menu

Hier kun je zien welke berichten RonaldjK als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

OMD - Bauhaus Staircase (2023)

4,0
Je zou makkelijk een tentoonstelling kunnen maken rond het oeuvre van Orchestral Manoeuvres in the Dark (Groninger Museum of De Pont in Tilburg of Voorlinden in Wassenaar bijvoorbeeld) of een literaire lezing houden rond het werk van de heren.

Op deze doe-zaterdag houd ik het simpeler. Wat ik hoor is een aangename verzameling muziekjes, die me qua sferen nogal eens terugbrengen naar begin jaren '80, zeker op de eerste helft. Genieten bijvoorbeeld van dat dunne drumgeluid, heel anders dan de beats die in hiphop en r&b gemeengoed werden. De muziek is veelal uptempo en dat stemt eveneens vrolijk.
Mijn grootste favorieten zijn in eerste instantie het wat kille titelnummer Bauhaus Staircase dat het album aftrapt, het met warmere synths gemaakte Anthropocene en het pompende Kleptocracy met zijn kritische tekst en wederom warme digigeluiden.
Ook genieten is het van het midtempo G.E.M, het dromerige Where We Started, het stampende Slow Train en Don't Go waarin ik in de "koortjes" iets van Moby's Go meen terug te horen zodat een vleugje jaren '90 binnendringt, het uptempo Aphrodite's Favourite Child en in het eveneens vlotte Evolution of Species is het alsof je de soundtrack van een scifi-film van rond 1980 hoort met bovendien vleugjes Duitsgesproken tekst. Best mogelijk dat één van deze nummers uitgroeit tot één van mijn topdrienummers.

Veel herkenning in eerste instantie én de mogelijkheid dat er groeibriljantjes op staan. Bauhaus Staircase is één van mijn absolute hoogtepunten voor mijn eindejaarslijst, nog twee maanden om verder te rijpen... Dan ga ik nu stofzuigen en de badkamer doen.

OMD - Dazzle Ships (1983)

4,5
Dazzle Ships is een album alsof je een audiotour door een museum maakt. Geen zweet, bier en rock ‘n’ roll, maar een bezoek aan het glazen gebouw van Orchestral Manoeuvres In The Dark met daarin kunst over de wereld zoals die er in het verschijningsjaar 1983 uitzag.

We betreden de ingang, laten jas en tas in een kluis achter en na controle van de toegangskaartjes is daar de tentoonstelling. Allereerst horen we uiteenlopende geluidscollages. Daarin bijvoorbeeld (Oost-)Europese radiogeluiden met de wereld achter het IJzeren gordijn, of diverse tijdsmeldingen; tevens strakke en steriele popmuziek met synthesizers klinkend als een Indonesisch gamalanorkest met zijn metallofoons en xylofoons, zoals in single Genetic Engineering en Telegraph; maar ook punkbeïnvloede muziek zoals This is Helena waarin gitaren bescheiden grommen en de drumcomputer venijnig mept. Of de driekwartsweemoed in International en de geluiden als de start van verstilde digitale ambient in Of All the Things We've Made.
De verscheidenheid is enorm, wat als geheel verrassend goed werkt. Sinds 31 maart verkrijgbaar in blauwe hoes met alle extra’s, zoals MuMensen hierboven al meldden. Dit op één cd of op dubbelelpee. Tevens verkrijgbaar in de museumwinkel.

Wikipedia leert mij over de interne spanningen binnen de groep en het writer’s block dat hen hinderde; dat er problemen waren binnen en met het platenlabel; hoe de bandleden het album aanvankelijk niks vonden, om pas jaren later te ontdekken dat het niveau juist hoog lag en hetzelfde gold voor menig recensent.
Ook in Nederland: in Oor verweet Jan Vollaard de groep richtingloosheid. Desondanks haalde Dazzle Ships hier in maart 1983 #19, wat niet slecht is voor zo’n jonge groep die er deze keer niet in slaagde een hitsingle te scoren, in tegenstelling tot de voorganger.

Ik constateer dat een museum met de muziek en het concept van dit album daadwerkelijk iets moois zou kunnen maken, zoals het Groninger Museum momenteel doet met platenhoezen van kunstenaarscollectief Hipgnosis. In het geval van OMD zouden de diverse geluidscollages van dit album tevens de oren kunnen verwennen. In zo'n overzicht zou ook aandacht kunnen gegeven aan de achtergronden van de hoes, die gebaseerd is op dit schilderij uit 1919.
In de museumwinkel vind ik ook de catalogus met daarin gedetailleerdere beschrijvingen van de diverse kunstwerken in deze tentoonstelling.

Overwegend digitale popmuziek over de wereld van 1983 met invloeden uit onder meer Praag, Duitsland, Indonesië (?) en hun eigen Engeland. Echo's van punk naast steriele maar pakkende synthesizerwave, inclusief een mogelijke voorafschaduwing van ambient. Zoals het kunst vaker vergaat, zal de één het niks vinden en een ander kan er juist van genieten. Het waren op deze verregende vrijdag aangename uurtjes, ondergedompeld in de OMD-tentoonstelling.

Omnium Gatherum - Origin (2021)

3,0
Afgelopen zondag kwam ik dit album tegen omdat ik zag dat gigage er een bericht over had geplaatst. Omnium Gatherum, waar kende ik die naam ook alweer van? Had ik niet ooit een liedje van ze in een afspeellijst gezet? Dat ene met zowel heftige death metal als popachtige toetsen?
Het bleek te gaan om Frontiers, een track van het 2016-album Grey Heavens. Het nummer deed het best goed in die afspeellijst, die is gevuld met allerlei genres binnen het rijk der scheurende gitaren. Maar ondanks dat het me goed was bevallen, was ik de band eigenlijk vergeten. Tot de voorbije zondag.

Nieuwsgierig gemaakt naar hun "nieuwe", verschenen in november 2021, was het startpunt was de vraag van gigage: "Valt dit dan nog onder de Scandinavische melodic death metal dan?" Edwynn gaf al een dag later het antwoord, kortweg samengevat als "ja". De afgelopen week heb ik Origin tijdens enkele autoritten gedraaid, benieuwd naar deze vreemde eend in het genre.
Onlangs zag ik in 013 de Amerikaanse groep Coheed and Cambria, op promotietour voor dit album, waar ook al zo'n raar amalgaam van ronkende stijlen klinkt. Deze Finnen doen dat dus ook. Net als in 2016 vind ik ik de combinatie van popachtige toetsenpartijen en zware grunts interessant. Soms werkt het, soms niet.

Het instrumentale Emergence trekt je de muziek in, waarna Prime met toetsen á la jaren '80 begint (Nena met Irgendwie, Irgendwo, Irgendwann bijvoorbeeld) ; dan volgt een snelle recht-door-zee-riff die niet zou misstaan in powermetal, waarna het de grunts van Jukka Pelkonen zijn die voor de deathmetalsound zorgen. Bij de zware en tevens héél melodieuze riffs klinken popachtige toetsenpartijen; die Aapo Koivisto houdt kennelijk nogal van sommige pophits van dertig, veertig jaar geleden. Het leidt ertoe dat ik nogal eens denk naar powermetal te luisteren, dat genre met snelle songs waarvan je meestal na 30 seconden al weet hoe de rest van het nummer zal gaan omdat ze daar niet van tempowisselingen houden.

