menu

Hier kun je zien welke berichten RonaldjK als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Van Halen - 1984 (1984)

Alternatieve titel: MCMLXXXIV

4,5
Op school hadden we geleerd over de roman 1984 van George Orwell, waarin een dystopische dictatuur wordt beschreven die alles van zijn inwoners weet. Ik had het fascinerende verhaal inmiddels gelezen en toen was dat magische jaar opeens daar. En dat niet alleen: Van Halen gaf er zijn eigen draai aan met 1984.

Jump! (als single met uitroepteken) was bepaald niet mijn favoriete nummer, wel eentje die frequent op Hilversum 3 klonk. In februari 1984 echter slechts #34 bij de Nationale Hitparade en #29 bij de Top 40. Kennelijk een favorietje van de radiomakers.
Het was tevens de tijd dat Veronica jong en wild was, waar de muziek en videoclips van Jump!, Panama en Hot for Teacher goed bij pasten, net als het kapsel van presentator Adam Curry, of op de radio de stem van Jeroen van Inkel. Geen boze gezichten en denim & leather bij de Californiërs, maar vrolijke koppies in kleurige kleding, zomerse hardrock brengend. De hoes van 1984 versterkte dat beeld.

Het album viel me 100% mee, eigenlijk was die ene hit het slechtste nummer van de plaat. De andere singles haalden in Nederland de hitlijsten niet, maar dat vond ik juist prima. Van Halen moest niet een merk worden dat iedereen kon waarderen. Ronkende basdrumpartijen (wat speelt Alex van Halen toch goed en veelzijdig!), sterke liedjes met fraaie koortjes van Michael Anthony en de balans tussen gitaar en toetsen is dik in orde.
De experimenteerdrang van Edward van Halen van Fair Warning, twee albums daarvoor, was verminderd; het wat tegenvallende niveau van voorganger Diver Down werd moeiteloos weggespoeld met dit album waarop alles in balans en van kwaliteit is.
Wel heb ik de indruk dat Eddie qua gitaarvernieuwing zijn grenzen had bereikt, wat niet wegneemt dan zijn spel nog net zo smeuïg en joviaal is als voorheen. Het is alweer de derde plaat dat hij ook met toetsen en synthesizers speelt en nooit tevoren waren ze zo geïntegreerd in de gitaarnummers.

Zovele jaren later vind ik dat het vrij ingetogen en romantische I'll Wait nog beter smaakt dan toen, met het knallende Top Jimmy als tweede juweeltje. De singles die in Nederland geen hit werden, mogen er overigens ook zijn. Zwakke nummers ontbreken, of het moet Jump zijn. David Lee Roths stem is geknipt voor de muziek van de groep, ook van hem is het een plaat lang genieten. Een mooie stem, zowel hees als krachtig.

Met Women and Children First is 1984 voor mij het meest evenwichtigste album van Van Halen tot dan toe en misschien wel in hun hele discografie. Jawel, ik vind die twee beter dan het debuut: daar werd weliswaar geschiedenis geschreven, maar niet alle nummers halen dat niveau.
Op naar de jaren Van Hagar, waarvan ik vooral de eerste erg goed vond. Eens horen of dat nog zo is.

Van Halen - Diver Down (1982)

4,0
Mijn eerste kennismaking met Diver Down was bij tv-zender Sky Channel, dat als eerste zender in Nederland continu videoclips uitzond. In de programmering kwam de videoclip van (Oh) Pretty Woman regelmatig langs. Vooral het intro vond ik erg goed: later bleek dit Intruder te zijn, dat met zijn zware synthesizer- en drumsound zomaar op voorganger Fair Warning had kunnen staan.
Bij de verschijning werd het album door velen als bijna Van Halen-onwaardig beschreven. Zie hier (even scrollen) bijvoorbeeld de kern van de recensie in Oor van Roberto Palombit.

