voor Amerika waar het niets deed, wél #12 in Ierland en #30 in het Verenigd Koninkrijk.
Nog vreemder was dat het veel steviger Out in the Fields kort daarvoor een wekenlange hit was geweest; in augustus bij de Nationale Hitparade op #21 piekend en bij Veronica op #35.

Een vriend had de elpee, die ik in zijn geheel op cassette zette. Later kocht ik het vinyl zelf, enkele maanden geleden heb 'm alsnog op cd gekocht, de originele editie met tien nummers. Tot mijn verbazing bevat deze een nummer meer dan de gelijktijdig verschenen elpee, waarop track 5, Out of my System, ontbreekt. Het minste nummer van het album, logisch dat deze niet op de zwarte schijf was te vinden.
Moore stoeit met moderne technologie zoals sequencer en drumcomputer, daarnaast laten maar liefst drie drummers zich horen. Bandtoetsenist Neil Carter kreeg slechts een uiterst bescheiden rol en Don Airey is op één nummer terug maar het is vooral Andy Richards die we op dat instrument horen.
En dan is er de gastzang van zowel Glenn Hughes als Philip Lynott. De kleine lettertjes leren bovendien dat in diverse studio's werd opgenomen.
Ondanks deze verschillen klinkt de plaat homogeen, dankzij de mix van Mike Stone, die het producerswerk van Beau Hill, Andy Johns, Moore en zichzelf van onderlinge verschillen redde.

Al deze namen doen vermoeden dat het album niet zonder slag of stoot tot stand kwam. Dat is volgens biograaf Harry Shapiro inderdaad het geval. Het grootste probleem was dus Moores koppigheid om per se met Hughes te willen werken, maar toen de plaat klaar was en Hughes eiste dat de hoes zou vermelden 'Gary Moore Band ft. Glenn Hughes' was de maat vol, mede omdat Hughes qua verslavingen niet zo gedisciplineerd bleek als hij Moore had voorgespiegeld. Moore was ondanks alle waarschuwingen zwaar teleurgesteld.

De andere grote naam was bezig aan zijn laatste levensjaar. Dat wist uiteraard niemand in de eerste helft van 1985, maar onontkoombaar was het fysieke verval van Philip Lynott, die er zelfs niet meer in slaagde zijn cocaïnegebruik te verbergen en onderweg naar Moores bruiloft werd gesignaleerd met wit poeder op zijn zonnebril. Tegelijkertijd was hij degene die met het idee kwam om voor Out in the Fields en Military Man in uniform aan te treden, hetgeen de marketing een enorme stimulans gaf.
Veel meer details in het boek, dat eveneens vermeldt dat de tourband bestond uit Neil Carter, bassist Bob Daisley en drummer Gary Ferguson, de laatste door Hughes erbij gehaald; de twee speelden hiervoor in Hughes / Thrall. Een Amerikaanse tournee deed hij niet, zo legde Moore uit in tijdschrift Kerrang!: "It's stupid to go where you are not wanted", terwijl hij met voorganger Victims of the Future toch het nodige respect én succes had geoogst.
Muziek en tekst van Run for Cover waren deels geleend van I Got Your Number van die band met zelfs de regel "Don't you run for cover" erin, erkende Moore spoedig.

Het album is nog altijd een heerlijke plaat, met bovendien het aor-achtige Once in a Lifetime, het stevige, hier en daar héérlijk tegendraads gedrumde Nothing to Lose en het digitale Listen to your Heartbeat (mooie melodie, pakkende tekst, fraaie akoestische gitaar) als andere favorieten.
Wederom superieur gitaarwerk, wat een open deur is bij een supertalent als Moore. Qua geluiden toont het dat de gitarist niet ongevoelig was voor de tijdsgeest en op meer (Amerikaans) succes had gehoopt.

Deze fan in het kleine Nederland kocht in eerste instantie de 12" van Out in the Fields met op de B-kant Still in Love with You, een heropname van de klassieker van Thin Lizzy. Moores solo's hierop (hij blijft dicht bij het origineel) bewijzen hoe goed hij eveneens was in het spelen van lange noten. Een voorafschaduwing van zijn latere terugkeer naar de blues van zijn jeugd.