In dat laatste zit 'm het verschil: Omnium Gatherum doet daar wél aan, maar evenmin schuwen ze aor-achtige koortjes zoals in mijn tweede favoriete track Paragon.
Als ik het album op elpee had gehad, had ik 'm moeten omdraaien voor het volgende hoogtepunt: Friction heeft in het refrein enkele rare drumpatronen, zich daarmee onderscheidend van de popachtiger genres binnen metal. Het verrast me, iets wat power metal zelden doet. Tempest tenslotte vind ik ook nog wel aardig met zijn blastbeats.

Omnium Gatherum heeft het lef om death metal te combineren met invloeden uit de lichte popmuziek. Alsof je zwart roggebrood overgiet met een dun laagje marsepein. Teveel om mij een heel album geboeid te laten luisteren, maar vijf nummers zijn geschikt voor een afspeellijst. Het nummer Paragon komt zelfs in mijn scheurendegitarenlijst van 2022, als album zal Origin echter mijn jaarlijst niet halen.

Orchestral Manœuvres in the Dark - Architecture & Morality (1981)

4,5
De derde van O.M.D. bracht de grote hit Maid of Orleans (The Waltz Joan of Arc), destijds regelmatig op tv te zien en vooral op de radio te horen. De winterse clip paste niet alleen goed bij het jaargetijde, maar ook bij mijn smaak, dankzij het Middeleeuwse thema. Vijf weken #1 van de Nationale Hitparade in februari 1982. Waarschijnlijk het beste nummer in ¾ dat ik ken.
In Oor was Harry van Nieuwenhoven niet zo positief, blijkens dit fragment. Hij zat ernaast, naar ik vermoed omdat hij onvoldoende tijd had/nam om het album te draaien: dit is een groeibriljantje. Een dikke veertig jaar later blijft de muziek van album Architecture & Morality namelijk dik overeind.

Een enkele keer sluimert post-punk door. Op de A-zijde in opener The New Stone Age met een gitaar die clean is maar desondanks heerlijk rammelt en de relatief licht-melancholieke zang van Andy McCluskey; en het bijna meditatieve Sealand, waar pas na een intro van ruim drieëneenhalve minuut zijn stem klinkt.
Andere keren is de sfeer juist licht, zoals in She’s Leaving en al helemaal in hun eerste hitje in Nederland (november 1981 #38), Souvenir; hier zingt Paul Humphreys.

De B-kant bouwt langzaam op naar het grote singlesucces, met twee delen Joan of Arc. Na dit hitwalsje openbaart zich in het titellied een voor die dagen vernieuwend geluid: die van gesampelde zang, die vervolgens digitaal wordt gestapeld. Het leidt ertoe dat er een soort twintigste eeuws Gregoriaans ontstaat, wat in combinatie met de andere geluiden leidt tot een eigenwijze klankencollage.
Georgia is vrolijk, pittig en up-tempo met een hupsende beat, The Beginning and the End sluit het album af met OMD-postpunk en gesampelde zang. En daar is ie voor de tweede maal: de elektrische gitaar! Deze keer rustig tokkelend.
In 2003 verscheen de cd-versie met allerlei (single-)B-kantmateriaal, waarbij net als op de oorspronkelijke elpee veel variatie klinkt van post-punkachtig naar lichtvoetig, met soms die Gregoriaanse zang op z’n OMD’s.

Een album als een schilderij met grijze wolken contra blauwe luchten. Grauwe schaduwen in contrast met zonovergoten scènes. Eigenwijze synthesizer-new wave, creatief, een tikkie weemoedig of juist zwevend dansend. Daarbij wordt vaker luisteren beloond met de ontdekkingen van groeiende schoonheden.

Orchestral Manoeuvres in the Dark - Orchestral Manoeuvres in the Dark (1980)

3,5
In juli 1980 stond Messages van Orchestral Manoeuvres In The Dark (wat een mooie groepsnaam blijft dat toch!) slechts drie weken in Veronica’s Tipparade, om vervolgens roemloos te verdwijnen. Desalniettemin had ik het gehoord bij de alternatieve popomroepen van Hilversum, te weten KRO, VARA en VPRO. Denk ik. Hoe dan ook, ik sloeg dit op in mijn hoofd als een interessante naam.
Dit waren de jaren dat new wave zich stormenderwijs ontwikkelde in diverse richtingen, waarbij synthesizerpop steeds nadrukkelijker zijn plek opeiste. Het titelloze debuutalbum staat vol met charmante, primitieve synthesizergeluiden en de veelal klaaglijke zang van Andy McCluskey, hoorbaar een Engelse jongeman. In Oor was Jan Libbenga redelijk positief (even scrollen).

Mijn favorieten van de plaat staan vooral op de eerste helft: Bunker Soldiers met zijn simplistische, huppende beat, in Mystereality zit verrassend een saxofoon, uptempo single Electricity deed in Nederland nog minder dan Messages. De elpeeversie van de laatste klinkt minder vol dan de single: zo vlot ontwikkelde zich hun geluid. Voor mij nog altijd het beste nummer van de plaat, met de kanttekening dat de singleversie een heropname was, later als bonus op cd en streaming verschenen. Van de B-kant is het alleen het dansbare Julia’s Song dat ik fijn vind.
De synths klonken in deze fase vrij kil, als een ruimteschip in het koude heelal. De beats waren nog bescheiden, niet ver verwijderd van mijn eerste kennismaking met synthpop: Oxygene van Fransman Jean-Michel Jarre, de hit die in de zomer van 1977 mijn jongenskamer binnenwaaide.

De invloed van O.M.D. is veel groter dan het succes van dit album. Op Wikipedia vind ik dan ook de constatering dat dit een “sleeper hit” was, een plaat die aanvankelijk weinig aandacht kreeg maar zich de jaren erna alsnog in een stijgende waardering kon verheugen en daarmee stijgende verkopen. Pionierswerk op een verre van onaardig debuut.

Orchestral Manoeuvres in the Dark - Organisation (1980)

3,5
De tweede elpee van O.M.D, waarvan het vrolijke Enola Gay wel op de radio klonk maar geen hit werd in de lage landen. Vreemd... Ik meen me te herinneren dat het intro door Veronica werd gebruikt als jingle voor hun drive-in shows, maar wellicht zit ik ernaast. Had geen flauw idee dat het over de eerst gebruikte atoombom ging…
Op Organisation klinkt licht-melancholieke synthesizer-new wave, waarbij spaarzamer dan vóór hen bij Tubeway Army / Gary Numan gebruik werd gemaakt van traditionele instrumenten. Grootste verschil is het ontbreken van de gitaar. Basgitaar en traditionele drums worden weliswaar gebruikt, maar in het geluidsbeeld overheerst toch de digitale component.

In 2012 gaf hoogleraar O.M.D. dazzler een gedetailleerd overzicht van de elpee, ik zal het daarom houden bij mijn drie favorietjes. Naast de opener zijn dat de twee nummers waarvan hij vertelt dat het oudjes uit hun repertoire waren, zij het geüpdatet: via Statues en The Misunderstanding klinkt de melancholie het zwaarst.
Hierboven hebben sommigen het over de zwaarte van de muziek; ik beleef dit echter als vrij vrolijk, zij het dat de zang van vooral Andy McCluskey wat klagelijk is, één van de redenen dat ik dit zo’n fijne band vind. De combinatie van lichte synths en zijn weltschmerz maken dit namelijk tot lichtvoetige weemoedigheid, zij het soms te vrolijk en melodieus.