Mijn beeld was hierdoor beïnvloed, maar toen ik (jaren later) Diver Down in z’n geheel hoorde, viel dat alleszins mee. De A-kant opent aardig met Where Have all the Good Times Gone. Oorspronkelijk van The Kinks, hier met sluw slepende en toch uptempo riff, het origineel overtreffend. Hang ‘em High is een snel juweeltje en magistraal is ook Cathedral, waar Eddie Van Halen verrassend ingetogen maar razendknap op zijn gitaar excelleert.
Bij het intro van Secrets dacht ik 10:15 Saturday Night van het debuut (1979) van The Cure te horen, waarna een ontspannen shuffle volgt; de zon schijnt vanuit je speakers. Hierna de single met dat ijzersterke voorafje Intruder, dat beukt als een heimachine. (Oh) Pretty Woman is me dan te braafjes.

De B-kant opent met die andere single Dancing in the Street, dat niet bij de band past. Tegelijkertijd ben ik onder de indruk van de muzikaliteit die ze hier tentoonspreiden, nu ze zo ver buiten hun comfort zone opereren. Gewoon goed in elkaar gezet. Neemt niet weg dat ik dit sowieso geen goed liedje vind, er is niet één versie die ik ervan kan waarderen…
Maar het in twee delen opgesplitste Spanish Guitars is dan weer zó ontroerend mooi en melodieus; ik heb het gisteren de halve dag lopen neuriën, wát een sterk liefdesliedje met z'n springerige gitaarlick; in dezelfde stijl als Angus Young het jaar ervoor op album For Those About to Rock liet horen.

Big Bad Bill is heerlijk jazzy, maar daar zal niet iedere hardrockfan voor open kunnen staan. Extra gedurfd van de band om dit te doen. Ook dit nummer zit goed in elkaar en de tekst verhaalt een herkenbaar fenomeen, waarbij pa Jan van Halen hoorbaar een goede klarinettist was. Leuk toch dat de jongens een nummer uit 1924 een nieuw jasje geven en hun vader in de volgspot zetten?
The Full Bug rockt dan lekker en daar is bovendien een mondharmonicasolo, alweer een nieuwe kleur in het schilderpalet van Van Halen. Dat geldt al helemaal voor uitsmijter Happy Trails met z’n a capella aanpak, oorspronkelijk de tune van een radioprogramma.

Voor mij vijf sterke nummers op de A-kant en op de tweede helft nog eens vijf. Beperk ik mij tot pure hardrock en gitaarmuziek, dan resteren er in totaal acht sterke nummers, waarvan drie instrumentaal. Met bovendien véél heerlijke gitaardetails vol speelplezier, gecombineerd met zomerse koortjes en sterke arrangementen. Niet altijd hard, maar wel muzikaal. Dit alles lekker vet geproduceerd door Ted Templeman: mij hoor je niet mopperen.

Van Halen - Fair Warning (1981)

3,5
De tweede plaat van Van Halen die ik in zijn geheel zou horen was Fair Warning. De plaat leende ik in de zomer van 1981 uit de fonotheek in het dorp. Met onder mijn arm de kleurige en tegelijk gewelddadige hoes (daar zit een interessant verhaal achter over een psychiatrische kunstenaar, zie de Engelstalige Wikipedia én de bandsite) moet ik verwachtingsvol naar huis zijn gefietst.