Gary Moore - Still Got the Blues (1990)

3,5
In 1990 vond ik het jammer dat Gary Moore overstapte op de blues, maar bij zijn vorige album After the War had ik wel enige sleet op diens hardrock gehoord. Bovendien scoorde hij met Still Got the Blues en andere nummers internationaal grote singlehits en speelde hij nog altijd smeuïge gitaarsolo's. Het verrassend grote succes was hem wat mij betreft dik gegund.

Volgende pluspunt is dat Moore zijn stem niet zo hoeft te forceren, zijn keeltje klinkt hier natuurlijker dan in het heavy werk. Wat ik extra leuk vind, is dat drummer Brian Downey, ex-Thin Lizzy, op drie nummers is te horen, zoals op het gejaagde Texas Strut. How how how how! Bovendien zijn oudgedienden uit zijn fusion- en hardrockjaren toetsenist Don Airey en bassist Bob Daisley weer aanwezig, naast de nodige namen die ik niet kende.
Extra publiciteit en credibiliteit was er door de bijdragen van bluesgitaargrootmeesters Albert King op Oh Pretty Woman en Albert Collins op Too Tired van Johnny 'Guitar' Watson.

Op de cd-versie als bonus onder meer That Kind of Woman, dat qua riff deed herinneren aan de Stones maar geschreven werd door George Harrison, ooit bij dat andere bandje.
Binnen deze elektrische blues zocht en vond Moore maximale variatie in tempo's, toonsoorten en arrangementen, zoals de blazers die hier en daar opduiken. Het maakt Still Got the Blues tot een heel afwisselend plaatje, waarin zijn vijf eigen composities niet onderdoen voor de vier covers. De hoes met zijn verhaal op voor- en achterzijde mocht er ook zijn, fraaie zoekplaatjes.

Harry Shapiro vertelt in zijn biografie (2022) over Gary Moore dat de Noord-Ier al in 1984 tijdens de opnamen van Run for Cover met technicus Tony Platt dagdroomde over een bluesalbum, wat platenmaatschappij 10 niet zag zitten. In 1989 tijdens de tournee voor After the War is het Daisley die erover begint: hij heeft daar zelf ook wel zin in! Deze keer gaat 10 akkoord, mits het bij een eenmalig zijproject blijft.
Moore neemt geen halve maatregelen en waar de bassist zinspeelde op een bluesalbum met de tourband van After the War, haalt Moore tot Daisleys teleurstelling zijn oude maatje bassist Andy Pyle binnen. Deze speelde met Moore in de fase rond 1975, tussen de Gary Moore Band en Colosseum II in. Ook speelde hij bij Moore op album Live at the Marquee, opgenomen in 1980. Pyle neemt toetsenist Mick Weaver en toetsenist Graham Walker mee. Co-producer wordt technicus Ian Taylor, die hij bij de opnamen van After the War leerde kennen.

Een demo met zes nummers leidt tot heel enthousiaste reacties bij Virgin/10. Wat helpt is dat blues inmiddels weer modieus is, dankzij Stevie Ray Vaughan en Jeff Healey.
Shapiro schrijft het nodige over de uiteindelijke studio-opnamen. Als die zijn afgerond, komt het plan om Albert King te vragen. Deze komt vanwege het geld en is aanvankelijk nauwelijks geïnteresseerd in de hem onbekende "kid". Wel geeft hij Moore op zijn kop als deze Pretty Woman laat horen: "Stop the tape! It's SURE is the rising sun, not SHE is the rising sun." Gaandeweg raakt King onder de indruk van Moore: "I had some ideas - and I forgot them watching that kid play!" De hulpsheriff uit Memphis heeft ook een tip: "Nobody's gonna shoot you if you don't play for two seconds."
Zo stuurs als King was, zo makkelijk in de omgang bleek de andere Albert, Collins. Van hem leert Moore hoe je je kunt ontspannen kort voor een concert.
George Harrison en Moore kennen elkaar uit Henley-on-Thames waar ze wonen. De twee hebben een klik en Moore leert zelfs hoe het openingsakkoord van A Hard Day's Night wél moet worden gespeeld.

