menu

Hier kun je zien welke berichten BoyOnHeavenHill als persoonlijke mening of recensie heeft gemarkeerd.

Galahad - Empires Never Last (2007)

4,0
Sterke en toegankelijke prog (of neoprog, of progmetal, ik weet het niet precies), een soort harde versie van IQ met als voornaamste troeven een zanger die veel verschillende "stemmen" aankan (hoog en onbepaald in Termination, maar ook met de autoriteit van een Fish in I could be God, en mooi klaaglijk op This life could be my last) en die ook nog eens betekenisvolle teksten uit zijn pen kan laten vloeien (hoewel hij "let me take your hand" maar liever niet zo voorspelbaar op "I'll lead you to the promised land" moet laten rijmen), een gitarist die altijd een vol en warm geluid heeft en een toetsenist die alles fraai ondersteunt met kleurrijke wervelingen, met achter de knoppen bovendien een (co)producer die weet hoe hij alles perfect en gloedvol moet laten klinken.
        Als minpunten wil ik toch aanvoeren dat de twee langste nummers (3 en 4 dus) misschien wel wat meer vlees zouden mogen hebben, zowel qua afwisseling als qua melodische rijkdom als qua solo's; bij mij persoonlijk dwaalt de aandacht bij beide nummers gedurende de tweede helft nog wel eens af. En dat koor op het einde van Memories from an African twin lijkt wel uit een seventies-easy-listening-plaat gesampled, bepaald ongepast, hoewel het dan wel weer fijn is dat ook dáárvan de tekst in het boekje opgenomen is. De twee bonusnummers zijn wel mooi, maar doen ook een beetje gekunsteld aan met hun geforceerde poging om middels een "klassiek" piano-arrangement wat plechtige intensiteit aan de nummers toe te voegen. (Ik ben hier trouwens gekomen via The seasons turn van Lee Abraham, die op zijn soloplaten gitaar speelt maar hier als basgitarist functioneert, hoewel ik heb begrepen dat hij sinds het vertrek van Roy Keyworth "promotie" heeft gemaakt.)

Garth Hudson - The Sea to the North (2001)

4,0
In reactie op mijn enige voorganger kan ik stellen dat Hudson zich daarbij gelukkig in goed gezelschap bevond, want ook Dylans Love and theft en Dream Theaters Live scenes from New York verschenen op "9/11", de laatste zelfs met op de hoes een appel (de "Big Apple") die in brand staat – díé oplage is maar gauw teruggehaald.
        Wat de muziek op deze plaat betreft, lovende woorden van externe auteurs in tekstboekjes dienen altijd met een korreltje zout genomen te worden, zeker wanneer de schrijver zijn protégé aanprijst met formuleringen als "The range of musical styles breaks new ground" met "a broad and deep palette of sounds" op een "virgin frontier with Garth Hudson blazing the trail." Feit is echter dat The sea to the North een plaat is waarvoor al die loftuitingen opgaan, want dit is een volstrekt uniek album waarbij je op sommige nummers inderdaad geen flauw idee hebt welke kant de muziek of het arrangement op zal gaan ("the hapless [arme] listener unsure of what lies around the next bend", All Music Guide). Jazz, rock & roll, country, warme geluiden met een ambient-atmosfeer, een enigszins onheilspellend pomporgel, tablas, fluisterzang van Hudsons vrouw Maud, een accordeon, een elektrische sitar en een "explosion designed by Levon Helm", ze komen allemaal voorbij op lange stukken die nergens op lijken maar ook nooit ontsporen. Bijzondere, bizarre, sfeervolle, folky jazzy muziek, eindigend met een amper herkenbare cover van de Grateful Deads Dark star en een ontroerend akoestisch pianostuk waarbij je Hudson na ongeveer 25 seconden een paar keer duidelijk hoort zuchten (zeg maar blazen) van concentratie. Moeilijk om iets zinnigs over dit album te zeggen, maar wie geïnteresseerd is in een aparte muziekervaring moet hier zeker eens naar op zoek. (Op YouTube kan ik er geen nummers van vinden, maar bij de recensie op allmusic.com kun je korte fragmentjes van de nummers horen – niet erg bevredigend, maar dan heb je in ieder geval íéts van een indruk.)
        Overigens, bij Pete Townshends Empty glass viel het me op dat de speelduur van de eerste vijf nummers (vinylkant 1) zonder uitzondering steeds korter wordt, terwijl de speelduur van de laatste vijf nummers (vinylkant 2) dan juist weer zonder uitzondering steeds lánger wordt. Zo weerspiegelt die plaat qua speelduur van de nummers in feite een zandloper, een "hourglass". Ik heb me altijd afgevraagd of dat opzet was, net zoals ik me bij The sea to the North afvraag of het opzet is dat èlk nummer korter is dan z'n voorganger...

Gary Myrick & The Figures - Gary Myrick & The Figures (1980)

2,5
Ooit is deze plaat door mij uit een één-gulden-bak getrokken in de hoop dat het hier dan eindelijk zou gaan om die totaal obscure plaat die onverwachts van wereldklasse zou blijken en mij daarmee in mijn vriendenkring de onaantastbare status zou verschaffen van een kenner die er een neusje voor heeft. Well... I was half right, met name voor wat het obscure betreft. (Eerste stem op MusicMeter! Eerste bericht op MusicMeter!)
        De Figures zijn een band (bassist, drummer en pianist/organist) opgetrokken rondom zanger/gitarist/songschrijver Gary Myrick, en in 1980 hadden ze een klein radiohitje met She talks in stereo. Het album werd echter niet opgepikt door het publiek, en het is duidelijk waarom: Myrick lijkt geïnspireerd te zijn door puntige agressieve punkpop à la Joe Jackson, maar hij mist het vermogen om de bijbehorende klassenummers te schrijven, en zijn enigszins dunne stem heeft ook niet de juiste "snottiness" om zijn galspuwerij over "she wants to be a model" en "party girls" overtuigend te laten klinken. Met zijn gitaarspel is absoluut niets mis (hetgeen verklaart waarom hij hierna een lucratieve carrière als sessiegitarist voor onder anderen Jackson Browne, Bonnie Raitt, Brian Wilson en Stevie Wonder kon hebben), en zijn lekkere gitaarlicks vormen dan ook de belangrijkste troef op dit album, maar de voornamelijk middelmatige composities doen de plaat zoals gezegd min of meer de das om, en de degelijke band kan de muziek verder ook niet naar een hoger plan tillen.
        Myrick laat duidelijk zien waar zijn inspiratie vandaan komt, met powerpop op Living disaster, some white boy reggae op You en (voor wat "street credibility") een cover van Ray Davies' Who'll be the next in line?, maar het afsluiten met een soort poor man's Bruce Springsteen-nummer als Deep in the heartland ("Where is that girl? / Somewhere lost in the city") geeft al aan dat hier de finesse ontbreekt. "She is a party girl / Living in a paperdoll world", dat zou Joe Jackson niet uit z'n pen krijgen.
        Twee nummers springen erbovenuit : het al eerder genoemde She talks in stereo (met een simpele riff die na één keer horen al niet meer uit je muzikale brein weg te branden is) en het hypere She's so teenage dat helemaal nergens over gaat maar wel een heerlijke drive heeft. De rest is sympathiek maar gewoon te middelmatig, met een hoes die zo te zien opzettelijk pseudo-DIY is maar evengoed spuuglelijk. (In 2009 op CD uitgegeven door Wounded Bird, met als bonustracks negen live-versies van de albumtracks, zodat de studioplaat nu in feite in z'n geheel bijna twee keer voorbijkomt zonder dat de live-versies nieuw licht op het materiaal werpen.)