Op Music Meter en elders lees ik sterk uiteenlopende meningen. Sommigen vinden dit een zwakkere plaat, anderen dwepen er juist mee. Degenen die de plaat wél waarderen, verschillen dan weer van mening over wat de beste songs zijn.
Uiteraard verwijzen velen naar het debuut van de band, maar daarvan kende ik toen alleen de singles die op radio klonken. Mijn vergelijkingspunt was voorganger Women and Children First, de eerste plaat van de band die op mijn platenspeler belandde.
Het eerste wat ik me herinner van die warme zomerdag in 1981 was dat ik verbaasd opkeek, toen de plaat was afgelopen: hij duurde maar een half uur! Dat ik dat veel te kort vond (de meeste elpees klokten zo’n tien minuten meer) toont aan dat die eerste draaibeurt mij goed beviel.
De favorieten van de puber van toen stonden allemaal op de B-kant: Unchained (heerlijke riff, met die hakkende slaggitaar), So This is Love? en de dubbelslag met buitenbeentje Sunday Afternoon in the Park en het snelle One Foot out the Door.
Ik had toen al gelezen dat Eddie van Halen inmiddels met een synthesizer aan de slag was. Nu was ik niet vies van synthesizerpop (Gary Numan, Human League, O.M.D.), maar wat ik hier hoorde sloeg echt álles: hoe heavy kan een synthesizer klinken! Mijn bescheiden platenspelertje zette ik zo hard als het kleine ding toeliet, waarna de diep-ronkende klanken van Sunday Afternoon het raam deden trillen. Producer Ted Templeman maakte in dit nummer bovendien de drumsound extra zwaar, waarna de naadloze overgang naar het snelle One Foot volgde, met daarin die sterke zang en heerlijke gitaarsolo. Hier werd ik vrolijk van!

Een dikke veertig jaar later heb ik de plaat via streaming terug in huis. Dan mis ik de hoes, alleen daarom al moet ik ‘m toch eens op vinyl aanschaffen. Wat me nu opvalt is dat her en der prachtig gitaarwerk klinkt (de eerste 33 seconden van de plaat alleen al!), Alex van Halen heerlijk drumt, de koortjes van Michael Anthony zóveel toevoegen aan de songs en dat David Lee Roth in topvorm is. Overal spat het spelplezier ervan af. Van de A-kant valt me nu ook Hear About it Later op als een sterke song.

Het zonnige Van Halen met de grote glimlachen en bontgekleurde kleding is qua composities net als op de voorganger wat ernstiger, somberder dan voorheen.
Op Wikipedia ontdek ik dat de plaat in maart - april werd opgenomen om al 29 april te verschijnen. Dan snap ik beter waarom Fair Warning relatief kort is, zeker als je beseft dat dit al hun vierde plaat in vier jaar was. Geen kleine prestatie onder die hoge tijdsdruk.
Toch had ik graag nog één á twee snelle songs gehoord, op de A-kant is alleen Sinner’s Swing! uptempo. De voorganger was in dat opzicht steviger en qua composities meer geïnspireerd. Desondanks betalen de creativiteit en de drang van Eddie om zich blijven te vernieuwen zich uit, zeker met de eveneens topmuzikanten en topproducer om zich heen.
Gewoon een lekker plaatje dat me nog altijd in zomerstemming brengt en het tijdens de lange dagen extra goed doet.

Van Halen - Women and Children First (1980)

4,5
Je hebt het echte debuutalbum van een artiest/groep en "je persoonlijke debuut”. Met dat laatste bedoel ik de plaat die je voor het eerst in z’n geheel hoorde en waarmee je instapte in de catalogus van de desbetreffende naam.
Vanaf 1980 begon ik serieus elpees te beluisteren en dat leverde bijvoorbeeld de volgende “persoonlijke debuutplaten” op, waarbij het toeval wilde dat dit een topjaar voor heavy rock was: bij Black Sabbath hun achtste, Heaven and Hell; bij AC/DC Back hun zesde, Back in Black; en bij Van Halen hun derde, Women and Children First. Deze platen waren de startpunten en vormden het vergelijkingsmateriaal voor hun eerdere platen die ik later zou tegenkomen.

Op dinsdagmiddagen was Alfred Lagarde in zijn Betonuur een hartstochtelijk pleitbezorger van Van Halen, zodat ik inmiddels ruim twee jaar bekend was met o.a. You Really Got Me en Runnin’ with the Devil, geflopte singles die desondanks wekelijks in Arbeidsvitaminen klonken. Dat hielp mede, vermoed ik, om Runnin’… in mei 1980 alsnog een hit in Nederland te laten worden, kort voor hun Pinkpopoptreden. Alhoewel afkomstig van hun échte debuut, stuwde dat vermoedelijk Women… diezelfde maand naar de top 10 van de Elpee Top 50, piekend op #3 achter verzamelaars van BZN en Boney M.