In Oor was Swie Tio in oktober 1980 voorzichtig positief, getuige dit fragment uit zijn recensie (even scrollen). Daarbij is duidelijk dat de popjournalistiek dit jonge genre nauwlettend en met waardering in de gaten hield. Ik ben ongeveer net zo positief als Tio toen was: voor mij een (dikke) 7.

Orion the Hunter - Orion the Hunter (1984)

3,5
Hoe overleef je nadat je megasuccesband Boston op pauze is gezet? Gitarist Barry Goudreau debuteerde "solo" in 1980 met onder meer zanger Brad Delp aan zijn zijde, eveneens van Boston. Als platenmaatschappij Epic korte tijd later de band laat vallen, maakt hij een doorstart.
De twee vormden Orion the Hunter. Bij het verschijnen van Orion the Hunter in 1984 is Delp terug bij Boston, maar zanger en gitarist Fran Cosmo is gebleven. Daarbij is de Canadese drummer Michael Derosier toegetreden, voordien gedurende zeven albums bij Heart op de loonlijst. Delp is desondanks aanwezig op het album als co-componist en achtergrondzanger.

Het zijn echter de stem van Cosmo en het songmateriaal die maken dat de enige plaat die de band uitbracht niet lijkt op Boston, in tegenstelling tot de “voorganger”. Dit is namelijk aor, ietsjes anders dan Goudreau voorheen maakte. Soms is de muziek stevig, soms is het popachtiger. Dat laatste geldt voor So You Ran, Too Much in Love en Joanne.
Opnieuw produceerde Goudreau zelf. Hoorbaar is dat de techniek van 1984 tot een voller geluid heeft geleid, waarbij hij bovendien voor het eerst keyboards gebruikte. Derosier gebruikt elektronische toms, typisch voor die tijd, een inmiddels ouderwets geluid dat ik echter erg fijn vind.

De beste nummers zitten in het eerste driekwart van de plaat; mijn überfavoriet is het bombastische Dreamin’. Dik okay zijn de powerballade Dark and Stormy over de komst van de herfst en een verloren liefde, het uptempo Stand Up en het eveneens vlotte Fast Talk met een sterke melodie in de brug.
Ik vind dit gemiddeld net iets beter dan Goudreaus soloalbum, bovendien voller klinkend. Desondanks blijft alleen Dreamin’ echt hangen, mogelijk omdat de stem van Cosmo me niet pakt: ik mis Delp! Gelukkig duurde het nog maar twee jaar voordat deze bij Boston nieuw werk uitbracht.

Momenteel niet op streaming te vinden, YouTube uitgezonderd. Een must voor fans van adult oriented rock, zelfs al ben ik gematigder qua enthousiasme. 3,5 ster.

Overland - Epic (2014)

4,5
Ik kom hier vanwege dit bericht van gigage bij het derde album van Seventh Key.
Gitarist en producer van die groep is Mike Slamer, die dit Epic van de Britse FM-zanger Steve Overland produceerde. Bovendien zingt Billy Greer uit diezelfde groep (maar beter bekend van Kansas) een klein moppie mee.
Belangrijker is echter gitarist-toetsenist Christian Wolff, die de hese stem van Overland ondersteunt met zijn rijke spel, inclusief snelle solosprintjes op de hals van zijn gitaar. Op twee nummers legt Fredrik Bergh een toetsentapijt, waarvan Down Comes the Night een onweerstaanbaar aor-rockertje is.

Eén keer werkt het niet: If Your Heart's Not In It is een te nadrukkelijke knieval voor jaren '80 poprock met dito synthesizergeluidjes, al vergoedt de gitaarsolo aan het slot veel. Dan liever de bluesbeïnvloede gitaren in Rock Me of de aor in So This Is Love.
Melodieuze en harmonieuze adult oriented rock, aanbevolen voor degenen die jaren '80-muziek van groepen als Heart en Bad English kunnen smaken. Onder de naam Overland maakte deze Steve nog vier albums, de eerste in 2008, de laatste in 2020.

Hoogtepunten te over en gelukkig staat Epic op streaming, want de cd is nietnormaalprijzig. Nouja, drie tientjes, maar voor zo'n onbekend album... Toch grappig dat ik na jaren vol thrash metal ook dit soort gladde rock weer kan waarderen. Maarja, de liedjes zijn gewoon góéd en de gitaarsolo's steevast pakkend! Perfect voor onderweg!

Ozzy Osbourne - Bark at the Moon (1983)

4,5
De gitarist is dood, leve de gitarist! Zoals het ooit ging met Romeinse keizers die vlot werden opgevolgd door de volgende, zo vlot hadden de opvolgers van Randy Rhoads zich aangediend. Met Bernie Tormé in de gelederen verschenen geen opnamen, met diens opvolger Brad Gillis werd livedubbelaar Speak of the Devil uitgebracht, maar voor de volgende studioplaat diende een vaste opvolger te komen. Het werd de jonge en onbekende Jake E. Lee.
Verrassend was de terugkeer van bassist Bob Daisley, die op onsympathieke wijze de bons had gekregen kort na de opnamen van Diary of a Madman. Daisley was echter dé componist van de eerste twee soloalbums van Osbourne. De madman had hem hard nodig en Daisley verliet hierop Uriah Heep, ongetwijfeld en dik verdiend met enige financiële toezeggingen.
Op drums de toen al veteraan Tommy Aldridge en op toetsen iemand met eveneens een respectabel CV, namelijk toetsenist Don Airey.

Wat echter het meest de aandacht trok was de hoes: Osbourne als weerwolf. In Aardschok stond een fotoreportage van het schminken, hartstikke interessant vond ik dat, zeker met de videoclip erbij.
En de muziek? Pakkende melodieën, stevig en tegelijkertijd zoet als Engelse drop in felle kleurtjes, met toetsen als een zacht tapijt onder de liedjes en spetterend gitaarspel van Lee. In de ballade Forever dat verrassenderwijs kant B opent in plaats van halverwege een plaatkant te zijn gezet, zit enige invloed van The Beatles, de favoriete groep van Osbourne.

De hoes vermeldt dat Osbourne alle liedjes in zijn eentje schreef. Wie zijn carrière volgde, moet hebben geweten dat dit niet kón kloppen: zijn compositorische bijdragen bij Sabbath waren bijna gelijk aan nul, op de vorige twee studiosoloalbums bemoeide hij zich hoogstens met de teksten, die echter voornamelijk van de pen van Daisley kwamen.
Dankzij het boekje bij The Ozzman Cometh (1997) weten we dat nota bene Osbourne zelf dit tegenspreekt: hij noteerde aangaande Lee bij Bark at the Moon: "It was the first song we wrote together".
Twee bandleden vertelden later dat zij gezamenlijk (bijna) alle muziek én de meeste teksten schreven. Het verhaal van Lee verscheen in 2014 op de site van Blabbermouth, het verhaal van Daisley is op webarchive.org te vinden. Kortweg: de piepjonge Lee werd gechanteerd met ontslag als hij zijn credits niet zou afstaan, Daisley kreeg inderdaad een grote zak geld. Zijn maatje, drummer Lee Kerslake, bevestigt dit op diezelfde website.

Ik vond dit album net zo goed als de voorganger, zij het iets minder verrassend en met een sterkere A- dan B-zijde. Maar diverse melodieën bleken onweerstaanbare oorwurmen en dat die Lee kon soleren duldde geen twijfel. Jammer dat Osbourne en zijn manager/echtgenote zulke geldzuchtige geldwolven waren. Bark at the dollar!