Als Gary Moore & The Midnight Blues Band wordt een promotietour gemaakt met Pyle, Walker, Airey en de blazerssectie. Op het Haagse Parkpop zien ze aan de reacties hoe goed de muziek aanslaat en bovendien vertellen de eerste verkoopcijfers van elders hetzelfde. Veel meer details in de bio, onder andere over Moores beginnende problemen met gehoorverlies, de depressie die hierop volgde en Kings bijzondere visie op het stemmen van instrumenten.
Ik geef 3,5 ster, waar een pure liefhebber van elektrische blues er zo een ster meer aan kan geven. Met het gemopper op MuMe over Moores blueskwaliteiten kan ik niets; en waarom zou ik Albert King en Albert Collins in deze tegenspreken?

Gary Moore - Victims of the Future (1983)

4,5
Toen in 2014 vlucht MH17 werd neergeschoten, gingen mijn gedachten terug naar Murders in the Skies op dit album Victims of the Future: "The Russians have shot down a plane on its way to Korea. 269 innocent victims have died". De geschiedenis had zich op afschuwelijke wijze herhaald toen opnieuw een lijnvlucht boven Russisch grondgebied uit de lucht werd geschoten.

De gebeurtenis die Gary Moore beschreef vond vandaag precies veertig jaar geleden plaats, 1 september 1983. Waar het nummer in Europa vooral in de muziekmedia aandacht kreeg vanwege de muziek en het spectaculaire gitaarwerk, werd het in Zuid-Korea vanwege de tekst ook geliefd via de reguliere media, vertelt Harry Shapiro in zijn biografie over Moore.
De Noord-Ierse gitarist-zanger wilde over meer zingen dan alleen zichzelf. David Coverdale van Whitesnake liet zich ontvallen dat hij zo'n tekst niks vond, Moore reageerde in een ander interview: "It's so egocentric to go onstage and sing about your prick!"

Ik kocht de plaat meteen en draaide die uiteraard vaak en hárd. Op zekere dag kwam mijn moeder de kamer binnen, juist toen het refrein van Teenage Idol voorbijkwam. De Engelse taal was ze niet machtig, maar dít begreep ze maar al te goed; ze lachte minzaam.

De voorbereidingen waren rommelig geweest. Moore had zich ermee verzoend om live zelf alle leadzang te doen en na de Europese tournee, begin 1983, verliet Jon Sloman de groep om een solocarrière te starten. De scheiding was vriendschappelijk: op Slomans eerste demo's speelden Moore en bassist Neil Murray. Vanaf maart 1983 volgde een volgende Europese tournee, waarbij Moore na enkele ademhalingsoefeningen / zanglessen te hebben gevolgd alle leadvocalen deed.
Toetsenist Don Airey verliet vervolgens de groep, kort voor een succesvolle Amerikaanse tournee. Dit omdat hij voor de derde maal vader zou worden. Zijn tijdelijke vervanger werd Neil Carter, ex-UFO. TIjdens het optreden op "ons" Pinkpop stond Carter in de coulissen, zodat Airey hem kon inwerken.
Terug van vaderverlof trad de laatste echter toe tot de groep van Ozzy Osbourne, die Bark at the Moon ging opnemen. Moore liet in interviews zijn onvrede daarover blijken, maar de twee legden het al spoedig bij. Carter werd daarmee wel de vaste klavierenman. Minder klassiek en technisch onderlegd dan zijn voorganger, richtte de band zich live op directere hardrock, zonder de fusioninvloeden die er met Airey klonken, herinnerend aan hun tijd bij Colosseum II.