Toen ik de plaat thuis uit de hoes haalde, werden mijn ogen groot: een vastgeketende en halfblote David Lee Roth in overstrakke broek op poster? Brrrrr, snel het papier terug in de hoes en de plaat op de draaitafel!
And the Cradle Will Rock kende ik van Lagarde, midtempo en zwaar, eerder in het Betonuur opgenomen en vele malen gedraaid. Daardoor hoor ik tot op de dag van vandaag, als David Lee Roth vraagt: ‘Have you seen junior’s grades?’ in mijn hoofd het afgemeten ‘No!’ van Lagarde als antwoord. Dan Everybody Wants Some!! dat sneller was, heerlijk! Fools begint klein en bluesy, gaat daarna over in een razendsnelle gitaarsolo (Eruption kende ik niet, voor het eerst hoorde ik zoiets) waarna een heavy en uptempo nummer losbarst. Machtig mooi, zeker toen het weer iets snellere Romeo Delight volgde.

Kant B opent met het dreigende Tora! Tora! dat al voorbij was voor ik het doorhad. Loss of Control volgt de volgende nanoseconde als vierde snelle track, helemaal fijn!
Daarna kakte de plaat in, vond deze puber. Take Your Whiskey Home begint akoestisch en bluesy, wordt daarna log en stevig. Op Could this me Magic? klinkt regen op de achtergrond, wat de akoestische bluessong een knus zomers sfeertje gaf; de tekst verwijst naar de albumtitel en de groepszang is voor eenmaal aanstekelijk bewust-vals; maar ik wilde snél en hárd. In a Simple Rhyme sluit de plaat af met rustig getokkel, waarna het steviger maar niet sneller wordt. Na het einde van dat nummer begint een heavy riff, niet op de hoes vermeld; kennelijk het échte slot van de slotsong, dacht ik toen. Jammer genoeg duurde dit deel maar kort.

De onbevangen tiener werd ouder. Hoe klinkt dit album nu? Ik constateer dat ie alleen maar beter is geworden. Het spelplezier en de inspiratie spátten van de plaat af. Af en toe heb ik het idee naar een avontuurlijke jam te luisteren en dat niet alleen door het gitaarspel van Eddie, de drumcapriolen van Alex en de opmerkingen en teksten van David.
Wanneer je een plaat opneemt zoals standaard was geworden (laagje voor laagje, te beginnen met de drums, dan bas, etc.) kan die steriel worden. Hier hoor je opnames in takes, passend bij de spontaniteit van de band. Daarom vind ik ook de laatste drie tracks lekker.
Eveneens hoorbaar is hoe groot Eddie’s passie voor het maken van muziek was, hoe hij geïnspireerd zowel elektrische als akoestische gitaar speelt, hoe de band hier sterke songs van maakt met grote variatie, vaak ook in één lied… wat een creativiteit! Als je dan na veertig jaar ontdekt dat de eerste tonen van de plaat van een vervormde elektrische piano komen, is extra duidelijk hoezeer de man immer experimenteerde met nieuwe geluiden.
Roth is geen topzanger, maar dat type zou volstrekt ongeschikt zijn voor de stijl van deze band. Wat hij hier doet is steevast krachtig en raak, net als het degelijke bassen van Michael Anthony en diens altijd lekkere achtergrondzang.

Ik vroeg me af of er nog outtakes van deze en andere albums in de archieven liggen, maar dat valt tegen. Ze gooiden die meestal weg. Het YouTubekanaal van studio Sunset Sound, waar de eerste VH-albums werden opgenomen, biedt sinds 2020 interessante vlogs zoals deze, waar ene Brian Kehew het nodige uit de doeken doet. Zo vertelt hij vanaf 5’40” hoe de ongebruikte takes letterlijk op de vloer belandden, op 13’28”volgt beter nieuws.