Ozzy Osbourne - Blizzard of Ozz (1980)

2,5
Ozzy Osbournes solodebuut kwam uit in hetzelfde jaar dat ik Black Sabbath ontdekte, inmiddels met Dio achter de microfoon op Heaven and Hell. Er was dus keus voor de fans van de groep, waarbij spoedig een Ozzy- en Diokamp tegenover elkaar stonden, zo ontdekte ik. Wat mij betreft hoorde ik beide zangers graag, ondanks hun verschillen. Blizzard of Ozz belandde echter nooit op mijn draaitafel: noch in de fonotheek, noch in mijn vriendenkring was iemand die ‘m had en qua eigen aanschaf prefereerde ik andere platen. Toen ik na Rhoads’ overlijden eindelijk een videoclip zag bij de plaat, te weten bij Crazy Train, was ik niet enthousiast.

Op de radio (Stampij van Hanneke Kappen? Friday Rock Show bij de BBC?) hoorde ik behalve dat nummer tevens I Don’t Know, Suicide Solution en Mr. Crowley. Te ingetogen vond ik; waar waren knallers zoals Osbourne die voorheen met Iommi in Symptom of the Universe of Never Say Die vastlegde?
Later zou ik ontdekken dat drummer Lee Kerslake en bassist Bob Daisley er waren ingeluisd: in plaats van in de groep Blizzard of Ozz speelden ze in de begeleidingsband van Ozzy Osbourne, waar alle besluiten via diens Sharon gingen. Zij had hem weliswaar uit de goot gehaald (in 2020 verfilmd in de videoclip van Under the Graveyard), maar een moeder Theresa is ze evenmin. Dat de twee later zelfs gouden platen en inkomsten werden onthouden, maakt de boel nog veel erger, zeker als je weet dat Daisley de teksten schreef.

Maar goed, Osbourne heeft een gouden keeltje, geschikt voor shock rock. Qua imago werd daar slim op ingespeeld, te zien aan de hoes van Blizzard of Ozz. Daar wordt teruggegrepen op het duistere imago dat Black Sabbath voorheen had.
In september 1980 verscheen de plaat in Europa en verkocht aardig. Pas in maart 1981 kwam hij in de Verenigde Staten uit, waar de verkoopcijfers uit het dak knalden, (ver?) boven die van het Sabbath-met-Dio. Dit mede dankzij een uitgekiende marketingstrategie van Osbournes echtgenote met onder meer een nieuwe bandfoto op de achterzijde en een spannend logo. Voeg daarbij de kwaliteiten van wondergitarist Randy Rhoads, wiens reputatie hem was vooruitgesneld; het land van uncle Sam werd spoedig platgespeeld.

Pas via streaming hoorde ik de plaat in zijn geheel. Is dit de oorspronkelijke versie of die met nieuwe bas- en drumpartijen (ook al zo’n royaltytrucje van Sharonneke)? Ik vermoed toch het eerste. De muziek is eenvoudiger dan voorheen bij Sabbath; minder experimenteel en eenvoudiger liedstructuren. Niet verrassend gezien het feit dat het niet meer Iommi is die de riffs leverde, maar de bandleden. Dat de ingehuurde toetsenist ene Don Airey was, dezelfde die op Never Say Die! al de zanger begeleidde, zal overigens ook enkele ideetjes hebben gebracht.
Anders dan de opvolger doet Osbournes debuut mij weinig. Mede omdat de productie nog niet knalt, anders dan wat Black Sabbath datzelfde jaar neerzette. Slechts drie composities vind ik echt fraai: het veel te korte instrumentale en akoestische Dee, het progressievere Revelation (Mother Earth) en het uptempo Steal Away. Voor het overige klinkt makke hardrock, in niveau omhoog gekrikt door Rhoads’ gitaarspel.
Bij de extra’s zitten de RR [Outtake] en enkele livetracks (met Tommy Aldridge als nieuwe drummer, kennelijk na de tweede studioplaat opgenomen), die laten horen hoe de band spoedig een ijzersterke reputatie opbouwde. De dynamiek is in vergelijking met het album veel groter.

Ondanks mijn beperkte enthousiasme voor dit debuut ga ik toch eens proberen om aan de biografie van Bob Daisley te komen, waaruit ik al de nodige anekdotes las en hoorde over de jaren Ozzy & Sharon, door wie hij in de jaren erna frequent werd ingehuurd. Dit is weliswaar niet Ozzy's beste soloplaat, maar wél een interessante schakel tussen diens jaren '70 en de decennia daarna.

Ozzy Osbourne - Diary of a Madman (1981)

4,0
“Deze plaat is dus wel leuk, maar meer ook niet. Het is een beetje een niemendalletje, waarop een aantal melodieuze songs gematigd heavy uitgevoerd wordt”, noteerde Kees Baars in Oor bij het verschijnen van Diary of a Madman in het najaar van 1981. Daar dacht deze puber heel anders over toen hij de plaat enkele maanden later verheugd uit de platenbak van de dorpsfonotheek plukte.
Van de hoes was hij sowieso al onder de indruk: het bloed, het petruskruis en de maniakale blik in Ozzy's ogen. Lekker griezelig. Wat het nog vreemder maakte, was dat jongetje in de hoek. Zoals orbit in zijn bijdragen sinds 2006 herhaaldelijk duidelijk maakte: dit was eng!

Niet dat ik alle nummers even goed vond, maar alleen al het rollende drumintro in opener Over the Mountain maakte duidelijk: dit wordt knallen! Riff, melodie en gitaarsolo, wát een prachtlied! Het één na beste, zou blijken.
Ik had veel gelezen over wondergitarist Randy Rhoads, tegelijkertijd viel op dat hij steevast in dienst van het liedje speelt en soleert. Daarin zitten talrijke prachtige details verscholen, ook bij de composities die mij niet zo pakten. De overige nummers die ik op cassette opnam: Flying High Again, het luidkeels door mij meegezongen You Can’t Kill Rock ‘n’ Roll, S.A.T.O. en het nummer dat het beste in Osbournes oeuvre is gebleken, Diary of a Madman.
Hierboven verwijst Zap! naar de vlog van Doug Helvering. Kijken! Kijken! Kijken, raad ik fans van dit album aan! Ontdekte zo toch weer nieuwe lagen in een nummer dat ik nu een kleine veertig jaar ken.

Mijn favorieten zijn ten opzichte van toen niet veranderd. Kees Baars was niet gek, ook al is dit album zeker geen “niemendalletje”. Immers, “gematigd heavy” klopt: de liedstructuren zijn toegankelijker en popachtiger dan hij voorheen bij Black Sabbath praktiseerde, met meer aandacht voor pakkende melodieën. Hiervoor gaan de credits vooral naar bassist Bob Daisley, drummer Lee Kerslake en Rhoads, die het leeuwendeel van de teksten (Daisley) en muziek (alle drie) schreven. Osbourne (met zijn nieuwe lief Sharon) had een sterk team om zich verzameld, dat de vaak stomdronken frontman ondanks al diens nukken naar een hoger niveau stuwde.