Eenmaal in de studio voor de opvolger van Corridors of Power vond Moore dat Murray te ingewikkeld speelde, hetgeen ook al in hun dagen bij Colosseum II had gespeeld. Zijn opnamen werden uiteindelijk vervangen door bassisten Craig Gruber en Bob Daisley, die net was ontslagen bij Ozzy Osbourne. Moore speelde ook zelf hier en daar bas, waardoor niemand meer weet wie er waar bast.
Drummer Ian Paice merkte tijdens de opnamen dat hij zijn tempovastheid verloor en slaagde er niet in dat te verhelpen. Hij trok zich terug. Enkele maanden later ontdekte hij de oorzaak, zodat hij zich herpakte: hij sloeg te hard. Te veel kracht, te weinig techniek, waar zijn interne clicktrack onder leed (de digitale clicktrack bestond nog niet). Zijn vervanger was Bobby Chouinard, die op vier van de acht nummers speelt. (Is dat voldoende antwoord op je vraag van 3 december '21, hnzm?)
Oorspronkelijk zou de albumtitel Jungle worden en Ozzy Osbourne zou het refrein van The Law of the Jungle inzingen, maar was verhinderd. Wel kwam Noddy Holder van Slade langs en brulde keihard het refrein van Yardbirdscover Shapes of Things in.

Op het allerlaatste moment besloot Moore om Victims of the Future niet zelf te produceren en werd wederom Jeff Glixman gevraagd. Het werd Moores hardste album en op mijn zolderkamer genoot ik van de talrijke briljante gitaarsolo's. Wat dat betreft is Shapes of Things nog altijd mijn favoriet: halverwege denk je dat de solo voorbij is, waarna een eveneens briljant tweede deel volgt. Meer variatie en foefjes dan bij welke rockende collega dan ook (en daarbuiten?), zo denk ik anno 2023 oprecht. Hij was de meest veelzijdige en technisch onderlegde gitarist van zijn dagen, beter dan ... (hopelijk volgt nou niet zo'n eindeloze schoolpleindiscussie over wie nou beter is, A, B of C of toch X, Y of Z ).
Waar ik vroeger niet zoveel kon met The Law of the Jungle, is het nu All I Want dat tegenvalt. Op Hold On to Love hoor ik verrassenderwijs aor met dat toetsenlijntje. In combinatie met de tekst een hart-onder-de-riem-briljantje.
Empty Rooms (in eerste instantie van Carter uit diens UFO-dagen) vind ik inmiddels charmanter dan als tiener. Moore wilde graag de singlehitlijsten halen, dat lukte met dit nummer wederom niet. Vandaar de latere remix, maar die heb ik altijd minder gevonden dan de versie op Victims.
In het titelnummer klinkt de sfeer van de koude oorlog, jammer genoeg weer actueel.

Het was Moores eerste soloalbum waarmee hij de albumlijsten zou halen, in het Verenigd Koninkrijk zelfs #12. Loon na jarenlang hard werken. Een album met diverse kwaliteiten, wellicht zijn allerbeste. Vanwege de bonussen zou ik toch eens de cd-versie moeten aanschaffen...

Gary Moore - We Want Moore! (1984)

5,0
In 1982 zaten topgitaristen als Dave Meniketti (Y&T) en Eddie Van Halen aan tafel bij een Amerikaans magazine, zo vertelt Harry Shapiro in zijn biografie over Gary Moore (2022) op p. 155. Op de vraag wie de beste rockgitarist was, reageerde Meniketti: "Well, the best one isn't here. He's in England and it's Gary Moore."

In 1984 kocht ik We Want Moore! niet, mogelijk omdat ik "alle nummers al kende". Dat was een dom besluit. De afgelopen dagen heb ik 'm via streaming gedraaid en alhoewel ook ik niet per se een fan ben van livedubbelaars, geef ik deze elpee + 12" de volle vijf sterren.
Want: een hecht spelende band (ondanks wijzigingen qua drummers) en nummers die allesbehalve kopieën van de toch al sterke studioversies zijn, maar een enorme dosis live-energie én extra gitaarsolo's krijgen. Bovendien klinkt Moores stem niet schel en werkt de toetreding van toetsenist Neil Carter goed. Deze speelt namelijk ook sterk slaggitaar, wat hier en daar de nummers nog eens verder versterkt. Hij zet op Shapes of Things ook nog eens een goede eerste stem neer.