Conclusie: alhoewel de opnamen bijna als een jam klinken, waren ze dat bepaald níet. Een album dat bol staat van goede ideeën, sterk uitgevoerd door vier zeer getalenteerde muzikanten. Dat producer Ted Templeman en technicus Dann Landee dit moddervet hebben vastgelegd, maakt dat het plaatje áf is.

Hoeveel fans zouden eigenlijk die poster aan de muur van hun tienerkamer hebben gehangen?

Vicious Rumors - Digital Dictator (1987)

4,5
Compromisloze metal met gevoel voor melodie en heerlijke gitaarsolo's. Het is weinig groepen gegeven om het vertrek van een goede zanger en stergitarist te overleven, met vervangers Carl Albert en Mark McGee werd echter al vanaf de hoestekening nóg eens een fikse stap vooruit gezet.
Vicious Rumors dicht de leemte tussen de melodieuze metal en het speed- en thrashgebeuren van 1988. En ja, dan is het geníeten!

Digital Dictator is vanaf de eerste seconden meeslepend als het instrumentale Replicator de oortjes verwachtingsvol doet spitsen, om dat met het titellied volledig waar te maken. Hierop wordt er met het snelle Minute to Kill nog eens een schepje bovenop gedaan. Kinderlijk eenvoudig pakken ze me vervolgens in met het meebrulkoortje in Towns on Fire.
Het grote drumgeluid, typisch voor het tijdsgewricht (co-productie van groepsbaas Geoff Thorpe en Steve Fontana), zorgt er weliswaar voor dat basgitaar en hi-hat moeilijker te onderscheiden zijn, maar het dendert heerlijk door met al het gitaargeweld.
Slim om in het intro van Worlds and Machines even gas terug te nemen, want als de rest van de groep bijvalt wordt het er alleen maar zwaarder van en in het refrein klinkt een verradelijk fraaie melodie gevolgd door smeuïge gitaarsolo's.

Vicious Rumors floreerde in de leemte die het gros van de generatie New wave of British heavy metal had laten vallen door zich van zijn scherpe kantjes te ontdoen. Dit in de hoop Amerika te veroveren.
De Amerikaanse reactie? We noemden het US metal en iets later US power metal en ze waren harder dan de Saxons en Tygers en Ravens en Jaguars. Of steviger dan dat: Europa werd op speed- en thrashmetal getrakteerd.

Allemaal gedachten die dit klassiekertje bij mij oproept. Bij nader inzien nog beter dan de sterke Zevende symfonie van Maiden, die ik vanochtend afspeelde.

Vicious Rumors - Soldiers of the Night (1986)

3,5
Wat leuk om dit album weer eens onder de aandacht te krijgen! Indertijd had een vriend van me 'm en ik was vooral onder de indruk van de razendsnelle gitaarsolo's van Vinnie Moore en Geoff Thorpe.

Soldiers of the Night van Vicious Rumors bood een welkome variatie op de speed- en thrashmetal van die dagen, maar was wel degelijk van zwaar kaliber. Toch belandden slechts ouverture Premonition, de snarenracerij van het instrumentale Invader en March or Die op een cassettebandje: het metalaanbod in die dagen was groot en mijn budget klein, waardoor ik overkritisch moet zijn geweest.
Nu valt meer positiefs op, waarbij ik glimlach om de ruimtelijke drumsound van die dagen: op de eerste plaatkant voeg ik Ride (into the Sun) en Murder toe, van de B-zijde de dubbele basdrumbeuker Blitz the World met een heerlijk gitaarduel; idem voor het razende In Fire dat bovendien lekkere melodielijnen bevat.