Gavin Friday - Adam 'n' Eve (1992)

4,0
Voor mijn gevoel iets toegankelijker dan Each man kills the thing he loves : minder nummers, een kortere speelduur, poppier arrangementen, wat meer up-tempo-nummers ter afwisseling, en vrij aanwezige achtergrondzang. Wat dit album echter gemeen heeft met z'n voorganger is het hoge niveau van de composities, de zeer gedetailleerde en zorgvuldige arrangementen en Gavin Friday's superbe zang; zijn platen zijn zó apart en eigenzinnig dat ik wel eens geneigd ben om dat te vergeten, maar bovenal is hij een fantastische zanger met een stem waarmee hij heel veel kanten opkan. Ik heb Adam 'n' Eve altijd een fractie minder dan Each man kills gevonden, maar bij deze na jaren hernieuwde kennismaking kom ik daar toch een beetje van terug, vooral vanwege de intense warmte van de hoogtepunten (voor mij naast de twee openingsnummers ook The big no! no! en Where in the world).
        Wat die achtergrondzang betreft, van een galmende vrouwenstem ben ik nooit zo'n liefhebber geweest, maar van Maria McKee kan ik dat op de een of andere manier goed hebben (ook op haar soloplaten uit deze tijd), en zij zorgt er mede voor dat de twee nummers met haar bijdrage tot mijn favorieten op dit album behoren. Ironisch genoeg ben ik van de Turtles altijd een enorm groot liefhebber geweest, zowel van hun platen als van hun geweldige zang, maar de achtergrondzang van Mark Volman en Howard Kaylan (hier tot twee maal toe Kaylin genoemd) vind ik dan juist weer níét zo geslaagd bij de twee nummers waarop zij meedoen.
        Grappig dat mijn voorganger brandos Low noemt, want op Saint Divine hoor je een mondharmonica waarvan ik me steeds afvroeg aan welke ándere plaat hij me doet denken, totdat ik besefte dat dat A new career in a new town was, van, precies, Low. (Even in het boekje van Adam 'n' Eve kijken: op Saint Divine wordt er helemaal geen gebruik gemaakt van een mondharmonica – het zal wel een gitaareffect zijn. Grappig.)

Gavin Friday - Shag Tobacco (1995)

2,5
Moeilijk om hier wat over te zeggen. Friday lijkt hier meer te leunen op elektronica, atmosfeer en zijn suggestieve stem dan op echte composities en melodieën, en dat levert in mijn optiek wat te veel vormeloosheid op. Indertijd kon ik hier nog wel enthousiast over zijn, maar terwijl Friday’s eerste twee soloplaten na jaren van stofvergaren bij mij als het ware met een nieuw elan weer tot leven zijn gekomen, hoor ik hier nu teveel pose en te weinig songs in. Veel nummers hebben ook een melodie die op twee akkoorden lijkt voort te borduren en gaan dan ook nog eens te lang door, zoals Angel en Kitchen sink drama die allebei eigenlijk al na 4½ minuut afgelopen zijn maar dan toch nog tot zes volle minuten opgerekt worden. De nummers met een echte kop en staart of met op z’n minst een pakkend refrein (zoals Dolls, You and me and World War Three en My twentieth century) zitten op het niveau van de vorige platen, maar aan de rest zit voor mij te vaak te weinig vlees. Zoals gezegd was ik hier in 1995 nog wel enthousiast over, maar het is vermoedelijk ook niet voor niets dat ik Friday na Shag tobacco uit het oog ben verloren (of beter gezegd: heb laten glippen).

Gavin Friday & The Man Seezer - Each Man Kills the Thing He Loves (1989)

4,0
In het boekje van mijn CD zit een een oud toegangskaartje. De tekst op de ene kant is nog helder en zeer duidelijk leesbaar: reclame voor Digital Computers die het indertijd mogelijk maakten om bij 12 Amsterdamse kassa's kaartjes te kopen "voor alle 10 KASSADIENST theaters." Op de andere kant van dat kaartje kan ik nog nèt lezen: "Koninklijk Theater Carré / Gavin Friday and Man Seezer / Popconcert / Zo 25 mrt 90 20:15 f32,50".
        Groot is de verleiding om in dit enorme verschil tussen de duidelijke computer-reclame op de ene kant en de bijna vergane inkt van de aankondiging op de andere kant de symbolische overwinning van het synthetische en kunstmatige digitale tijdperk op het ambachtelijke en kunstzinnige analoge kunstwerk te zien. Feit is echter dat de plaat van Gavin Friday en zijn kompaan enerzijds zèlf kunstmatig is, want flirtend c.q. associaties oproepend met grote kunstvormen uit het verleden (Wilde, Brel, Weimar), maar dat hij aan de andere kant tegelijkertijd zeer warmbloedig en uiterst springlevend is. Ik had dat misschien niet verwacht, want zo enthousiast als ik indertijd over deze plaat was (in 1989 stond hij op nummer 1 in mijn top-10 van dat jaar), zo weinig heb ik hem de afgelopen twintig jaar gedraaid (toen ik vijf jaar geleden voor MusicMeter een top-30 over de jaren 80 opmaakte stond hij daar niet eens in). Vrijwel alle composities staan echter nog fier overeind, de arrangementen zijn afwisselend en vaak met lekker schurende gitaarpartijen, Friday zingt weliswaar zeer theatraal maar ook altijd functioneel en binnen de grenzen die de nummers zelf hebben gesteld, en de donkere emoties die hij hier aansnijdt zullen vermoedelijk pas mèt de mensheid uitsterven.
        Springlevend dus, meer dan je kan zeggen van Digital Computers (in 1998 overgenomen door Compaq, dat later zelf weer in Hewlett-Packard opging). Om nou te zeggen dat dat een overwinning van het analoge op het digitale is, nou nee (ik draai niet de LP maar de CD, schrijf dit bericht niet met de hand maar op een PC, en publiceer het niet op papier maar online), maar gelukkig is dat minder belangrijk dan dat ik deze sublieme zanger weer helemaal opnieuw ontdekt heb.

Gazpacho - Night (2007)

3,5
Prachtige plaat, maar af en toe ook wel wat veel van het goede: die lang aangehouden drie-akkoorden-reeks in het openingsnummer gaat voor mij bijvoorbeeld wel wat èrg lang door. Dat is natuurlijk ook precies de bedoeling, en het trance-effect onderken ik ook wel, maar op een gegeven moment schiet het voor mij zijn doel voorbij en zijn de vloeiende overgangen in het arrangement niet meer voldoende om de volle zeventien minuten boeiend te houden, zeker in combinatie met de soms overdadig dramatische stem van de zanger (het compactere Valerie's friend bijvoorbeeld spreekt mij veel meer aan). Een mooie plaat vol fraaie sfeerstukken waarvan ik de klasse zeker zie, maar waar voor mij persoonlijk te weinig beweging in zit.