Ben nog eens in de historie van 1979-1981 gedoken. Wat blijkt, als ik Wikipedia, heavy.com en andere bronnen moet geloven? Het zit anders dan ik bij Osbournes debuut schreef.
Sharon Arden haalde hem in ’79 weliswaar uit zijn cocon van zelfbeklag, maar haar broer David deed het management. Bij de opnamen van het debuut (1980 in Engeland) was Osbournes eerste echtgenote Thelma regelmatig aanwezig en toen slechts vijf maanden later Diary werd opgenomen, eveneens in Ridge Farm Studio, was het hun zoon Louis die op de hoes belandde als “eng jongetje”.
Kort hierna veranderde bijna alles. Tijdens de opnamen, die drie weken duurden, verbleef Sharon in de Verenigde Staten, maar kort na afloop kwamen zowel management als romantiek definitief bij haar terecht. Prompt werden Daisley en Kerslake ontslagen, om te worden vervangen door bassist Rudy Sarzo en drummer Tommy Aldridge, zonder zelfs maar leefgeld te ontvangen voor de drie weken opnametijd.

De nieuwe bandleden verschenen op de hoes, waardoor ik jarenlang in de veronderstelling was dat zij het album hadden ingespeeld. Bovendien blijkt dat de toetsenpartijen niet zijn gedaan door Don Airey (hij was wel deels bij het schrijven aanwezig) maar door John Cook, een maatje van Daisley sinds hun dagen bij Mungo Jerry (1974, album Long Legged Woman).
Over Rhoads meldde de oorspronkelijke ritmesectie dat deze eigenlijk ook wilde vertrekken, mede omdat hij veel last had van de dronkenmansbuien van de zanger. De veteranen raadden het hem af gezien zijn prille carrière en de gitarist besloot te blijven.

In maart 1982 kwam Rhoads om het leven bij het betreurde vliegtuigongeluk, in juli dat jaar huwden Ozzy en Sharon. Prijzenswaardig vind ik dat ze al die jaren bij Ozzy is gebleven, ondanks diens ontrouw en zelfs moordpoging op haar. De titel Diary of a Madman bleek meer dan raak, de lijst met incidenten is lang...
Kerslake keerde terug naar het heropgerichte Uriah Heep en nam Daisley mee. Abominog (1982) was een sterke comeback van die groep, waarop je logischerwijs overeenkomsten hoort met de eerste twee van Ozzy-solo.

Waarom toch Sharons moeite met de twee? Op de 2002-editie van het album presteerde de tweede mevrouw Osbourne het zelfs om de partijen van de oorspronkelijke ritmesectie te laten vervangen, zodat die twee voor het inspelen geen royalties meer ontvingen.
Hebben de online bronnen het bij het juiste eind? In oktober 2013 verscheen dit interview met de twee heren op YouTube. Daarin meer details uit de monden van goede vertellers. In april 2020, vijf maanden voor zijn overlijden, kreeg Kerslake dan eindelijk de platinum albums waar hij recht op had.

Nu pas dringt tot mij door dat de 1981-versie beter klinkt, sinds 2011 weer verkrijgbaar in de Legacyserie; die moet ik toch eens aanschaffen. Als ik 1981 (op streaming) vergelijk met 2002 (mijn cd), dan blijken bijvoorbeeld de openingsklanken in de 2002-versie nét minder te klinken. Het zit ‘m in de productie, want Mike Bordin mept op zich prima op de pannen.
Een vriend van mij schafte dit jaar het album op nieuw vinyl aan. ‘Vind je dit zijn beste?’ vroeg hij mij later. ‘Ik denk het wel,’ beaamde ik. Zeker met het klassieke titellied.

Ozzy Osbourne - No More Tears (1991)

4,0
Ik heb mijn uitgeleende exemplaar van Osbournes biografie I Am Ozzy (2009) weer terug. Zoals ik me herinnerde vertelt hij weinig over de totstandkoming van albums: in het boek gaat het vooral om zijn persoon. Soms had ik wel meer willen weten.

Over de context van No More Tears vertelt hij dat hij was geremigreerd naar Engeland en onder de indruk was van Nirvana en hun Nevermind. Verder was Zakk Wylde "a genius" en het album "my best in years" (klopt) en "Sharon got the artwork spot on. She's very artistic (...)".
Wat mij betreft is de muzikale ontwikkeling van Osbourne gestagneerd na Bark at the Moon. Dus vanaf The Ultimate Sin. De formule en het bijbehorende geluid stonden inmiddels vast, zij het dat er altijd kleine variaties zijn door wisselende gitaristen en een enkele persoonlijke getinte tekst, soms over politiek of geloof.

Qua geluid klinkt het alsof de jaren '80 nog volop bezig zijn, hetgeen op zijn navolgende albums tot en met Scream (2010) vrij voorspelbaar zou worden herhaald. Al heeft hij voor mij geen mislukte albums gemaakt, de verrassing was er vanaf. Dan moet je het vooral hebben van sterke composities en dat lukte volop op No More Tears. Tenminste, als je geen bezwaar hebt tegen de sentimentele ballade Mama, I'm Coming Home, dat de grens van popkitsch overschrijdt.
Met de composities zit het wel goed dankzij variatie tussen uptempo en langzamer werk, goed gitaarspel zoals dat in het genre hoort en soms geluidseffectjes, zoals in opener Mr. Tinkertrain. Won't Be Coming Home begint als een ballade van Scorpions, maar wordt dan aangenaam uptempo met hakkende slaggitaar en een popachtig refrein. Beter dan Mama vind ik powerballad Time After Time. De vette maar toch transparante productie van Duane Baron en John Purdell voldoet nog altijd prima.

Temidden van deze sterke formule duiken vanzelf opvallende details op. Naast een inderdaad heerlijk spelende Wylde bleken de teksten deels van de hand van Motörheads Lemmy Kilmister te zijn: I Don't Want to Change the World, Mama, Desire en Hellraiser.
Dan is er akoestische blues aan het begin van A.V.H. Volgens Chris Jericho's derde biografie een ode van de Brummie aan thuisclub Aston Villa. En net als op vorige albums verdedigt Osbourne zich weer eens tegen de talrijke critici: bonusnummer Don't Blame Me is tekstueel in de lijn van I Don't Know (1980).

Het laatste opvallende detail: het complete album is ingespeeld door oudgediende Bob Daisley en niet Mike Inez, die we op tv en foto's te zien kregen. Dezelfde Daisley over wie Osbourne in zijn bio bij hun vertrek na het solodebuut schrijft (p. 210): "So that was the end of Bob and Lee [Kerslake], although I worked with Bob a few times over the years, until he started suing me every other day of the week.

Kennelijk was de maat voor Daisley dan eindelijk vol na No More Tears, zijn laatste samenwerking met de madman. Maar die had inmiddels een stabiel team om zich heen verzameld, dat de immer labiele frontman bij misstappen weer terugbracht. De voorbeelden die Osbourne zich herinnert zijn legio en dan is er véél waaraan hij geen actieve herinnering meer heeft, zoals je politici soms hoort zeggen...

Ozzy Osbourne - No Rest for the Wicked (1988)

2,5
Qua imagovorming had Ozzy Osbourne (of beter: zijn management) alles op orde, zo toont de hoes. Het waren de hoogtijdagen van hairmetal, al is zijn muziek serieuzer van aard. Lekker griezelen met die voorkant of het intro van Bloodbath in Paradise, met in de introriff een kleine verwijzing naar zijn vorige broodheer Black Sabbath. Commercieel was hij Tony Iommi en zijn huurlingen inmiddels ver voorbijgestreefd. Dat uitgerekend Sabbaths eigen Geezer Butler de bassist van zijn band was tijdens de tour voor No Rest for the Wicked, droeg alleen maar bij aan de status van de madman.