Ik noemde dit indertijd power metal; zelf verzonnen benaming. Dit om het te onderscheiden van slappere varianten zoals mijn geliefde Saxon was gaan doen. In vergelijking met het gelijknamige genre van nu geeft Vicious Rumors echter veel meer betekenis aan die benaming dan de brave, popachtige melodieën van de huidige power metal.
Een tweede reden waarom dit veel meer metal voor de oren biedt: de tempowisselingen, iets wat in het huidige genre zo goed als ontbreekt.

Pure, beukende metal, eerlijk en oprecht, gedragen door de krachtige zang van Gary St. Pierre met flitsend gitaarwerk van maar liefst twee snarenacrobaten. Als een heftige Queensrÿche, al had het qua composities spannender gemogen.

Man, wat hoop ik dat die afscheidstournee van Moores huidige groep UFO toch nog gaat komen, mede vanwege hem!

Virgin Steele - Guardians of the Flame (1983)

4,0
Slechts zo’n drie maanden na het debuut van Virgin Steele verscheen in augustus 1983 opvolger II - Guardians of the Flame. Een iets andere titel dan MuMe vermeldt, onder de groepsnaam staat namelijk een Romeinse ‘2’. Met een enthousiaste recensie in Oor op het netvlies haastte ik mij weer naar de Grote Stad. In die recensie sputterde Hans van den Heuvel (?) lichtjes over de productie, maar verder was hij enthousiast.
Dat de opvolger er al zo snel was, kwam doordat het enige tijd duurde voordat de Amerikaanse groep een distributiedeal tekende bij het Amsterdamse Roadrunner (sinds 1980 actief) en het kersverse Britse Music for Nations.

Ik was – en ben – een grote fan van het gitaarspel van Jack Starr. Op het debuut koppelde hij een Europese stijl (hij is van Franse afkomst, ik denk dat deze achternaam niet dezelfde is als in zijn paspoort) aan de epische composities van zanger David DeFeis. Op die momenten ontstaan er, net als op het debuut, nummers die een 10 waard zijn: The Redeemer sluit de A-kant af, het instrumentale Birth through Fire opent gedurende veertig seconden de B-kant als ouverture naar Guardians of the Flame.
De composities van Starr gaan over het leven op de straat of de glorie van heavy metal. Je ziet het al aan titels als het aardige Burn the Sun en mindere nummers als Life of Crime, Metal City en Hell or High Water.
De drie composities van DeFeis gaan over de liefde en twee ontstijgen de middelmaat: opener Don’t Say Goodbye (Tonight) met een heerlijke solo van Starr en de powerballade A Cry in the Night. Edwynn schreef bij de voorganger “…een heerlijk schizofreen debuutplaatje”, een kwalificatie die ook hier geldt met enerzijds epische en anderzijds aardse metal.

Anders dan Sinner hierboven in 2006 noteerde, beleef ik de heropnames van enkele nummers op Book of Burning (2002) als een stuk minder. Ja, de productie is moderner, maar ik mis Starr daar zó ontzettend! Als bewijsstukken voer ik zijn solo’s in The Redeemer en Guardians of the Flame aan: snel en wendbaar maar ook hoekig en onvoorspelbaar, met als extra attractie de tremolo. Starr speelt hier op het niveau en in de geest van de leermeesters Ritchie Blackmore en Tony Iommi, heel anders dan de shredderstijl van zijn opvolger. Zijn solo’s in de overige composities zijn overigens ook niet misselijk.

Net als op het debuut is op de hoes een verre planeet afgebeeld, de zang in een wolkje echo gehuld en de dubbele basdrum van Joey Ayvazian heerlijk vet. Een ruimer budget zorgde ervoor dat er nu wel een tekstvel bij zat (handig voor deze tiener met zijn matige Engels) en dat de foto’s op de achterzijde in kleur waren; waar ik bij de bedankjes de naam van Aardschoks Charles Hunfeld tegenkwam.