Gene - Olympian (1995)

4,0
Tja, net als de Housemartins en James altijd meteen genoemd als kopieën van die ene band uit Manchester, maar ik vind dit ook uitstekend op zichzelf kunnen staan. Sympathieke stem, mooi gitaarspel, lekkere produktie, uitstekende melodieën, samen een prima album.

Gene Clark - Echoes (1991)

4,5
Ik sluit me geheel bij bovenstaande schrijvers aan. Ja, Early LA sessions had ik ook op vinyl, en ik ben ook nog steeds niet helemaal gewend aan de mixen van déze uitgave, maar we moeten het er maar mee doen, blij dat de nummers überhaupt op CD zijn verschenen. En zo hebben we toch maar mooi Elevator operator weer terug (hoewel het ook weer geen wonder was dat Clark het uit overwegingen van kwaliteit van Early LA sessions afliet). De Byrds-nummers zijn een overbodige bonus (want ik neem aan dat de meeste mensen die al kenden van de eerste twee platen van de Byrds), maar The French girl en Colombe zijn wel erg leuk.

Gene Clark - Firebyrd (1984)

Alternatieve titel: This Byrd Has Flown

3,0
Eigenlijk had ik hier een faux-naif-recensie over willen schrijven: "Deze veelbelovende singer-songwriter... [...] Feel a whole lot better is net zo'n heerlijk sixties-popdeuntje, alleen klinkt dat koortje nogal vlak, alsof ze slaafs iemand anders nazingen... [...] en dan die mysterieuze refreinregel This time the raven is not silver, this time the raven's blue in dat slotnummer..." Maar uiteindelijk besloot ik toch dat Gene Clark beter verdient. Maar verdient ook dit álbum beter? (Wat het in ieder geval sowieso al verdient is een mooiere verpakking, want net als heartofsoul heb ik de re-release van Hudson Canyon Records uit 1994 met een fantastisch lelijk oranje hoesje.)
        Ik heb deze plaat altijd gemeden: zo'n zouteloze titel en dan nog covers van twee van de grootste hits van de Byrds, dat is duidelijk een gênante poging om via re-recordings uit het verleden je vastgelopen carrière weer op de rails te krijgen, en dat maakte mij huiverig voor een beschamend produkt. Nu ik deze echter goedkoop tegenkwam kon ik hem toch niet laten staan, en hij valt me eigenlijk reuze mee. Godzijdank geen synthesizers, dameskoortjes, drumcomputers of strijkers, en sowieso geen enkel nummer waarvan de tenen gaan krommen, hoewel ook niet alles van de bovenste plank is: Feel a whole lot better (hier zonder I'll) is een totaal overbodige cover, If you could read my mind is een prima versie van een nummer dat in Gordon Lightfoots originele versie helaas al perfect was, en Tambourine man (hierzonder Mr.) is een sterke alternatieve en melodisch licht afwijkende versie die op een mooie pianopartij leunt, maar dat helaas ook een vijf noten tellend aflopend gitaarloopje bevat dat een keer of dertig herhaald wordt, en als dat loopje je eenmaal opvalt (zoals bij mij het geval is) word je daar helemaal krankzinnig van.
        De hoofdmoot van deze plaat bestaat echter uit diverse degelijke uptempo-popnummers en country-getinte ballades waar niemand zich voor hoeft te schamen maar die ook niet echt goed zijn, met twee positieve uitschieters, Clarks eigen Rain song en Thomas Jefferson Kaye's onheilspellende Vanessa ("...get your gun..."), uitgevoerd door een redelijk competente band (maar met vrij fantasieloos drumwerk), en gezongen door een man wiens stem gelukkig nog altijd die heerlijke knik heeft. Dus al met al absoluut geen album dat op het niveau van zijn klassieke seventies-platen kan staan, maar ook geen beschamend produkt dat eigenlijk niet in mijn rijtje Gene Clark-platen thuishoort. We doen het er maar mee.
        (Overigens is er van dit album in 1995 een uitgebreidere versie verschenen onder de titel –daar is die woordspeling weer– This Byrd has flown, met drie extra nummers en uitgebreide liner notes van Andy Kandanes, drummer en medecomponist van drie tracks op deze plaat.)

Gene Clark - Here Tonight (2013)

Alternatieve titel: The White Light Demos

4,0
Ik sluit mij geheel bij de vorige spreker aan. Mooi ook om te horen dat het fraaie gitaarspel op White light niet alleen voor rekening van Jesse Ed Davis en/of overdubs komt, maar dat Clark op zijn "eenvoudige" akoestische gitaar ook zelf over een warm en rijk gitaargeluid blijkt te beschikken. De plaat leunt natuurlijk mede op de muzikanten, maar op deze demo's is te horen dat het toch heel duidelijk Clarks "visie" is.

Gene Clark - No Other (1974)

5,0
Tot mijn verbazing zie ik dat hier nog niets over geschreven heb. Merkwaardig, want Gene Clark heeft mij toch een groot deel van mijn leven begeleid (op mijn "wandeling des levens", niet als backup musician bedoel ik natuurlijk, hoewel ik tegen dat laatste ook geen bezwaar zou hebben gehad).

Vooraf moet ik zeggen dat ik deze plaat heb leren kennen toen het nog gewoon "een plaat van Gene Clark" was en er nog geen reputatie van cocaine-fueled cult masterpiece aan kleefde. Natuurlijk vielen me wel een aantal verschillen met White light op: de arrangementen waren uitgebreider, de koortjes aanweziger en de nummers vooral aanzienlijk lánger (bijna 5½ minuut in plaats van bijna 4, met dank aan de 8'10 van Some misunderstanding). Maar al die verschillen wogen voor mij niet op tegen de overeenkomsten: Clarks warme stem, zijn introspectieve teksten, de uitgebalanceerde arrangementen en de sterke nummers. (Okee, hoe Clark er op beide hoezen uitzag verschilde ook wel.)

Pas toen ik ouder werd begon ik te horen dat er een aantal dingen niet "klopte", en dat je op een plaat van iemand die je ergens tussen de country en de folk zou kunnen rangschikken niet per se elektrische piano's, cello's en psychedelica zou verwachten. Maar ja, dat zijn de voordelen van de jeugd, ik accepteerde toen platen zoals ze waren, niet zoals ik dacht dat ze zouden moeten zijn, dus afwijkingen van de norm nam ik voor zoete koek aan. Jammer, dat verlies van die onschuld, ook bij muzikanten (zouden de latere Eagles ooit nog zo'n bizar en eclectisch maar vooral ontzettend leuk nummer als Earlybird hebben kunnen opnemen?).

Ik zou over deze plaat gemakkelijk pagina's vol kunnen schrijven, maar wat mij nú vooral aanspreekt is het feit dat er sommige "unieke geluiden" op staan die ik eigenlijk nog nooit eerder ben tegengekomen. Voorbeeld: toen ik Grandma's hands van Bill Withers voor het eerst draaide hoorde ik daar een bepaald gitaargeluid in dat me héél bekend voorkwam, maar ik kon het niet plaatsen. Ik heb er toen een paar dagen mee rondgelopen, en plotseling wist ik het: dat gitaargeluid deed me ontzettend denken aan de gedempte "bluesy" loopjes van Stephen Stills op de tweede helft van het titelnummer van Déjà vu. Eureka! Toen pakte ik het boekje van de CD van Bill Withers er eens bij, en wie speelde daar mee. . .