Bob Daisley werd weer binnengevlogen om voor Osbourne te schrijven en te bassen, hij was echter wederom niet goed genoeg om in de groep te spelen. Graag zou ik zijn biografie 'For Facts Sake' lezen, maar de prijs is veel hoger dan hetgeen ik ervoor over heb. Op Amazon vond ik de recensie van ene KCMJ die schrijft het boek met pijn te hebben gelezen: "One thing which kept bugging me while I read on though, was how many times Bob continued to go back to work with the Osbournes, continually referring to them as "his friends", when it was clear that they were anything but."
Wel op de foto mochten de inmiddels onherkenbaar jonge gitarist, tevens nieuwe aanwinst Zakk Wylde, plus drummer Randy Castillo. Gevieren zetten ze een harder album neer dan Osbourne op de vorige platen deed, met die typische jaren '80-drumsound; productie door Keith Olsen.
Wylde bleek na Rhoads, Tormé, Gillis en Lee de vijfde getalenteerde snarenracer op rij, in dit geval eentje met intensere licks dan zijn voorganger; wellicht omdat Osbourne het steviger wilde hebben, maar wát een krachtpatser weer!

Wat ik echter nauwelijks heb is dat de nummers blijven hangen. Miracle Man lijdt onder het refrein met dat zangeffect; niet mijn ding. Daarna klinkt soms een aardige riff en de solo's zijn natuurlijk dik in orde, maar de eerste compositie die zowel een pakkende gitaar- als melodielijn heeft is voor mij Tatooed Dancer en dan zitten we al bij track 7. Demon Alcohol is met zijn toepasselijke tekst wederom raak, waarmee de oorspronkelijke plaat is afgelopen.
Toetsenist John Sinclair, vervanger van Don Airey, is er vast bijgehaald door Daisley: de twee speelden samen bij Uriah Heep op Abominog (1982). Zijn bijdragen zorgen voor de noodzakelijke sfeer, waardoor het nét wat ronder wordt. Mijn cd heeft nog bonustrack Hero, waar zijn toetsenlaagje zich al helemaal uitbetaalt, al blijft het een middelmatig nummer.

Sinclair ging mee op tournee en zal het nodige rond Osbourne en zijn excessen hebben meegemaakt, zeker in Amerika. No Rest for the Wicked is een spreekwoord met bijbelse oorsprong. Van hetgeen ik begrijp uit de lezersrecensies over Daisley's boek zeer toepasselijk op de rusteloze frontman.

Tenslotte enige speculatie van mijn kant: naar mijn gevoel staat Osbourne op z'n laatste album Patient Number 9 een stuk dichter bij zichzelf dan op deze geoliede plaat, die mij evenwel nauwelijks iets doet. Misschien is dat wel het probleem: John Osbourne was diep weggeduwd om showman Ozzy zijn ding te laten doen. In mijn beleving is dat te horen.

Ozzy Osbourne - Patient Number 9 (2022)

4,0
Op 9 september verscheen Patient Number 9 en reeds vanaf diezelfde dag las ik verhalen op diverse sites waarin de nieuwe Ozzy Osbourne werd afgeschreven als "wederom slappe hap". De voorbije weken heb ik de plaat regelmatig gedraaid (vanaf streaming), de laatste dagen bijna non-stop.
Mijn voornaamste conclusie: dit is geen album dat je na één of twee keer draaien kunt doorgronden. Het is een groeiplaatje, waarvoor je de tijd moet nemen en moeite moet doen. Wie dat niet doet, mist zowel nuances als diepgang. Hoe ik dat weet? De afschrijvers noemen die zaken niet. Ofwel ze hebben die niet gehoord, ofwel ze vinden het te onbelangrijk om te noemen. Mijn inschatting is dat ze veel te vlug waren met hun oordeel.

Niet dat ik over alles even enthousiast ben, daarover aan het einde meer. Eerst een uitleg van wat ik bedoel. Terwijl Patient Number 9 gisteren luid opstond, belde een vriend mij met slecht nieuws: hij heeft te horen gekregen dat hij ernstig ziek is. Vervolgonderzoeken moeten uitwijzen hoe ernstig, waarna hij waarschijnlijk een traject van behandelingen zal ingaan, maar zelfs dat is nu nog onduidelijk. Ik hoorde schrik, ontzetting en enige paniek. Gelukkig deed het delen van zijn verhaal hem hoorbaar goed, aan het einde van ons gesprek was hij kalmer dan aan het begin. Uiteraard laten zijn bericht en emoties mij niet onberoerd. Tijdens zijn verhaal dacht ik vanzelf aan deze nieuwe Osbourne, die dezelfde thematiek behandelt.

In de loop van dit jaar werd duidelijk dat Ozzy een zware operatie moest ondergaan, waarbij onduidelijk was of hij dit zou overleven. Inmiddels weten we dat het goed is gegaan, maar toen hij in juni het ziekenhuis verliet, zag ik een breekbare man. Eentje die de dood in de ogen had gekeken, worstelend met zijn sterfelijkheid. Ofschoon de hoes niet expliciet vertelt wie de teksten schreef, staat John Osbourne (hij vermeldt steeds zijn echte naam) bij ieder nummer vermeld als co-componist, naar ik aanneem voor tenminste de teksten. En die gaan diep. Ik beperk me tot de acht nummers die ik inmiddels muzikaal ver boven de middelmaat vind, maar ook in de overige zit de nodige pijn en verwarring.

In de opener, het titellied, beschrijft hij het ziekenhuis en het personeel: “Every hallway’s painted white as the light, That will guide you to your hell. Making friends with strangers inside my mind, Cause they seem to know me well.” Dan drie regels over het inslikken en uitspugen van medicatie, plus over tegengestelde emoties, om te eindigen met "No tomorrow”.

In No Escape from Now constateert hij dat het verleden passé is en de toekomst ook: “Gone are the yesterdays, Tomorrow’s getting cold (…) There’s no escape from now. (…) Storm is raging in my head, everybody wants me dead.". John (niet de showbizzman Ozzy!) hoort hoe de dood hem toebijt: “You’re drowning in the mud. Reach for the sun, but I’ll pull you under.”
Wie Osbourne de voorbije decennia volgde, weet dat hij in zijn teksten regelmatig worstelt met God en daarbij Jezus in het bijzonder: is Hij daar en zo ja, hoort Hij mij? In One of Those Days verwoordt hij een dag dat hij daar niet meer in gelooft: “Have I lost control, drinking my sins, never drown my soul. One of those days that I don’t believe in Jesus.”

A Thousand Shades verhaalt over een diepe eenzaamheid, gescheiden van zijn geliefden: “Sitting in yesterday, watching it slip away today, isolation. Fading like photographs, reminding us, nothing ever lasts. Desolation.” Oef, hij realiseert zich keihard dat zijn leven spoedig voorbij kan zijn…
Naderhand vertelde Osbourne over zijn splijtende rugpijnen. In Mr. Darkness beschrijft hij het zo: “Most days I wake up just wanting to die, but I still try.” Hij schreef het lied onder andere met de inmiddels overleden Taylor Hawkins van Foo Fighters, die dit lied ook drumt. Zou deze zich hebben herkend in de teksten?