Net als het debuut is dit schijfje niet op streaming te vinden, op YouTube na; fans van heavy metal zullen zich echter met de aanschaf van Guardians of the Flame allesbehalve een buil vallen. Hierna verscheen de EP A Cry in the Night, die ik ook in huis heb. Daarover binnenkort meer.

Virgin Steele - Virgin Steele (1982)

3,5
Na de doorbraak van de new wave of British heavy metal, maar nog vóór de Amerikaanse speed- en thrashmetalgolf was er een periode dat Amerikaanse heavy metal van zich liet horen. Drie groepen bereikten mijn oren: eerst Riot en later The Rods en Virgin Steele, allen uit de regio New York.

Het zal in het voorjaar van 1983 zijn geweest dat ik in Oor een recensie van het titelloze debuut van Virgin Steele las. Hierin werd gitarist Jack Starr heel positief omschreven. Ik wilde graag een nieuwe gitaarheld ontdekken; de eindexamens had ik zojuist na hard werken voltooid, een beloning was op zijn plaats. Op naar de Grote Stad.
Daar vond ik de science-fictionhoes indrukwekkend. De foto’s op de achterzijde overtuigden mij dat het qua heavy gehalte wel goed zat: het enorme zwaard dat zanger David DeFeis beethield zorgde ervoor dat ik bij voorbaat al om was. Zo kocht ik de plaat op de gok. Verras mij maar!
De plaat verscheen hier bij Music For Nations en dat zonder speciale binnenhoes. Op Discogs zie ik dat de Amerikaanse uitgave wél een tekstvel bevatte met daarop bedankjes aan onder andere "onze" Charles Hunfeld van Aardschok.

Op Virgin Steele trof ik enerzijds epische, verhalende metal aan in de traditie van het Rainbow met Ronnie James Dio, bij de New Yorkers in een eigen jasje. Avontuurlijk en krachtig. De nummers die DeFeis (zijn stem steevast in een wolkje echo) met Starr schreef, bleken veelal de beste. Op de A-kant waren dit vooral opener Danger Zone, dat begint met een klassiek thema, naar ik aannam van Johann Sebastian Bach; een uptempo nummer waarop de groep zich warm speelt. Na enkele hardrockachtige nummers waarin blues doorsijpelt, sluit Still in Love with You de A-zijde af; een powerballad waar Starr ondanks het “weke” onderwerp kan excelleren, bovendien voorzien van enkele tempowisselingen.
En dan de klapper. Children of the Storm opent de B-kant en is waarschijnlijk het beste nummer dat ik dat jaar tegenkwam. Veel variatie, sterk gedrumd door Joey Ayvazian met fraaie toetsenpartijen en fabuleus gitaarspel. Op Pulverizer is slechts een overstuurde gitaar te horen; Starr soleert bliksemsnel, wat extra werkte als ik de muziek extra hard zette: de noten knalden mijn kamer in... Tenslotte de titelsong met ook al een episch verhaal en diverse tempowisselingen, waar wederom lekker basdrumwerk klinkt.

Anderzijds klonken flauwere liedjes waar ik minder mee had, terwijl Starr desondanks lekker soleert en de ritmesectie (ook bassist Joe O'Reilly moet worden genoemd) wederom solide blijkt. In American Girl en Pictures on You klinken invloeden van Frank Marino, waar mijn maatje zo’n fan van was. Het is er bluesachtiger.
Waar je tegen moest kunnen waren de vele hoge uithalen van DeFeis, maar daar had ik geen bezwaar tegen. De productie was daarbij wat wollig, wat vooral duidelijk wordt als die gitaar-in-je-smoel-solo van Pulverizer wordt gevolgd door de blikkerige gitaarsound van Living in Sin.
De goede nummers vond ik echter van hoge kwaliteit, met Children als instant klassieker. Uiteraard probeerde ik enkele vrienden te overtuigen, dit met weinig succes.