Kortom, dat gitaargeluid was zeer apart en echt helemaal iets eigens "van" Stills (voor míj althans, andere luisteraars kennen het misschien wel van vele andere platen van ook andere gitaristen dan Stills). Ontzettend knap eigenlijk als je zo'n geluidje kunt produceren dat met jou persoonlijk verbonden raakt en dat helemaal bij jóú hoort (andere voorbeelden zijn voor mij het gitaargeluid van Mark Knopfler, of dat van The Edge, en natuurlijk de fretloze bas uit de jaren 80 van Mick Karn en Pino Palladino).

Ook op No other staan een paar van die geluiden, bepaalde atmosferische eigenaardigheden die me opvallen omdat ik besef dat ik die eigenlijk nog nooit op welke plaat dan ook heb gehoord. (Nogmaals, dit geldt alleen voor mij, andere luisteraars trekken mischien meteen een heleboel platen met vergelijkbare geluiden uit de kast. . .) Dat zijn bijvoorbeeld het "rare" gitaargeluid van de gitaarsolo's op Silver raven (Martin, is dat de onvolprezen Jesse Ed Davis?) die klinken alsof ze eigenlijk achterstevoren zijn opgenomen, of alsof er phasing overheen is gegaan, of welke al dan niet obscure techniek dan ook - ík vind het in ieder geval sprookjesachtig mooi, en als ik ooit op een andere plaat een vergelijkbare solo zou horen weet ik zeker dat ik meteen zou denken: hee, díé jongen heeft goed naar No other geluisterd!

En de vergelijkbare solo op ongeveer 4'30 van Some misunderstanding is natuurlijk even prachtig, met dat bed van piano, bas en orgel (en misschien heel subtiel nog wel meer instrumenten). Dan begint Clark weer te zingen: "Now I see that in my vision. . ." en dan valt er een prachtige viool in, met een geluid dat veel "scherper" is dan ik ooit ergens heb gehoord - ook weer uniek. En dan die eindsolo (ditmaal niet van Jesse Ed Davis volgens het boekje). . . Hoe subtiel kan een slide klinken?

Andere gevallen van "uniciteit" zijn de combinatie van elektrische piano (of is dat een synthesizer?) en gitaar op het titelnummer, en evenzo dat bizarre koortje bij de laatste passage: "that you don't want no othaaaaaaah", en natuurlijk de manier waarop het koortje boven de begeleiding zweeft bij de "When I'm feeling high. . ."-passage op Strength of strings. Ik zou ook de wah-wah-solo op het einde van From a silver phial willen noemen, maar misschien is die niet zozeer uniek alswel "alleen maar" briljant en perfect passend.

Maar het beste voorbeeld van die unieke geluidsplaatjes is voor mij Lady of the North. Zoals Johnny Rogan in zijn liefdevolle CD-boekje schrijft: "Piano, violin, wah wah guitar and cello interfuse until you start hearing instruments that aren't even there." In feite dus vier gewone herkenbare instrumenten, maar wat ze samen en door elkaar heen spelend laten horen (eerst na 2'05, dan na 4'10, dan na het valse einde) is een geluidsbeeld dat zó uniek is dat ik het nooit ergens anders heb gehoord.

Als ik er tenslotte één favoriet nummer uit zou mogen lichten, dan is dat Some misunderstanding. Bij White light prees ik Where my love lies asleep "vanwege de durf om na de slotakkoorden van elk couplet de muziek te laten 'ademen', niet op te vullen met een solo of blazers maar enkel de eenzame nootjes van een akoestische gitaar te laten klinken." In zekere zin geldt datzelfde voor Some misunderstanding, waar Clark elke regel tot z'n maximale elasticiteit durft op te rekken (met dank aan zijn stem die hij hier op de hoogste "wegsterf-en-terugkom-en-wegsterf"-stand zet, ik weet ook niet hoe ik die techniek anders moet noemen of omschrijven, technische bagage ontbreekt mij hier). Het gevolg is dat een nummer met slechts drie coupletjes opgerekt wordt tot meer dan acht minuten zonder dat ik echter het idee krijg dat het nou een ontzettend làng nummer is. Dank ook aan Bill Cuomo en zijn magische "Rheem organ", een waarlijk zalvend geluid dat ik met niets anders dan het "Lowry organ" van Garth Hudson op Northern lights - southern cross van The Band durf te vergelijken.

Lul ik teveel? Dat krijg je ervan wanneer je je waagt aan een plaat met meer persoonlijke associaties dan je kunt opschrijven. Nou vooruit, één persoonlijk detail dan nog. Een jaar lang had ik een relatie met iemand, maar toen begonnen we ons toch af te vragen of we wel met elkaar wilden doorgaan. Onafhankelijk van elkaar dachten we daarover na, en na een paar dagen piekeren draaide ik bij toeval dit album en hoorde ik opeens Gene Clark zingen: "The longer you're in one place, the harder it is to leave." De volgende dag had ik het uitgemaakt. Natuurlijk had The true one mij er niet toe aangezet om het uit te maken, ik denk zelf dat ik onbewust al tot die beslissing neigde, en op dat moment maakte dat éne zinnetje duidelijk welke kant ik eigenlijk op wilde - als ik op dat moment een nummer met de strekking van Let's stick together had gedraaid had me dat er ongetwijfeld niet toe aangezet om toch maar door te gaan, die éne zin was gewoon de catalyst. Maar popmuziek heeft zelden directer in mijn leven ingegrepen.

Voor wie tot hier is gekomen, dank voor de aandacht.

Gene Clark - Roadmaster (1973)

5,0
Ach jongens, wat is dit toch mooi. Eind jaren 70 op vinyl bij Elpee aangeschaft, zonder te weten dat dit internationaal gezien een curiosum is. Blij dat ik hem inmiddels ook op CD heb. Persoonlijke favoriet is de beschaafde swing van Full circle song, maar inderdaad is eigenlijk alles sterk, en ik sluit mij geheel aan bij de meningen van Poles Apart en Droombolus hierboven.

Gene Clark - Two Sides to Every Story (1977)

4,0
Altijd een wat mindere plaat van GC gevonden, maar nu ik hem weer eens draai vraag ik me waarom eigenlijk. Een reden kan ik niet geven, gewoon een fraai album. Misschien dat de nummers op de tweede helft van het album (vinylkant 2) af en toe wat te lang doorgaan, maar kant 1 is ijzersterk (ja, zelfs nu ik het origineel van Kansas City Southern heb leren kennen waardeer ik de nieuwe versie nog steeds). In the pines is ook pure magie, een uptempo-arrangement dat Clark met zijn hemelse stem toch een melancholieke uitstraling weet te geven. Lonely Saturday is mijn snikkende favoriet.