Ik kan doorgaan met voorbeelden, maar houd het erop dat Osbourne ook in Nothing Feels Right, Degradation Rules en Dead and Gone worstelt met de scheiding van zijn geliefden, de maalstromen in zijn hoofd en de lange reis naar huis (echtgenote Sharon of Thuis Boven?).
Iemand kan betogen dat Ozzy wel vaker duistere teksten had. Nogal wiedes, maar deze keer is het menens. Afgaande op hetgeen ik van en over hem heb gelezen en gehoord, van zijn vroege jaren tot de berichten die ons dit jaar bereikten, denk ik oprecht dat hier John aan het woord is en niet de showman en grappenmaker Ozzy.
Die laatste is het typetje achter wie hij zich van jongs af aan verschuilde, om zo vechtersbazen te vermijden en zijn schaamte over zijn slechte schoolprestaties te maskeren (de diagnose dyslexie bestond nog niet). Anno Domini 2022 laat John Osbourne zich in zijn ziel kijken.

Over de muziek: de gastgitaristen kregen veel aandacht in de media, maar ze schreven niet mee aan de muziek; afgezien van Tony Iommi, wiens hand ik herken in de riffs en de tempowisselingen van No Escape from Now. Hij en de andere gasten spelen prachtig: Jeff Beck met zijn eigenzinnige solo in de titelsong, Eric Clapton soleert heerlijk Creameaans in One of those Days. Dat Zakk Wylde een klasse apart is, staat buiten kijf: shredden met gevoel, dat kunnen maar weinigen. Hij speelt met producer Andrew Watt op bijna alle nummers slaggitaar.
Ook warm word ik van de mondharmonica die Osbourne in Degradation Rules en uitsmijter Darkside Blues hanteert. In A Thousand Shades en Dead and Gone is bovendien een strijkersorkest te horen: fraai.
De negen nummers die ik noemde zijn mijn favorieten. Laat de overige vier nummers weg (track 2, 3, 9 en 12) en je hebt een consistent sterk album. Het bekende manco van menig cd geldt ook hier: de artiest is te weinig kritisch, waardoor het album te lang duurt.

Over de productie: deze is zo vol, dat zelfs zachtere passages met bijvoorbeeld akoestische gitaar of violen heel massief klinken. Ik ben sowieso niet zo van die dichtgesmeerde (gitaar)sound, die slechts een tikkeltje afwijkt op de twee nummers met Iommi's gitaarmuur. Hier en daar wat blauwe lucht tussen alle beton had wel gemogen.
Een (andere) vriend van me vroeg zich af of er met autotune aan de zang is gesleuteld, een indruk die ik echter niet deel: al in de jaren ’80 werd zijn galmende sound in Oor door Hans van den Heuvel omschreven als “zingend in een vuilnisbak”. Dat ie minimaal is gedubbeld met een chorusachtig effect, hoor ik wel. Een techniek die al vanaf zijn solodebuut (1980) wordt gebruikt en sindsdien is geperfectioneerd.

Mag ik met een boude bewering afsluiten? Dit is een album over een naderende dood. Johnny Cash deed hetzelfde op American IV: The Man Comes around, David Bowie op Blackstar, Leonard Cohen op You Want It Darker. Aan dit rijtje klassiekers kunnen we Osbourne toevoegen. Al is er één verschil. Hij streed weliswaar een doodsstrijd, maar het lijkt erop dat hij extra jaren heeft gekregen. Hij trad zelfs alweer op, ons "God bless you all" toewensend. Naar ik vurig hoop hebben we hem nog lááááng bij ons, net als de vriend die mij gisteren belde.

Ozzy Osbourne - Randy Rhoads Tribute (1987)

4,0
Soms besef je pas wat je mist, als het voorbij is. Mede daarom deze dubbele ode van Ozzy aan diens overleden gitarist. Toch weten we dat Rhoads in 1981 af en toe zwaar genoeg had van de drankgelagen van de zanger en het gedrag dat deze dan tentoonspreidde. Het ontslag van bassist Bob Daisley en drummer Lee Kerslake, kort na het verschijnen van Diary of a Madman beviel hem evenmin, net als het feit dat er van hem werd verwacht mee te werken aan een tributealbum aan Black Sabbath, het latere Speak of the Devil. Rhoads overwoog te vertrekken.

Het noodlottige ongeval zette veel in een ander perspectief. Sindsdien zie/lees/hoor ik Osbourne altijd met grote compassie over Randy Rhoads spreken. Tot op de dag van vandaag. Dat de twee op het podium goed samenwerkten, bewijst dit Randy Rhoads Tribute.
Hierop ligt de nadruk op muziek van het Ozzy-solodebuut Blizzard of Ozz, met inmiddels op bas Rudy Sarzo en op drums Tommy Aldridge. De onbekende toetsenist Lindsay Bridgwater mocht in de coulissen zijn spaarzame bijdragen leveren. Op kant 4 overigens nog tweemaal met Daisley en Kerslake, liveopnamen uit Engeland volgens Wikipedia.

Anders dan in de jaren '70 de gewoonte was op livealbums klinken hier nauwelijks uitgesponnen versies in vergelijking met de studio-opnamen, al ontbreekt een drumsolo niet en worden de studioversies niet gekopieerd: daarvoor was Rhoads te creatief. Zo horen we dertien nummers plus nog een akoestische studiobonus waarop Rhoads Dee oefent.
Diens vloeiende gitaarstijl past goed bij de doorstart die Osbourne maakte, waarin één en ander compacter en lichter klinkt dan voorheen, toen Tony Iommi binnen Black Sabbath de meeste muziek schreef. De drie nummers die van die groep klinken, worden daardoor minder zwart en log, net als Brad Gillis later op Osbournes eerste livedubbelaar zou doen. Enige minpunt is dat ik graag meer van Diary of a Madman had gehoord.
De hoes geeft geen informatie over de opnamen en bandbezetting, maar des te meer ruimte aan de persoon van Randy Rhoads, een uniek talent dat inderdaad veel meer in zijn mars had dan alleen hardrock/metal, zoals vielip al in 2012 schreef. In de brief van zijn moeder Delores die op de hoes staat afgedrukt, noemt ze zijn liefde voor klassieke gitaarmuziek en zijn studieplannen hiervoor.

Mensen die niet genoeg van Rhoads kunnen krijgen zouden eens kunnen luisteren naar de twee albums die hij met Quiet Riot maakte in 1977 en 1978, oorspronkelijk alleen in Japan verschenen en nog altijd moeilijk verkrijgbaar. Gelukkig biedt YouTube enige uitkomst. De composities daarop waren weinig bijzonder, maar het gitaarspel spettert bij vlagen. Zie ook wat Sir Spamalot erover schrijft. Toch hoor ik liever dit Tribute, dat ik met een dikke 8 waardeer.

Ozzy Osbourne - Speak of the Devil (1982)

Alternatieve titel: Talk of the Devil

3,5
In de loop van 1982 werd duidelijk dat zowel Black Sabbath als hun voormalige zanger een dubbellive-elpee zouden uitbrengen. Iets wat het moederschip in de jaren ’70 had verzuimd, met als gevolg het te laat verschenen en bovendien tegenvallende "Live at Last" (1980). Inmiddels twee jaar fan, had ik een deel van de backcatalogus gehoord, zodat ik erg nieuwsgierig was naar beide komende albums.
In 1982 wisten wij fans (uit de papieren tijdschriften) dat Osbourne zijn liveplaat uitbracht vanwege contractuele verplichtingen aan Jet Records, het label van zijn schoonvader. Ook lazen we dat Bernie Tormé (ex-Gillan) de omgekomen gitarist Randy Rhoads had vervangen tijdens de Amerikaanse tournee en op zijn beurt alweer was vervangen door ene Brad Gillis. Deze was van de nieuwe band Night Ranger, die binnenkort zou debuteren en nu dus Speak of the Devil had ingespeeld. Tenslotte leerden we dat deze dubbelaar tijdens twee speciaal voor het album gecreëerde shows was opgenomen.