Vanaf p. 160 beschrijft Shapiro de tournees ter promotie van Victims of the Future. Eerst naar Japan, waar ze werden achtervolgd door hordes fans, wat enkele plezante anekdotes oplevert.
Vervolgens een Amerikaanse tournee, waarbij drummer Ian Paice verstek moest laten gaan omdat zijn vrouw bijna moest bevallen. Opnieuw werd Bobby Chouinard van de Billy Squier Band geleend, maar deze bleek zijn zwakke momenten te hebben, veroorzaakt door alcohol en cocaïne. In San Francisco deden musici van Whitesnake en gitaristen Jeff Beck, Eddie Van Halen, Neal Schon plus Eric Clapton mee.
Terug in Engeland was Paul Thompson, ex-Roxy Music, de nieuwe drummer. Hij bleek echter qua spel niet goed te passen bij de hardrock van Moore & co.
Later in Ierland was Phil Lynott van Thin Lizzy gastbassist, naast vaste bassist Craig Gruber. Moore moest hem helpen bij het instuderen van Black Rose, dat de man enigszins kwijt was. Hier werd Out in the Fields voor het eerst gespeeld, een jaar later op opvolger Run for Cover in studioversie.

Op p. 163-164 is Gruber zeer lovend over deze periode. Een greep uit zijn uitspraken: "I became a better musician, (...) I grew so much. (...) Gary was (...) laser focused, totally organised, there was structure and discipline. (...) Rehearsals were Monday to Friday, 10 - 6. Everbody was on salary. Even the most humble person on the tour he would treat well."

Dat alles hoor je terug aan We Want Moore! De zwakke momenten van Chouinard belandden niet op dit goed geproduceerde album, zodat we horen waarom Moore hem telkens weer vroeg als vervanger van Ian Paice.
Op de cd-versie van 2003 staat een bonus met Lynott en Thompson. Als ik het tegenkom in een platenbak, maak ik mijn fout van 1984 goed...

Gary Moore - Wild Frontier (1987)

5,0
Het nieuws van de dood van Philip Lynott op 4 januari 1986 haalde twee dagen later zelfs de krant van mijn ouders. Ik was ontdaan over zijn plotselinge vertrek en knipte het bericht uit om het bij mijn exemplaar van Thin Lizzy’s laatste album Thunder and Lightning te stoppen.
Des te groter was het verdriet van Gary Moore. Van hem weet ik inmiddels dat deze met grote zorgen Lynotts aftakeling had zien verergeren. Toen Over the Hills and Far Away verscheen (#22 in de Nationale Hitparade in februari 1987, in maart #25 bij Veronica’s Top 40, was meteen duidelijk dat dit Moores ode aan Lynott was en daarmee ook aan Ierland. ‘For Philip’ staat linksonder op de achterzijde van de hoes van Wild Frontier, dat in april #13 haalde in Nederland.

Net als bij de vorige albums van Gary Moore haalde ik enkele opvallende zaken uit de sterke biografie van Harry Shapiro.
De reden dat er digidrums klinken is omdat de gitarist altijd problemen had in de studio met drummers die fouten maakten, waarna ze vervolgens elke improvisatie vermeden. Synthdrummer Roland Kerridge van newwavegroep Re-Flex wijdde hem in in de wereld van de Linn 9000 en leerde hem te samplen. Toen de opnamedata voor Wild Frontier bekend werden, kreeg de teleurgestelde drummer Gary Ferguson te horen dat hij niet nodig was.
Voorganger Run for Cover had eigenlijk helemaal door Peter Collins moeten zijn geproduceerd, maar deze was weggekaapt door Rush. Deze keer wist Moore hem vaker te strikken, want diens kritische en vernieuwende aanpak bevielen hem goed. Zo vond Collins het originele refrein van het nummer Wild Frontier niet goed genoeg, waarop Moore weken werkte aan een nieuw. Gezamenlijk werkten ze hard aan Moores vocalen; voor het eerst had Moore niet de behoefte een externe zanger te gebruiken.