Gene Clark - White Light (1971)

Alternatieve titel: Gene Clark

5,0
Ik ken deze plaat al vanaf halverwege de jaren 70, en ik vind deze versie van Tears of rage nog altijd beter dan die van The basement tapes of Music from Big Pink. (Mocht iemand zeggen dat dat alleen maar komt omdat ik Clarks versie toevallig het eerste heb gehoord, dan moet ik zeggen dat dat een argument is dat ik helaas niet kan weerleggen, maar ja, zo werkt het nou eenmaal.) En toen ik de Dire Straits voor het eerst hoorde (via hun titelloze debuutalbum) moest ik meteen aan Jesse Ed Davis' sublieme gitaarsolo op het einde van 1975 denken: daar heeft Knopfler natuurlijk de mosterd vandaan.

Mijn persoonlijke favoriet is een nummer dat hier door niemand wordt genoemd: Where my love lies asleep, ook vanwege de durf om na de slotakkoorden van elk couplet de muziek te laten "ademen", niet op te vullen met een solo of blazers maar enkel de eenzame nootjes van een akoestische gitaar te laten klinken. (En hoe: kristalhelder, dat was op de prachtig klinkende vinylplaat al zo.)

Jarenlang heeft deze plaat in mijn elpee-top-10 aller tijden gestaan. Dat is nu niet meer het geval, maar hoewel nu dus minder intens zal de liefde voor het verzamelde werk van deze man nooit voorbij gaan.

Gene Vincent - Bluejean Bop! (1956)

4,0
Kijkend naar de credits zie ik dat de stevige helft van dit album (alle "oneven" nummers) uit eigen werk van Vincent en zijn band of uit nieuwe composities bestaat, en in het uitstekend verzorgde boekje bij mijn AfterHours-CD wordt verteld dat Capitols A&R-employé Ken Nelson verantwoordelijk was voor de andere helft. Helaas koos Nelson niet voor nieuwe composities of voor erkende krakers van progressieve tijdgenoten als Little Richard of Chuck Berry, maar kwam hij aanzetten met een stapel afgezaagde showtunes uit het verre verleden (het slotnummer stamt zelfs uit een muzikale revue uit 1913). En daar wringt de schoen een beetje, want tegenover opwindende nummers als Jump back honey jump back, Bop Street (inclusief dialoog tussen de bandleden) en het titelnummer steken bedaagde semi-klassiekers als Jezebel, Ain't she sweet en het Mills Brothers-succes Up a lazy river wel een beetje bleekjes af.
        Gelukkig is die melige helft niet voldoende om de plaat als geheel te torpederen, want in zijn hoedanigheid van producer is Nelson niet in de verleiding gekomen (of er in ieder geval niet voor bezwéken) om bijvoorbeeld Wedding bells van stroperige strijkers te voorzien of Up a lazy river met het Urker Mannenkoor op te leuken. Zo mag Cliff Gallup ook op die semi-ballades gewoon lekker twangy gitaarspelen, houdt Vincent in zijn zang keurig het midden tussen een gemeende croon en een ironische snik, en is het geluid van de band net zo helder en bijna ruisend als op de rockabilly-tracks. En om die laatste nummers gaat het natuurlijk toch – en daarop laten Vincent en zijn Blue Caps de groeven behoorlijk stomen, of je het nou rockabilly of rock of rock 'n' roll noemt. Heerlijke, opzwepende, vrolijk-makende, opwindende feestnummers, een tijdloos genoegen uit de oertijd van de rock 'n' roll. Als je het zo hoort moet Vincent in topvorm een serieuze concurrent voor Elvis zijn geweest en met de rest van zijn tijdgenoten moeiteloos hebben meegekund, maar naar ik heb begrepen ging het al spoedig hierna bergafwaarts met zijn carrière, min of meer tegelijkertijd met het definitieve vertrek van Gallup.
        Beluisterd zoals gezegd op een CD van AfterHours, met daarop tevens Vincents tweede LP Gene Vincent & the Blue Caps plus de A- en B-kantjes van vier niet op officiële albums verschenen singles uit 1956 en 1957 (inclusief Vincents grootste hit, het briljante Be-bop-a-lula). Uitstekend geluid met alle ruimte voor Vincents sensuele en suggestieve stem en Cliff Gallups twangy gitaar, en ook nog eens prima geannoteerd.

Gene Vincent - Gene Vincent and His Blue Caps (1957)

4,5
Een wat consistenter geheel dan Vincents debuut, eenvoudigweg omdat hier minder ballades en traditionals op staan, terwijl de up-tempo-rockabilly-nummers en de stevige rockers hier net zo fel klinken. Hoogtepunten zijn voor mij Pink Thunderbird met de grappige inventarisatie van alles dat Vincent zijn meisje aanbiedt (van de auto uit de titel via een huis, een jacht en een vliegtuig tot een kudde loeiende koeien), het bijna spookachtige Blues stay away fom me, en het geweldige Cat man waarop Vincent waarschuwt voor een gevaarlijke ladies' man ("C is for the crazy hairdo that he wears around / A is for the arms that he'll sneak around your waist / T is for the taste of the lips that belong to you / Cat Man, CAT MAN! Yeah..."). Een sensuele stem, prima composities, een perfecte kale produktie en de knetterende "twangy" gitaarpartijen van "Galloping" Cliff Gallup – deze plaat bevat alles wat de vroege rock & roll zo spannend maakte.
        Beluisterd op een CD van AfterHours, met daarop tevens Vincents eerste LP Bluejean bop! plus de A- en B-kantjes van vier niet op officiële albums verschenen singles uit 1956 en 1957 (inclusief Vincents grootste hit, het briljante Be-bop-a-lula). Uitstekend geluid met alle ruimte voor Vincents sensuele en suggestieve stem en Cliff Gallups gitaar, en ook nog eens prima geannoteerd.

Gene Vincent - The Screaming End (1997)

Alternatieve titel: The Best of Gene Vincent and His Blue Caps

4,5
Bij de All Music Guide is dit Gene Vincents "Album Pick", dus volgens AMG zijn beste of meest representatieve album of de plaat waarmee je bij hem het beste kunt beginnen. Van de 20 nummers hier zijn er 5 afkomstig van Vincents eerste plaat Bluejean bop! (1956), 7 van zijn tweede plaat Gene Vincent & his Blue Caps (1957) en 8 van niet op elpee verschenen singles uit 1956 en 1957. Kortom, dit fungeert eigenlijk als een soort best-of van zijn vroegste (en beroemdste) periode. Feitelijk kun je net zo goed beginnen met de AfterHours-CD met daarop Vincents eerste twee elpees in hun geheel plus de A- en B-kantjes van zijn eerste vier singles, dan heb je daarop al 17 van de 20 nummers van The screaming end. Hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat dít een compilatie met geweldige muziek is.

Genesis - ...And Then There Were Three... (1978)

3,5
Een logische en weloverwogen stap richting kortere songs met klassiekere structuur, en kwalitatief niet veel minder dan z’n voorgangers, zeker niet wat betreft kant 1 waar mijn drie aangevinkte nummers (Undertow, Snowbound en Burning rope) op staan. De tweede helft vind ik wel wat minder, met bijvoorbeeld het flauwe ritme van Deep in the motherlode en de taaie synthesizersolo van The lady lies, maar ook daar wordt het nooit echt slecht, en sowieso klinkt het allemaal als een klok dankzij de overtuiging van met name toetsen en drums en de assertiviteit van de zang – een nummer als Ballad of Big stelt niet zo veel voor, maar het krachtige orgel en de power van het drumwerk maken er toch iets bijzonders van. Voor mij als liefhebber-van-Genesis-oude-stempel hoort deze plaat zeker nog in het klassieke rijtje thuis.