Ik keek gespannen uit… Toen Speak uitkwam, was Oor positief en ik zowel blij als verontrust. Blij met de setlist, maar met zo’n hoes kon ik niet thuiskomen, dat zouden mijn ouders niet goed vinden… Heb wel diverse malen verlekkerd met de hoes in handen in een platenzaak gestaan. Resultaat: de laatste twijfel werd weggenomen, het werd definitief Live Evil dat ik zou aanschaffen.

Pas via YouTube hoorde ik Speak voor het eerst, decennia later dus. Opvallend is dat Gillis een veel vloeiender stijl heeft en niet poogt de oorspronkelijke partijen van Iommi te imiteren. In de solo van Sweet Leaf doet hij bijvoorbeeld volstrekt zijn eigen ding. Daar kun je over mopperen, maar ik vind het lekker.
Net als het feit dat ein-de-lijk nummers van ná 1973 worden gespeeld, zij het karig: Symptom of the Universe en Never Say Die, twee van mijn grote favorieten. Negen nummers zijn van de eerste drie albums en van Vol. 4 wordt niets gespeeld. Dat laatste is jammer, net als dat Never Say Die langzamer klinkt dan in de studioversie. Desondanks een smeuïge setlist.
Producer Max Norman heeft na de opnamen duidelijk aan de stem van Osbourne gesleuteld: hier en daar klinkt die dubbel, ofwel is er een chorusachtig effect overheen gehaald. De band (naast Gillis: bassist Rudy Sarzo en drummer Tommy Aldridge) klinkt als een geoliede en creatieve machine, zoals het nieuwe slot van Sabbath, Bloody Sabbath laat horen. Al met al een prima album, waarbij de muziek in deze jasjes enige grimmigheid is verloren. Ik kan slechts gissen of ik dat indertijd een probleem had gevonden.

Later las ik op Wikipedia de nodige ontnuchterende details over de totstandkoming, verhalen die in 1982 systematisch van de pers – en dus de fans - waren weggehouden. Onbekend was dat Osbourne het plan voor dit album al begin februari ’82 aan de band had medegedeeld en dat deze mannen weigerden mee te werken aan zo'n "coveralbum", waar ze immers slechts uitvoeringscredits voor zouden krijgen.
In de woorden van Sarzo leidde dit tot Osbournes “worst drinking binges I had ever witnessed”. Beschonken en woedend ontsloeg hij de band en urineerde even later tegen de Alamo, wat hem een boete en veel publiciteit opleverde, passend bij zijn imago van ‘madman’. Eenmaal nuchter kon Osbourne zich niet meer herinneren dat hij de drie had ontslagen... Het leidde ertoe dat zowel Rhoads (voor de tweede maal) als Sarzo besloten om de band na de tournee te verlaten. Toen de gitarist noodlottig om het leven kwam, volgde enige berusting: de bandleden verkeerden lange, lange tijd in rouwstemming.

Ik heb de autobiografie I Am Ozzy (2009) gelezen, maar over het ontslag wordt niet gerept… Ongetwijfeld omdat het beeld moest worden gecreëerd dat de relatie tussen zanger en gitarist altijd heel goed was.
Meer feitjes dus op Wiki, zoals dat Osbourne niet kwam opdagen bij de repetities voor Speak, hetgeen de onvrede bij de vaste bandleden nog eens extra verhoogde; dat een derde show voor dit album zonder publiek werd opgenomen om de producer meer keuze te geven, een sessie waaruit minimaal Sabbath, Bloody Sabbath afkomstig is; dat Osbourne tijdens deze optredens kaal was, iets was misgegaan met waterstofperoxide (las ik indertijd in Oor) of een scheerapparaat (Wikipedia); en dat Sarzo, klaar met Osbournes excessen, inmiddels met Quiet Riot aan een nieuw album werkte.

Ook in 1982 had ik geoordeeld dat dit niet het gehoopte livealbum met Sabbathmateriaal was. Desondanks een goede set die vreemd genoeg nog altijd niet op streaming is te vinden, afgezien van YouTube. Vast iets met rechten en geld; passend bij de financiële motieven voor dit album, ook nu we een dikke veertig jaar verder zijn. Het verkocht in de Verenigde Staten beter dan die van de Sabs. In Engeland was dat juist omgekeerd.
Verder was dit de perfecte reclame voor de nieuwe groep Night Ranger. Najaar 1982 hoorde ik bij (denk ik) BBC Radio 1 hun verslavende oorwurm Don’t Tell Me You Love Me van het debuut Dawn Patrol. Prachtig soleerwerk van Gillis, waardoor ik het extra jammer vond dat ik Speak of the Devil niet kon kopen.

Ozzy Osbourne - The Ultimate Sin (1986)

3,5
Ik herinner me de eerste kennismaking met dit album via Shot in the Dark als een videoclip in een koude winter. Blijkt te kloppen: in januari 1986 ging de single in première. Ozzy Osbourne was áltijd weer in staat met aangename oorwurmpjes te komen en dit was er één, zoals tweede single The Ultimate Sin er ook één zou zijn, eentje die je plotseling voor je uit neuriede.
Nadien leerde ik dat Bob Daisley de meeste teksten had geschreven en gitarist Jake E. Lee de muziek. De eerste is niet te horen op album The Ultimate Sin (wel op bas: Phil Soussan, co-schrijver van de single), de tweede schittert opnieuw; bijvoorbeeld in de solo van het titelnummer met die afwijkende akkoordenreeks en daaronder de rollende basdrums van nieuwe stokkenman Randy Castillo plus zowaar een gruntje van de madman in het slot.
Thank God for the Bomb was in die jaren van Koude Oorlog een geluid dat je niet zoveel hoorde, maar waarin ik me wel kon vinden na jaren van anti-atoombomprotesten.
Soms heeft de meezingbaarheid iets van klapkauwgom: het is dan wel erg popachtig-zoet, zoals het refrein van Secret Loser en Lightning Strikes, waar de coupletten beter zijn.

Mijn überfavootje is Killer of Giants, dit vanwege de opbouw: tokkelende gitaren, deels akoestisch, waarna de toetsen van sessiemuzikant Mike Moran erbij komen en het na een tijdje stevig wordt. Het meest avontuurlijke nummer van de plaat én tot vlak voor uitgave de beoogde titel van het album, aldus Wikipedia.
De productie van Ron Nevison was me iets te volgesmeerd met te weinig ‘hoog’, maar vooral Lee’s gitaarwerk en het ontbreken van zwakke tracks maakten dat goed. En nu weet ik niet anders…

Hierna verliet Jake E. Lee de firma, waar Sharon Osbourne de scepter zwaaide. Volgens Wikipedia werd nooit duidelijk waarom, ik vermoed iets met het financiële beleid van de manager en het weinige respect dat hij kreeg. Mooi dat hij voor dit album wél de credits eruitsleepte, in tegenstelling tot de voorganger.

In retrospect: heb het altijd vreemd gevonden dat hij nooit een hele grote naam is geworden op eigen kracht, met Badlands en later Red Dragon Cartel maakte hij bepaald geen slechte albums. Misschien omdat hij niet per se in de spotlights wil staan? In 2019 liet hij zien welke apparatuur hij gebruikt. Het lijkt me een relaxte vent met één grote passie: de gitaar, niet het imago. Iets dergelijks hoor ik bij collega Craig Goldy, die Lee met complimenten overlaadt rond wat leuke anekdotes.