Ook qua gitaren werd er vernieuwd: alhoewel er nog steeds Les Pauls en Strats werden gebruikt, sleutelde gitaartechnicus Keith Page menigmaal op de studiovloer aan een nieuwe, die soms nog diezelfde middag door Moore werd bespeeld. De Charvelgitaren die hij in ’79 bij G-Force gebruikte, keerden zo terug.
Moore loofde toetsenist Neil Carter: “Op Run for Cover is hij weinig te horen, maar hij kwam met fantastische ideeën. Hij is veel belangrijker dan je zou vermoeden.” In de aanloop naar Wild Frontier las Carter diverse boeken over de Ierse historie, wat hem tot de nodige muziek inspireerde.

Verder gaat het akoestische Johnny Boy over Lynott, waarbij Moore wordt geassisteerd door toetsenist Don Airey en de doedelzak van Paddy Moloney van The Chieftains. Over Friday on my Mind, oorspronkelijk van The Easybeats, was hij eveneens tevreden, mede door het gebruik van een sitar. Strangers in the Darkness is Moores waarschuwing tegen drugs, de reden laat zich raden.
Het instrumentale The Loner, geschreven door toetsenist Max Middleton over diens gitarist Jeff Beck en te horen op Over the Top van Cozy Powell, werd door Moore met opzet in de sfeer van Parisienne Walkways herschreven. Zijn eerste instrumentale nummer in jaren, liet Moore de overige gitaarsolo’s korter, op de 12”-versies na.

Toen moest er getourd worden. Bassist Bob Daisley speelde in diezelfde maanden bovendien op Eternal Idol van Black Sabbath en raadde Moore hun drummer Eric Singer aan. Omdat deze zijn eigen drumkit niet kon gebruiken (het management van de Sabs had de rekening niet betaald) leende Singer die van Powell, zodat hij gedurende de tournee op de drumkoffers ‘Cozy Powell – Whitesnake’ had staan.
De tournee begon in maart '87 en deze keer zou Moore om belastingtechnische redenen een jaar buiten het Verenigd Koninkrijk blijven. Tot zijn weerzin, want in Amerika kon hij slechts clubs (400 – 600 man) vullen en was de organisatie vaak minder goed. De overige tijd moest hij op het strand liggen, waar hij veel liever thuis aan nieuwe muziek had gewerkt, in afwachting van de geboorte van zoon Jack. Echtgenote Kerry beviel zonder hem in Engeland, maar voegde zich vervolgens bij Moore in Spanje, waar de kersverse ouders in het huis van Ian Paice verbleven.

En zonder al die feitjes? Voor mij is het duidelijk: Moores beste album ooit met een rijkdom aan ideeën en inspiratie, geholpen door de Keltische invloeden. Met het drumgeluid en andere jaren '80-geluiden heb ik geen problemen: ieder decennium heeft zijn eigen geluid en hier klinkt het goed, gelukkig zonder de holle badkamerdrums die in die periode populair waren. De knipoog naar adult oriented rock in Take a Little Time smaakt me bijvoorbeeld nog altijd prima. Een knallend, energiek album: heerlijk!

Gary Numan - Dance (1981)

3,0
In april 1981 gaf Gary Numan in het Wembley Stadion enkele afscheidsconcerten. Hij was klaar met touren. Zijn oude bandmaatjes maakten een niet onverdienstelijke doorstart als Dramatis met het prima For Future Reference, terwijl Numan al in september een volgend album uitbracht.

Je zou Dance kunnen omschrijven als een synthese van de droomwave van de groep Japan en de synthwave die Numan voorheen maakte. De invloed van gastbassist en -saxofonist Mick Karn - van Japan - is namelijk heel groot, vooral op de A-zijde.
Er zijn nog twee bekende namen te gast. Gitarist Rob Dean, toen al ex-Japan, en drummer Roger Taylor van Queen. Goed voor de publiciteit, maar het is Karn die het geluid sterk bepaalt. Daarmee is dit album mede interessant voor de liefhebbers van Japan.

Mijn favorietjes zitten in de tweede helft, als Numans "oude geluid" meer gewicht krijgt: Stories en You Are, You Are bevatten de stijl van (soms wat kille) synthesizer-new wave; het eerste nummer een sobere drumcomputer, in het tweede juist knallende drumrolls met een stevige band én de viool van Chris Payne.
Dance haalde in zijn thuisland in de albumlijst "slechts" #3 na enkele #1-platen. Single She's Got Claws met aangenaam drumcomputertje en sax haalde begin september '81 #6 in de Britse hitlijst.