Genesis - A Trick of the Tail (1976)

4,0
Niets dan loftuitingen deze laatste twee pagina's, en ik sluit me daar bij aan. Misschien dat het overgebleven kwartet wel eens twijfelde over de nieuwe richting, maar dat is aan de muziek niet af te horen: de composities zijn zorgvuldig opgebouwd, de arrangementen zijn gedetailleerd met in meerdere gevallen een prachtige climax (met name de eerste drie nummers en Ripples), de uitvoeringen zijn boordevol overtuiging, de sound is warm en de verpakking is verrukkelijk. Of ze zich nu wilden onderscheiden van de periode-Gabriel, of dat ze de druk van de tijdgeest voelden, of dat de platenmaatschappij om een iets eenvoudiger geluid vroeg, of dat Collins nu een groter stem in het geheel kreeg, of dat dit gewoon de evolutie van de band was, het valt niet te ontkennen dat dit een op alle fronten geslaagd werkstuk is dat zelfs de grootste scepticus na het vertrek van Gabriel zal hebben overtuigd.
        En toch, en toch... er kleeft een soort perfectie aan de plaat die in de plaats van de grilligheid en de onvoorspelbaarheid is gekomen, en het bizarre en beangstigende dat aan sommige vroegere Genesis-platen kleefde is opeens ver weg. Collins zingt uitstekend, maar ik mis het suggestieve en soms knauwende van Gabriel en het unheimische en verontrustende van Foxtrot en Selling England. Daar kan deze incarnatie van Genesis verder weinig aan doen, maar het verklaart waarom dit album me minder dierbaar is dan eerder werk van deze band terwijl het muzikaal feitelijk op dezelfde hoogte staat.

Genesis - Foxtrot (1972)

5,0
De eerste Genesis-elpee waar ik echt helemaal niets op aan kan merken: er zit niet alleen geen enkele zwakke plek op, maar het bevat eigenlijk ook alleen maar "beste nummers". Toen ik Foxtrot leerde kennen had ik wel het idee dat Supper's ready eerder een verzameling losse tracks was dan één organisch gegroeide compositie (en daarmee bedoel ik niet denigrerend "knip-en-plakwerk" maar eerder verschillende compositorische benaderingen binnen een groter kader), maar ik heb het inmiddels al zó vaak gedraaid en de individuele delen zijn zó sterk dat dat toch al minimale bezwaar inmiddels reeds lang is verdween.
        Het emotionele hoogtepunt van de plaat ligt voor mij bij een bepaald punt op Can-utility and the coastliners : bij "Far from the north" valt de hele band in en heb ik al een ogenblik waarop ik besef dat ik gedurende de hele voorgaande passage mijn overdrachtelijke adem heb ingehouden, maar twee regels later (bij "The waves surround...") lijkt de bas nog íéts lager en dieper mijn middenrif binnen te dringen en stokt mijn adem helemáál. En dan moet het orgel van Tony Banks bij "Where they fell" nog komen...
        Eén van die perfecte prog-platen waarop alle zijsprongetjes en rare overgangen en soms verontrustende teksten langzaam maar zeker steeds logischer worden zonder echter ooit vanzelfsprekend te worden. Van Genesis sla ik Selling England persoonlijk nog wat hoger aan, maar op Foxtrot heeft deze symfonische zwaan zijn vleugels reeds in alle glorie gespreid.

Genesis - From Genesis to Revelation (1969)

Alternatieve titel: The Original Album

3,5
Zoals al door iedereen gezegd heeft dit nog maar weinig te maken met de "grote" Genesis (een periode die voor mij begint met Trespass en eindigt met ...and then there were three), maar toch vind ik ook dit een heerlijk album, mooi passend in de psychedelische pop-traditie van de Moody Blues en Cressida, af en toe behoorlijk romantisch maar altijd met een goed gevoel voor melodie en drama. Als Genesis nooit meer een plaat had gemaakt zou dit album een paar decennia later wellicht herontdekt zijn als een vergeten pareltje uit de sixties.
        Beluisterd in een release van het betrouwbare Repertoire Records uit 2014, met naast de dertien nummers van het oorspronkelijke album nog de A- en B-kantjes van drie monosingles, niet heel veel verschillend van de tracklisting hierboven. Het boekje bevat een aardig essay van Chris Welch plus de oorspronkelijke hoestekst van Jonathan King, en op de hoes houdt The serpent de wereldbol (in de vorm van een appel inclusief steeltje) met opengesperde bek in een wurggreep. Mooie remaster met een aangenaam geluid, hoewel het enigszins troebele geluid van de oorspronkelijke produktie natuurlijk blijft overheersen (en dat is er gedeeltelijk ook de atmosferische charme van).

Genesis - Live (1973)

3,5
Het is de vroege Genesis en dus al bijna per definitie verplichte kost, de songkeuze is prima (maar wat wil je ook met drie geweldige albums op je conto), en het blijft indrukwekkend hoe de muzikanten deze complexe nummers zo perfect kunnen uitvoeren, maar los daarvan deel ik toch de mening van een kleine minderheid hier: deze uitvoeringen voegen naar mijn smaak te weinig toe aan de studioversies om dit echt een essentiële liveplaat te kunnen noemen. Het blijft natuurlijk subjectief, maar ik hoor eigenlijk pas vanaf The musical box de intensiteit en de sfeer die een liveplaat de meerwaarde geven die ik zoek, misschien ook omdat de zang op de eerste nummers wel wat meer naar de voorgrond had mogen worden gemixt. (De drums daarentegen klinken het hele album door prachtig helder, althans op mijn 1994-remaster.) Dus ik kom tot een acceptabele score, maar ik word hier niet zo door meegesleept als ik had gehoopt.

Genesis - Nursery Cryme (1971)

4,5
Genesis in de "definitieve" bezetting, en daardoor geldt dit voor veel mensen als het eerste echte meesterwerk. Wat mij betreft was Trespass dat echter al, en bovendien heb ik op dít album veel moeite met The return of the giant hogweed, met dat flauwe marstempo en die geforceerde melodieën ("Royal beast did not forget", "Fash-io-nable country gentlemen") die ervoor zorgen dat het nummer niet "dóórloopt" en meer een lappendeken van fragmenten dan een echt geheel is. Jammer, want het eerste en het laatste nummer zijn meesterwerken (het romantische Salmacis méér nog dan het surrealistische The musical box) en de korte nummers doen daar eigenlijk niet zo gek veel voor onder – sterker nog, buiten Hogweed is alles eigenlijk zó mooi dat ik deze plaat na de zoveelste keer draaien alsnog ½* hoger geef dan ik vóór die draaibeurt van plan was. En o, die mellotron op Seven stones en The fountain of Salmacis...