De plaat is niet op streaming te vinden, uitgezonderd YouTube. Op heruitgaven wordt inmiddels bevestigd dat de eerste tonen van het album van Bach zijn geleend, vermeld als Minuet in G Minor.
Voor The Book of Burning (2001) heeft de band enkele nummers opnieuw opgenomen, maar ik prefereer absoluut de versies met Jack Starr: zijn spel en timing vind ik namelijk nog altijd briljant.
Voeg zijn kwaliteiten samen met de avontuurlijke composities die DeFeis voor dit album schreef en je hebt een alleraardigst album met een groep zoekende naar een eigen stijl. Ik waardeer het geheel op drieëneenhalve ster, maar de sterke nummers zijn minimaal een ster meer waard.

Visage - Visage (1980)

3,5
Na zondag drie platen te hebben gedraaid uit de jaren ’70 (een Elkie Brooks uit 1977, een Jackson Browne uit datzelfde jaar en een Rory Gallagher uit 1974) keerde ik vandaag terug naar mijn reis door de synthesizer-new wave. Daar was ik bij 1980 aanbeland, te weten dit titelloze debuut van Visage.
Wat dan opvalt is hoe groot het contrast is tussen de jaren ’70 gitaarmuziek met zijn wortels in vooral blues met deze new wave. Plotseling besef ik weer hoe fris dit in 1980 klonk!

Visage kende ik van de prachtige hit Fade to Grey, dat in februari 1981 #24 haalde bij de Nationale Hitparade, in Vlaanderen (de BRT Top 30) zelfs #4. Daar was men waarschijnlijk nog meer gecharmeerd van de Franstalige stem van de Belgische Brigitte Arens, toen het liefje van drummer Rusty Egan. In mei werd Mind of a Toy bescheiden #42 in Nederland.
Mijn eerste vraag is altijd of een ouder album na zovele jaren overeind blijft, de tweede hoe zo’n album zich verhoudt tot de singles. Want dat laatste is vaak het enige dat ik ken(de), met streaming biedt zich echter de gelegenheid aan om de rest te horen.

Ik noem de naar mijn smaak sterkste nummers. Met de naar zichzelf vernoemde opener trapt Visage uptempo af. Het volgende sterke nummer is The Dancer, instrumentaal met scheurend gitaartje maar ook uitwaaierende toetsen. Als na 37 seconden een kleine gitaarsolo klinkt, gevolgd door een saxofoonlijn, denk ik onmiddellijk aan de Berlijntrilogie van David Bowie, wat ik als groot compliment bedoel. Het derde nummer op de A-kant wat me goed bevalt is de grote hitsingle, die deze zijde afsluit.

De B-kant opent met Malpaso Man, waarbij de volgende associatie voorbijkomt: die met The Stranglers, mede omdat de zangstijl van Steve Strange hier doet denken aan die van Hugh Cornwell. De groepen deelden producer Martin Rushent, wellicht heeft dat nog invloed gehad op die gelijkenis.
Mind of a Toy doet het op dit album goed, mede omdat het net wat ingetogener is. De typisch Engelse uitspraak brengt een Britse sfeer.
Moon over Moscow is vrolijk, het is het tweede instrumentaaltje met een eenvoudige, herhalende keyboardmelodie, als een voorloper van house; de ondersteuning is van een pseudo-Kozakkenkoor. Een derde instrumentaal nummer sluit hun debuut af: The Steps is duister als bij een zwart-witfilm uit vervlogen tijden, compleet met digitaal kerkorgel.

Pas vorige week ontdekte ik de bijzondere samenstelling van de groep: zanger Steve Strange kende ik, maar mij was onbekend dat Midge Ure en Billie Currie naast lid van Ultravox ook hier groepslid waren. En dat John McGeoch en Dave Formula en part-time bassist Barry Adamson uit Magazine kwamen, was mij indertijd ook ontgaan.
Een sterk debuut. Niet wereldschokkend, maar genoeg voor een stevige zeveneneenhalf.