Sinds 1999 verkrijgbaar met enkele extra nummers (zie de tracklist bovenaan vanaf track 12, ook op streaming). Soms klinkt het bij de extra's enigszins als Ultravox. Toch valt vooral op dat Numan zijn geluid durfde te veranderen in plaats van zijn voorbije formule te herhalen. Alleen niet helemaal mijn kopje thee.
Het was het kortste pensioen ooit, als je tenminste 'retirement' met dat woord wilt vertalen, want spoedig stond Numan weer op de planken, de maatjes van Dramatis terughalend.

Gary Numan - I, Assassin (1982)

2,5
Het tweede album van Gary Numan in jaren '30-stijl ging wederom aan Nederland voorbij en werd ook door mij gemist. Niet dat hij daarvan wakker zal hebben gelegen: in zijn Brittannië en zijn nieuwe thuisland U.S.A. was de aandacht er wel.

Wikipedia meldt dat de dan 24-jarige Numan voorafgaand een solovlucht om de wereld maakte en bij een ongeval bijna om het leven kwam. Avontuurlijk was hij zeker en qua muziek deed hij eveneens wat hem goed deed.
Net als op voorganger Dance is er op I, Assassin veel ruimte voor een fretloze basgitaar, deze keer van Welshman Pino Pallidino. Hierdoor doet de muziek mij denken aan de dromerige nummers van David Bowie en Japan in deze periode. Wat klinkt is een ingetogen, sferische vorm van new wave.
Daarbij was geen plek meer voor zijn bandmaatjes, die na Numans kortstondige pensioen de groep Dramatis vormden en vervolgens bij Numan terugkeerden als zijn liveband. Opvallendste naam bij de sessiemuzikanten is inmiddels die van Chris Slade, zeven jaar later toetredend tot AC/DC. Tegelijkertijd klinkt ook frequent een drumcomputer en bepalen toetsen met leadbasgitaar het geluid.

De belastingen in het Verenigd Koninkrijk waren in die jaren van economische crisis extreem hoog. Numan emigreerde daarom naar de Verenigde Staten. In Los Angeles nam hij de video voor We Take Mystery (to Bed) op (het MTV-tijdperk was daar begonnen), gevolgd door zijn eerste livetour sinds zijn afscheidstournee in juni 1981. Dit door de V.S. Hierna verhuisde hij naar Jersey, het Britse eiland voor de Franse kust.

Deze stijl is eigenlijk niet mijn ding, ook niet in 2023. Zo verklaart The 1930's Rust weliswaar de hoesfoto, maar de mondharmonica en saxofoon pakken mij bepaald niet. Twee keer werkt het wel en laten dat nou net de Britse hitsingles zijn geweest: Music for Chameleons (#19 in maart 1982) en vooral We Take Mystery (#9 in juni, zijn laatste top 10-hit tot de dag van vandaag).

Gary Numan - Living Ornaments '79 (1981)

3,0
Eerste van drie livealbums van degene die synthwave de hitlijsten in katapulteerde. Weergave van Gary Numans tournee The Touring Principle.
Living Ornaments '79 laat zich het best omschrijven als een best-of-met-publiek, voor mij nauwelijks iets toevoegend aan de studio-opnamen van Tubeway Army / Gary Numan. Tegelijkertijd is er ook helemaal niets mee mis: de band speelt als een geoliede machine en deze pioniers van het genre bewezen het geluid ook live te kunnen waarmaken. Op viool klinken de gastbijdragen van Billy Currie van Ultravox, die Numan ook in de studio assisteerde.

Numan bracht dit album niet alleen als enkele schijf uit, maar ook als duo-lp met Living Ornaments '80.

In Nederland deed dit zowat niets. In het Verenigd Koninkrijk haalde het in de enkele versie in april 1981 #47. Een week later, begin mei 1981 #2 in de duoversie Living Ornaments '79 and '80.