Genesis - Selling England by the Pound (1973)

5,0
Die eerste 52 seconden van Dancing with the moonlit knight, zo totdat de piano van Tony Banks invalt, zijn dat de mooiste ooit van Genesis? Steve Hacketts gitaarwerk, de zang, de algemene sfeer, de tekst vol associaties met sprookjes, mythes en legendes, en vooral die melodie die mij elke keer weer een brok in mijn keel geeft bij “he traded in his prize”... en dat is dan alleen nog maar de eerste minuut van wat ik beschouw als het hoogtepunt uit het oeuvre van dit kwintet, en als het begin van mijn bericht stuk lijkt te zeggen dat voor de rest van Selling England dus moet gelden dat "the only way is down" moet ik er meteen bij zeggen dat de rest van de plaat nergens onder het *****-niveau zakt. More fool me is een buitenbeentje maar misstaat niet, The battle of Epping Forest is misschien wat veel van het goede maar verveelt dankzij zijn gevarieerde structuur en grappige personages ook nergens, en van The cinema show kan ik maar geen genoeg krijgen.
        Grappig genoeg was ik net als RuudC (23-2-2018) altijd “een veel groter liefhebber van goed gitaarwerk”, maar onder de invloed van alle oude en nieuwe progbands die ik de afgelopen jaren ben gaan luisteren ben ik ook toetsenisten steeds meer gaan waarderen (is dat begonnen bij dat karakteristieke orgeltje van Caravans David Sinclair?), en de lange solo van Tony Banks op het einde van The cinema show is misschien wel het mooiste toetsenwerk dat ik ooit heb gehoord: afwisselend qua klankkleur, verschillende sferen proberend, vaak van de ene sound naar de andere springend zonder dat ik altijd precies kan horen of Banks hij nou ook echt een heel ander keyboard gebruikt, en vooral bij elke “geleding” van zijn solo mij meevoerend verder het onbekende land in, voorbij heuvels en bossen en verre woestijnen... steeds dieper de plotloze maar uiterst visuele vertelling in (natuurlijk met dank aan de drie andere muzikanten die een prachtig bedje voor hem spreiden), totdat ik tenslotte uitkom bij de coda van Aisle of plenty met de reprise van de Moonlit knight-melodie die opnieuw mijn hart breekt en de tekst vol lichtelijk bizarre reclame-aanprijzingen die daar geen groter contrast mee zou kunnen vormen. (Ik probeer bij deze band ook niet al te veel aan tekstverklaring te doen om het mysterieuze aura van de verhalende teksten in stand te houden.)
        Dit is één van die platen waardoor ik me vertwijfeld afvraag waarom de rekenmeesters toch ooit beslist hebben dat een top-tien slechts tíén platen mag herbergen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over Hacketts sublieme gitaarspel dat zó’n integraal onderdeel van de hele sound is dat dikwijls niet eens opvalt hoe briljant het is.

Genesis - The Lamb Lies Down on Broadway (1974)

5,0
De eerste Genesis-plaat die ik leerde kennen, indertijd blind gekocht op basis van de vijf-sterren-recensie in de Muziek Expres, en er zijn slechtere platen om mee te beginnen. Van die recensie herinner ik me niets meer, maar ik was me er toen al wel van bewust dat de opzet van kortere nummers een breuk betekende met de voorafgaande albums. Dat sommige mensen de plaat moeilijk vinden verbaast me eigenlijk een beetje, want de meeste nummers zijn zo helder gestructureerd en bevatten zulke toegankelijke melodieën dat ik dit zelf nooit als een moeilijk album heb ervaren. Integendeel zelfs, de relatief korte nummers, de enorme rijkdom aan melodieën, de variatie aan stijlen, die incidentele instrumentale flarden tussendoor die zo sfeerverhogend werken, de teksten vol alliteraties, de humor (Counting out time !), het verhaal dat verduidelijkt wordt door de hervertelling in proza op de hoes, de manier waarop de queeste van de plot vertaald wordt in het avontuur van de muzikale reis, en vooral de sound, met gloedvolle keyboards die klinken alsof de klank voor de gelegenheid extra mooi is opgepoetst (culminerend in die lange solo op The raven) maken hier voor mij gevoel ook nu nog een prima instapper voor de vroege Genesis van. En 45 jaar later klinkt hij merkwaardig genoeg nog altijd even fris.
        Minpunten : Back in N.Y.C. kan ik nauwelijks naar luisteren vanwege dat horten-en-stoten-ritme en die vervelende melodie, en op kant 4 lijkt de plaat stoom en energie te verliezen, alsof de band er tegen het einde van de opnames geen zin meer in had (hetgeen raar is omdat zo'n plaat natuurlijk zelden of nooit in "chronologische" volgorde wordt opgenomen, maar ja, elke keer dat ik dit album draai valt me toch weer een zekere lusteloosheid op, en it. met z'n flauwe riff wordt voor mij nergens zo'n meeslepende afsluiter als de bedoeling is). Toegegeven, de reprise van de melodie van de refreinregel van het titelnummer in The light dies down on Broadway móét ook een beetje mat klinken, maar na The colony of slippermen raakt de plaat mij toch een beetje kwijt, zonder dat overigens de *****-score in gevaar komt, want de eerste drie elpeekanten zijn bijkans perfect.
        Maar waar deze plaat voor mij vooral uniek in is... Bezig met duizend-en-één andere dingen overdag schiet er regelmatig ongevraagd een tekstflard door mijn hoofd, variërend van een stompzinnige oorwurm uit een nummer van Slade of Hall & Oates tot mooie of ondoordringbare regels van Jim Morrison of Leonard Cohen. Het aantal regels, nummers en artiesten die mij zo "overkomen" loopt in de honderden (zo niet duizenden), maar ik denk dat ik van geen enkele plaat zo vaak regels binnenkrijg (en ik denk ook dat geen enkele plaat zo'n dichtheid aan "binnenvliegende" regels heeft) als The lamb. "Wonder women you can draw your blind, don't look at me, I'm not your kind!", "There's Howard Hughes in blue suede shoes", "I wonder where the hell I am, some kind of jam?", "I got sunshine in my stomach like I just rocked my baby to sleep", "Turn fast – turn sour, turn sweat – turn sour", "Empty in their fullness like a frozen pantomime", "Who needs illusion of love and affection?", "I got unexpected distress from my mistress", "And the tickler takes his tickleback", "Even academics searching printed word", "She gonna take you thru' the tunnel of light – she gonna lead you right", "Anyway, they say she comes on a pale horse", "He's such a fine dancer!", "But ripples on the sweet pink water reveal some company unthought of", "We have been waiting for our waters to bring you cool", "It is the scent of garlic that lingers on my chocolate fingers", "Slubberdegullions on squeaky feet", "We like you have tasted love", "Me? Like you? Like that!", "Onderstand Rail, dat's de end of your tail", "As he walks along the gorge's edge", "Evel Knievel you got nothing on me... here I go!", "Taken down, taken down by the undertow"... (Ik heb geprobeerd om niet méér fragmenten te kiezen dan er nummers op de plaat staan, maar dat ging gewoon niet.) Ik kan me ook voorstellen dat vele liefhebbers van deze plaat bovenstaande regels lezen en bij elk fragment meteen de bijbehorende melodie in hun hoofd horen. En natuurlijk betekenen deze regels allemaal wat, maar het is ook en vooral hoe ze klínken waardoor ze zo memorabel zijn en waardoor ze zich zo vaak ongevraagd bij mij aandienen – de rijmvorm, de alliteratie, het zeer uitgebreide vocabulaire, de verwrongen manier waarop ze vaak gezongen worden, en het "lekker bekken" binnen de muziekregel.

Genesis - Trespass (1970)

5,0
Hoewel ik Trespass indertijd als laatste van de zes Gabriel-Genesis-albums heb leren kennen, heb ik nooit het idee gehad dat dit een "opmaat" was (zoals From Genesis to Revelation) of zelfs maar een míndere plaat (want ik luister hier liever naar dan naar het wat onevenwichtige Nursery cryme). Lange complexe nummers, het karakteristieke orgel van Tony Banks, het prachtige samenspel tussen Gabriels fluit en het subtiele gitaarspel van (hier nog) Anthony Phillips, en bij alles die half-sprookjesachtige half-spookachtige sfeer (het begin van White Mountain !) waardoor ik bij deze band vaak het idee heb dat ik plotseling terecht ben gekomen in een ander land waar alles op z'n kop staat (of misschien dróóm ik dat alleen maar zoals die man op het bankje op de magnifieke hoes van Selling England by the pound). Dat John Mayhew geen Phil Collins besef ik tijdens het luisteren eigenlijk nergens, en als ik niet had geweten dat Steve Hackett hier nog niet meedoet had ik dat aan het spel van Anthony Phillips ook niet kunnen afhoren – fans van Hackett zullen ongetwijfeld vinden dat hij (Hackett) veel beter en inventiever is, maar ik vind Phillips hier echt uitstekend. Kortom, dit is voor mij al Genesis in of nabij topvorm.

Genesis - Wind & Wuthering (1976)

4,0
Alleen al de twee werkelijk fabuleuze nummers waarmee deze plaat begint rechtvaardigen het bestaan ervan, en als de rest van het album dit niveau had vastgehouden was het makkelijk op 5* uitgekomen. Maar dan begint Your own special way in een lief walstempo (en zeer goed gezongen) dat in een vreselijk melig vierkwarts-refrein overgaat, en op dat moment begrijp ik Hacketts angst dat "the wackiness was being toned down". Dat was natuurlijk al een beetje zo op Trick, maar hier gaat het nog een stapje verder, met eerst het niet helemaal uitgewerkte Wot gorilla en daarna het muzikaal matige en tekstueel flauwe All in a mouse's night. Feit is echter dat de rest van de plaat dan weer superbe is, met Banks' prachtige mellotron op Blood on the rooftops, het daaropvolgende in tweeën geknipte sfeerstuk en de ontroerende afsluiter. En zo kom ik op dezelfde score als A trick of the tail, hetgeen gepast is omdat die twee platen voor mijn gevoel echt "bij elkaar horen". Tegelijkertijd roept dat de vraag op of ik deze platen hoger zou hebben gewaardeerd wanneer ik ze zou hebben leren kennen zónder de voorgaande zes... maar helaas kan ik mijn persoonlijke luistergeschiedenis niet meer herschrijven. (Zit er op 1'44 van Unquiet slumbers een muzikaal citaat uit Ripples ?)

George Ezra - Wanted on Voyage (2014)

3,0
Leuke plaat op het snijpunt van pop en singer/songwriter. Niet alles is even sterk, met name de tweede helft van het album bevat een paar minder memorabele tracks, maar die eerste twee nummers zijn toch geweldige poppy singles (die mij –niet gehinderd door supermarkten, campings of een eigen radio– gelukkig ook nog nimmer zijn gaan tegenstaan).

George Formby - That Ukelele Man! (1995)

4,0
George Formby (1904-1961) was een Engelse music-hall-entertainer die in de jaren 30 de meest succesvolle filmkomiek van het land werd. Hij stamde uit Lancashire (het industriële graafschap net ten noorden van de denkbeeldige lijn Liverpool-Manchester-Leeds) en speelde in zijn films ook bijna altijd de noordelijke (= provinciale) en dus "plat" pratende, goedgelovige maar vriendelijke stuntelaar vol goede bedoelingen die ondanks misverstanden, ongelukken en andermans schurkenstreken altijd de smokkelaars vangt, de race wint, de dubbelspion ontmaskert etc., zodat het gewenste meisje op het einde ontdooit en Formby zijn tandenrijke grijns kan tonen: "Eeeh, turned out nice again!"
        Deze verzamel-CD is een uitstekende compilatie van twintig van Formby's bekendste nummers die ruim baan geven aan zijn twee belangrijkste handelsmerken: zijn karakteristieke ukelele waarvan de solo's vaak in de jaren-30-swing/revue-arrangementen worden geweven, en de soms extreem dubbelzinnige teksten. Formby's beroemdste nummer is getiteld When I'm cleaning windows, en ook vele andere nummers gaan over het bijbehorende voyeurisme (Swimmin' with the wimmin', Sitting on the sands all night, With my little snapshot album), dus daarin is alle ruimte voor suggestieve coupletten:

The blushing bride she looks divine, the bridegroom he is doing fine
I'd rather have his job than mine when I'm cleaning windows
(When I'm cleaning windows)

The newlyweds at number six, somehow the curtains they can't fix
They play some lovely parlour tricks when I' m cleaning windows
(The window cleaner (no. 2) )

It may be sticky but I never complain, it's nice to have a nibble at it now and again
(With my little stick of Blackpool rock = zuurstok)

I’ve got a picture of a nudist camp in my little snapshot album
All very jolly but a trifle damp in my little snapshot album
There’s Uncle Dick without a care, discarding all his underwear
But his watch-and-chain still dangles there in my little snapshot album
(In my little snapshot album)

Some say "Why don’t you be a scout, why don’t you read a book?"
But I get lots more pleasure when I’m playing with my uke
(With my little ukelele in my hand)

Bij nader inzien is dat allemaal niet eens meer dúbbelzinnig te noemen.

Al deze nummers werden opgenomen tussen 1932 en 1940, soms gewoon als radiohit, soms speciaal voor één van Formby's films; van muziek van soms meer dan 80 jaar oud kun je natuurlijk niet verwachten dat hij voldoet aan de moderne eisen, en van de meeste –zo niet álle– nummers zal de bron wel een 78-toeren-vinylsingle zijn geweest (als je bijvoorbeeld Swimmin' with the wimmen' via de koptelefoon beluistert kun je duidelijk een "bobbel" van een niet meer helemaal vlakke persing horen), maar de geluidskwaliteit van de meeste tracks is acceptabel, de sound is aangenaam, en Formby's zang is steeds goed te verstaan. De annotatie beperkt zich helaas tot de namen van de componisten en de uitgevers van de muziek, maar daar is het dan ook een goedkope Hallmark-uitgave voor; de keuze van de nummers is echter uitstekend en laat weinig steken vallen, en daarom mag dit gelden als een zeer deugdelijk overzicht van de meest succesvolle nummers van deze typisch Engelse "kleine man". Het genre is beperkt, de melodieën eenvorming en de humor oubollig, maar de vrolijkheid is bijzonder aanstekelijk voor wie affiniteit met deze periode heeft.